134
Handmatig schakelen
F Druk, ter wijl de keuzeschakelaar in stand D staat, op de toets M
om sequentieel te schakelen
tussen de zes versnellingen.
Het lampje van de toets gaat branden.
F
B
edien de flipper " +" of " -" aan de
stuurkolom.
Op het instrumentenpaneel verschijnt de
aanduiding M en verschijnen achtereenvolgens
de ingeschakelde versnellingen.
F U kunt op elk moment terugkeren naar automatisch schakelen door
nogmaals op de toets M te drukken.
Ongeldige waarde bij
handmatig schakelen
Dit symbool verschijnt als een
versnelling niet goed is ingeschakeld
(de keuzeschakelaar bevindt zich
tussen twee standen in).
F
Z
et de keuzeschakelaar "goed" in de
gewenste stand.
Stilzetten van de auto
Selecteer voordat u de motor afzet de stand P
e n trek ver volgens de parkeerrem aan om de
auto te blokkeren.
U kunt bij het selecteren van de stand P
een zwaar punt voelen.
Als de keuzeschakelaar niet in de
stand P staat, klinkt bij het openen van
het bestuurdersportier of na ongeveer
45
seconden een geluidssignaal en
verschijnt een melding op het display.
F
Z
et de keuzeschakelaar in de stand P ;
het geluidssignaal stopt en de melding
verdwijnt.
Wanneer de auto zwaar beladen is en
u deze op een steile helling parkeert, houd
dan het rempedaal ingetrapt , selecteer
de stand P , trek de parkeerrem aan en laat
vervolgens het rempedaal weer los.
Het lampje van de toets gaat uit.
Bij handmatig schakelen is het niet
noodzakelijk om bij het schakelen het
gaspedaal los te laten.
Het schakelen naar een andere
versnelling kan alleen als de snelheid van
de auto en het toerental van de motor dit
toestaan. Bij een te laag of te hoog toerental
knippert de geselecteerde versnelling
enkele seconden waarna de werkelijk
ingeschakelde versnelling wordt
weergegeven.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest
de transmissie automatisch de stand M1
.
In een steile en/of lange afdaling is het om
de remmen te ontzien raadzaam om af te
remmen op de motor (schakel terug of blijf
in een lage versnelling rijden).
Voortdurend remmen kan leiden tot
over verhitting van de remmen waardoor
het remsysteem beschadigd of buiten
werking kan raken.
Rem alleen als dit noodzakelijk is om
snelheid te minderen of te stoppen.
Op wegen met steile hellingen (bijvoorbeeld
een bergweg) is het raadzaam handmatig te
schakelen.
Het automatische schakelprogramma werkt onder
zulke omstandigheden niet optimaal en biedt
geen mogelijkheid om op de motor af te remmen.
Rijden
137
In dat geval knippert dit lampje een
paar seconden, waarna het uitgaat.
Uitschakelen/inschakelen
Met de toetsMet audiosysteem/touchscreen
De functie kan worden in-
en uitgeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.
Als u
het systeem met de motor in de
STOP-stand uitschakelt, dan wordt de
motor direct opnieuw gestart.
Het systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld zodra u
de motor opnieuw
start.
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit
als u
handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Storing
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto:
Bij een storing in het systeem gaat
dit lampje op het instrumentenpaneel
knipperen.
Het lampje van deze knop knippert en
er wordt een melding weergegeven in
combinatie met een geluidssignaal.
Bijzonderheden: START-
stand wordt automatisch
geactiveerd
De START-stand wordt automatisch
geactiveerd onder bepaalde tijdelijke
omstandigheden (bijv. laadtoestand accu,
motortemperatuur, rembekrachtiging of
instelling airconditioning) om een goede
werking van het systeem te garanderen en in
de volgende gevallen:
-
he
t bestuurdersportier wordt geopend,
-
e
en schuifdeur wordt geopend,
-
de
veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt,
-
d
e rijsnelheid van de auto hoger is dan
3
km/h (afhankelijk van de motor).
Dit is volkomen normaal. F
U k
unt het systeem uit- of inschakelen door
op deze toets te drukken.
Het lampje brandt als het systeem is
uitgeschakeld.
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u
over een overstroomde weg
moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen , met name over het
rijden op overstroomde wegen.
6
Rijden
164
Vermoeidheidsherkenningssysteem
Het is raadzaam om een pauze te nemen wanneer
u zich moe voelt. Pauzeer in elk geval elke twee
u u r.
Afhankelijk van de uitvoering, omvat de functie het
systeem "Driver Attention Warning" of daarnaast
ook het systeem "Driver Attention Alert".
Deze systemen zijn hulpsystemen; de bestuurder
moet waakzaam blijven en te allen tijde de controle
over zijn auto bewaren. Deze systemen zijn niet
bedoeld om de bestuurder wakker te houden en
kunnen niet voorkomen dat de bestuurder achter
het stuur in slaap valt.
Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder
de auto aan de kant te zetten als hij/zij vermoeid is.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie kan worden
geactiveerd of gedeactiveerd via
het configuratiemenu van de auto.
De status van de functie wordt opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
Driver Attention Warning
Het systeem geeft een
waarschuwing zodra het detecteert
dat de bestuurder langer dan twee
uur heeft gereden met een snelheid
van meer dan 65
km/h zonder dat
deze een pauze heeft genomen.
Zodra de snelheid lager is dan 65
km/h,
gaat het systeem over in de wachtstand.
De rijtijd wordt opnieuw berekend zodra
de snelheid hoger is dan 65
km/h.
Driver Attention Alert
Afhankelijk van de uitvoering wordt het systeem
"Driver Attention Warning" aangevuld met het
systeem "Driver Attention Alert".Met behulp van een boven aan
de voorruit geplaatste camera
beoordeelt het systeem de
waakzaamheid van de bestuurder
door afwijkingen in de koers
van de auto ten opzichte van de
wegmarkeringen te signaleren.
Dit systeem is vooral geschikt voor auto(snel)
wegen (snelheden van meer dan 65
km/h).
Deze waarschuwing bestaat uit een melding
die de bestuurder adviseert een pauze te
nemen, en een geluidssignaal.
Als de bestuurder dit advies niet opvolgt, wordt
de waarschuwing elk uur herhaald tot de motor
wordt afgezet.
Het systeem wordt gereset als aan een van de
volgende voor waarden is voldaan:
-
d
e auto staat gedurende meer dan
15
minuten stil met draaiende motor,
-
s
inds het afzetten van het contact zijn
enkele minuten verstreken,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder is
losgemaakt en het portier is geopend.
Wanneer volgens het systeem het gedrag
van het voertuig wijst op vermoeidheid of
onoplettendheid van de bestuurder, wordt het
eerste waarschuwingsniveau geactiveerd.
De bestuurder wordt dan gewaarschuwd door
de melding "Voorzichtig! ", in combinatie met
een geluidssignaal.
Rijden
227
Laden accu....................................................213
Lampen ............... .......................................... 204
Lampen vervangen
...............................203-207
Lane Departure Warning System (LDWS)
.....21
LED-verlichting
...................................... 83, 204
Lekke band
............................................ 19 6 -19 9
Lendensteun
................................................... 5
6
Lendensteun, verstelling
................................. 5
6
Lichtschakelaar
......................................... 81, 8 3
Lokaliseren van de auto
..................................42
Luchtfilter (vervangen)
..................................189
Luchtrecirculatie ......................................... 71-73
Luchttoevoer (bediening)
...........................71-73Naafdop
.........................................................203
Neerklappen achterstoelen
......................58-60
Niveau brandstofadditief diesel
............18 9 -19 0
Niveau koelvloeistof
..........................28-30, 188
Niveau remvloeistof ....................................... 18 8
Niveau ruitensproeiervloeistof ................88, 188
Niveaus controleren
.............................. 18 6 -188
Noodbediening achterklep
.............................. 43
Noodbediening portieren
................................ 42
N
oodoproep
.............................................. 92-93
Noodprocedure starten
................................. 212
Noodremassistentie (BAS)
..................... 9 4, 157
Nulstelling dagteller
........................................ 29
N
ulstelling onderhoudsindicator
..................... 28
Matten
..................................................... 6 3, 123
Meldingen ........................................................ 30
Menu
............................................................... 12
Menustructuren display
.................................. 12
Menu's (audio)
........................................ 4-5, 4-5
Milieu
......................................................... 44, 78
Mistachterlicht
................................... 2
5, 81, 207
Mistlampen vóór ...........................81, 86 - 87, 207
Monteren allesdragers
........................... 18
4 -185
Motor
..................................................... 218 -223
Motordiagnosesysteem
.................................. 17
Motoren
.................................................. 217-2 2 3
Motorkap
............................................... 185 -18 6
L
N
M
Oliefilter (vervangen) .................................... 189
Olieniveau ........................................ 3
0, 187-188
Oliepeilstok
...................................... 30, 187-188
Olieverbruik
............................................ 187-188
Onderhoudscontroles
..................................... 28
Onderhoudsindicator
...................................... 28
Ontdooien .................................................. 5 4 , 74
Ontgrendelen
.............................................
37- 3 9
Ontgrendelen van binnenuit
...........................46O
Koelvloeistoftemperatuurmeter ................28-30
Koplampen ............................................ 205-207
Koplampverstelling
......................................... 87
Krik
................................................................ 19 9Motorkapsteun
......................................185 -18 6
Motorolie
................................................187-188
Motorolieniveaumeter
.....................................30
Motorolieniveau, controle
...............................30
Motorruimte
...............................
....................18 6
M P3 (CD)
..............................
............................9
Multifunctioneel display (met autoradio)
...........4Ontluchten brandstofsysteem
.......................195
Ontwasemen
...................................................74
Ontwasemen achter
..................................53, 75
Opbergvakken
...........................................63, 67
Openen achterklep/achterdeuren
...................37
Openen brandstofvulklep
............................. 17
9
Openen motorkap ...................................18 5 -18 6
Openen portieren ............................................ 37
Opslaan van de snelheid
....................... 15
4 -15 5
Overzicht zekeringen
............................. 2 0 9 - 2 11
Park Assist
...............................
.....................170
Parkeerhulp achter
....................................... 165
Parkeerhulp achter met grafische weergave en geluidssignalen
..... 16
5
Parkeerhulp vóór
........................................... 166
Parkeerlichten
................................... 81, 83, 206
PEUGEOT Connect Nav
................................... 1
PEUGEOT Connect Radio
............................... 1
P
lafonniers
...................................................... 80
Portieren sluiten
........................................ 38, 40
Profielen
.................................................... 16, 31
Programmeerbare verwarming
..........49, 76 -78
Pyrotechnische gordelspanners
............102-103
P
.
Trefwoordenregister