46
Vuil (vocht, stof, modder, zout…) aan de
binnenzijde van de portiergreep kan de
detectie negatief beïnvloeden.
Als na het reinigen van de binnenzijde
van de portiergreep met een doek
de detectie niet verbetert, raadpleeg
dan het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Plotseling contact met water (waterstraal,
hogedrukspuit…) kan door het systeem
worden beschouwd als een verzoek de
auto te ontgrendelen.
Centrale vergrendeling/
ontgrendeling
Met deze functie kunnen de portieren van
binnenuit worden vergrendeld of ontgrendeld.
Bij vergrendeling/supervergrendeling
van buitenaf
Als de auto van buitenaf is vergrendeld of de
supervergrendeling is ingeschakeld, knippert
het rode lampje en is de toets inactief.
F
A
ls de auto vergrendeld is, trek dan aan
de binnenportiergreep van een van de
portieren om de auto te ontgrendelen.
F
A
ls de supervergrendeling
is ingeschakeld, moet u de
afstandsbediening, het Keyless entry and
start-systeem of de geïntegreerde sleutel
gebruiken om de auto te ontgrendelen.
Handmatig
F Druk op deze knop om de auto te vergrendelen/ontgrendelen.
Het rijden met vergrendelde portieren kan
in noodgevallen de toegang tot het interieur
voor de hulpdiensten bemoeilijken.
Als één van de portieren is geopend, werkt de
centrale vergrendeling van binnenuit niet. Dit wordt
aangegeven door een mechanisch geluid vanaf
de sloten.
Bij geopende achterklep/achterdeuren wordt alleen
vergrendelen van de andere portieren uitgevoerd;
het lampje van de toets blijft uit.
Bij het van binnenuit vergrendelen worden
de buitenspiegels niet ingeklapt.
Dit lampje gaat ook uit als één of meer te openen
carrosseriedelen afzonderlijk worden ontgrendeld.
Automatisch
Deze functie, ook wel carjackbeveiliging
genoemd, vergrendelt de auto automatisch
tijdens het rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de carjackbeveiliging .
Carjackbeveiliging
Deze functie zorgt er voor dat de portieren
en de achterklep/achterdeuren automatisch
en gelijktijdig worden vergrendeld vanaf een
wagensnelheid van 10
km/h.
Werking
De automatische centrale vergrendeling werkt
niet als een van de portieren of de achterklep
is geopend.
U zult de vergrendeling horen
"terugspringen", en op het
instrumentenpaneel gaat dit lampje branden,
in combinatie met een geluidssignaal en een
waarschuwingsmelding.
Toegang tot de auto
49
Alarmsysteem
Zelfbeveiligingsfunctie
Dit systeem treedt in werking als iemand probeert
het alarm te saboteren.
Het alarm gaat af als iemand probeert de accu, de
knop of de kabels van de sirene uit te schakelen
of te beschadigen.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats alvorens
u werkzaamheden aan het alarmsysteem uitvoert.
Omtrekbeveiliging
Dit systeem controleert of de auto wordt geopend.
Het alarm gaat af als iemand een van de te
openen carrosseriedelen (waaronder ook de
motorkap) probeert te openen.
Interieurbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er bewegingen
in het interieur worden waargenomen.
Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen,
als iets of iemand de auto binnendringt of als iets
of iemand in de auto beweegt.
Als uw auto is uitgerust met extra
verwarming/ventilatie, kan de
interieurbeveiliging niet worden gebruikt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de extra
verwarming/ventilatie .
Wegsleepbeveiliging
Vergrendelen van de auto met
volledig ingeschakeld alarm
Activeren
De uitwendige beveiliging wordt
5
seconden nadat de auto is vergrendeld,
geactiveerd. De interieur- en
wegsleepbeveiliging worden 45
seconden
nadat de auto is vergrendeld, geactiveerd.
Indien een portier, de achterklep of de
motorkap niet goed is gesloten, wordt de
auto niet vergrendeld, maar worden de
uitwendige beveiliging, de interieurbeveiliging
en de wegsleepbeveiliging na 45
seconden
wel ingeschakeld.
Op een steile helling kan de
schuifdeur zich door zijn eigen gewicht
schoksgewijs in beweging zetten.
Zorg er voor dat de schuifdeur op een
steile helling niet onbewaakt geopend
blijft. Het niet in acht nemen van dit
veiligheidsvoorschrift kan leiden tot
schade aan voor werpen en letsel aan
lichaamsdelen indien deze tijdens het
bewegen van de schuifdeur bekneld
raken.
Dit systeem treedt in werking als er veranderingen
in de positie van de auto worden waargenomen.
Het alarm gaat af als de auto wordt opgetild of
verplaatst.
Wanneer de auto is geparkeerd, gaat het
alarm niet af in het geval van een aanrijding.
F Zet de motor af en verlaat de auto.
F V ergrendel de auto met de
afstandsbediening of met het "Keyless entry
and start"-systeem.
Het alarmsysteem is geactiveerd: het rode
lampje van de toets knippert één keer per
seconde en de richtingaanwijzers gaan
gedurende ongeveer 2
seconden branden.
Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en
diefstal.
2
Toegang tot de auto
50
Vergrendelen van de auto
met alleen de uitwendige
beveiliging ingeschakeld
Deactiveer de interieurbeveiliging en de
wegsleepbeveiliging om vals alarm te
voorkomen, bijvoorbeeld wanneer:
-
e
en huisdier in de auto wordt achtergelaten;
-
e
en ruit of het schuifdak op een kier blijft
staan;
-
d
e auto wordt gewassen;
-
e
en wiel wordt ver wisseld;
-
d
e auto wordt gesleept;
-
d
e auto wordt ver voerd per schip.
Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in
werking en knipperen de richtingaanwijzers
gedurende 30
seconden.
Afhankelijk van het land van verkoop blijven de
bewakingsfuncties ingeschakeld tot het alarm
voor de 11e keer afgaat.
Als het lampje snel knippert bij het
ontgrendelen van de auto met de
afstandsbediening of het Keyless entry
en start-systeem, is het alarm tijdens uw
afwezigheid afgegaan. Het lampje stopt met
knipperen als het contact wordt aangezet.
Storing afstandsbediening
Om de alarmsystemen uit te schakelen:
F o ntgrendel de auto met de sleutel
(geïntegreerd in de afstandsbediening) in
het slot van het bestuurdersportier;
F
o
pen het portier; het alarm gaat af;
F
z
et het contact aan: het alarm stopt en het
lampje in de knop gaat uit.
Uitschakelen
F Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening.
of
F
O
ntgrendel de auto met het Keyless entry
and start-systeem.
Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld;
het lampje van de knop gaat uit en de
richtingaanwijzers knipperen gedurende
ongeveer 2
seconden.
Als de auto automatisch opnieuw wordt
vergrendeld (als binnen 30
seconden
één van de portieren of de achterklep
niet is geopend), wordt het alarmsysteem
automatisch weer ingeschakeld.
Uitschakelen van de interieur- en
wegsleepbeveiliging
F Zet het contact af en druk binnen 10 seconden op de alarmknop tot het rode
lampje blijft branden.
F
V
erlaat de auto.
F
V
ergrendel de auto onmiddellijk met de
afstandsbediening of het Keyless entry and
start-systeem.
Alleen de omtrekbeveiliging is geactiveerd. Het
rode verklikkerlampje knippert iedere seconde.
Houd er rekening mee dat het systeem
iedere keer dat het contact wordt afgezet
moet worden uitgeschakeld.
Opnieuw inschakelen van de
interieur- en wegsleepbeveiliging
F Schakel de omtrekbeveiliging uit door de auto te ontgrendelen met de
afstandsbediening of met het "Keyless entry
and start"-systeem.
Het indicatielampje in de knop gaat uit.
F
S
chakel alle beveiligingen weer in door
de auto met de afstandsbediening of
het Keyless entry and start-systeem te
vergrendelen.
Het rode verklikkerlampje van de knop zal
opnieuw één keer per seconde knipperen.
Vergrendelen van de auto
zonder het alarm in te
schakelen
F Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de sleutel
(geïntegreerd in de afstandsbediening) in
het slot van het bestuurdersportier.
Toegang tot de auto
51
Elektrisch bedienbare ruiten
1.Linksvoor.
2. Rechtsvoor.
3. Rechtsachter.
4. Linksachter.
5. De schakelaars van de elektrisch
bedienbare ruiten achter deactiveren.
Handbediende werking
Duw of trek de schakelaar tot het zware punt
om de ruit te openen of sluiten. De ruit stopt
zodra de schakelaar wordt losgelaten.
Automatische werking
Duw of trek de schakelaar voorbij het zware
punt om de ruit te openen of te sluiten. Als u
de
schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de
ruit volledig. Druk opnieuw op de schakelaar
om het openen of sluiten te stoppen.
De elektrisch bedienbare ruiten kunnen
nog 45
seconden nadat het contact is
uitgezet, worden bediend.
Na die tijd kunnen de ruiten niet meer
worden bediend. Zet het contact aan om
de ruiten weer te kunnen bedienen.
Antiklemvoorziening
Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit,
stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk
weer open.
Druk op de schakelaar om de ruit volledig te
openen en trek dan de schakelaar onmiddellijk
omhoog totdat de ruit volledig is gesloten,
om de normale werking te resetten . Houd
de schakelaar na het sluiten nog ongeveer
1
seconde vast.
Tijdens de activering van de functie is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Storing
Als bij het aanzetten van het contact het rode
lampje van de knop blijft branden, duidt dit op
een storing in het systeem.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Automatisch inschakelen
(Afhankelijk van het verkoopland)
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld
2
minuten nadat het laatste portier of de
bagageruimte is gesloten.
F
O
m het afgaan van het alarm bij het
openen van een portier of de achterklep
te voorkomen, moet u
eerst op de
ontgrendelknop van de afstandsbediening
drukken of moet u
de auto ontgrendelen met
het Keyless entry and start-systeem.
2
Toegang tot de auto
52
Blokkering van de
ruitbediening achter
Ter bevestiging gaat het rode lampje van
de knop branden en wordt er een melding
weergegeven. Het lampje blijft branden zolang
de blokkering is ingeschakeld.
Het blijft mogelijk om de achterportierruiten via
het bedieningspaneel op het bestuurdersportier
te bedienen. Druk, voor de veiligheid van uw kinderen, op
de schakelaar 5 om de ruitbediening achter,
ongeacht de stand van de ruiten, te blokkeren.
Resetten van de
ruitbediening
Als de accu losgekoppeld is geweest, moet de
ruitbediening gereset worden.
Tijdens deze handelingen is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Voer de volgende procedure voor elke ruit uit:
-
l
aat de ruit volledig zakken en weer volledig
omhoog gaan. De ruit zal telkens een paar
centimeters hoger komen. Herhaal deze
procedure totdat de ruit volledig gesloten is;
-
h
oud de schakelaar na het sluiten nog
minimaal 1
seconde vast zodra de ruit
volledig is gesloten. Wanneer tijdens het bedienen van de ruit
iets tussen de ruit en de sponning bekneld
raakt, moet de ruit weer worden geopend.
Druk daar voor op de desbetreffende
schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan
passagierszijde bedient, moet hij/zij
er van verzekerd zijn dat niets het correcte
sluiten van de ruit hindert.
De bestuurder moet er van verzekerd zijn
dat de passagiers op de juiste manier
gebruik maken van de elektrische
ruitbediening.
Wees extra alert op kinderen, zodat deze
zich tijdens het bedienen van de ruit niet
kunnen bezeren.
Let op inzittenden en/of personen in de
buurt van de auto tijdens het sluiten van
de ruiten met de elektronische sleutel of
het 'Keyless entry and start'-systeem.
Uitstelbare
achterportierruiten
Openen
F Draai de hendel naar buiten.
F
D uw de hendel zo ver mogelijk naar
buiten om de ruit in de geopende stand te
vergrendelen.
Sluiten
F Trek de hendel naar binnen om de ruit te ontgrendelen.
F
B
eweeg de hendel volledig naar binnen om
de ruit in de gesloten stand te vergrendelen.
Toegang tot de auto
66
Draadloze smartphonelader
Met dit systeem kan externe apparatuur, zoals
een smartphone, door middel van magnetische
inductie draadloos worden opgeladen. Het
systeem voldoet aan de norm Qi 1.1.
Het op te laden apparaat moet zelf compatibel
zijn met de Qi-norm of moet zijn voorzien van
een compatibele hoes of houder.
Het laadgedeelte is te herkennen aan het
symbool Qi.
Werking
De lader werkt als de motor draait en in de
STOP-stand van het Stop & Start-systeem.
Het opladen wordt aangestuurd door de
smartphone.
Bij uitvoeringen met Keyless entry and start
kan de werking van de lader tijdelijk worden
gestoord bij het openen van een portier of bij
het afzetten van het contact.
Laden
F Zorg er voor dat het laadgedeelte vrij is.
F P laats een apparaat in het midden van het
laadgedeelte.
Het systeem kan niet meerdere apparaten
tegelijkertijd opladen.
F
Z
odra het apparaat wordt gedetecteerd,
gaat het lampje van de lader groen branden.
F
D
e batterij van het apparaat wordt dan
opgeladen.
F
Z
odra de batterij volledig opgeladen is, gaat
het lampje van de lader uit.
Zorg dat er geen metalen voor werpen
(munten, sleutels, afstandsbediening van
de auto enz.) in het laadgedeelte liggen
tijdens het opladen van een apparaat –
kans op over verhitting of onderbreking
van het opladen!
Controle van de werking
De status van het lampje geeft de werking van
de lader aan. Status van het
lampje Betekenis
Uit Motor afgezet.
Geen compatibel
apparaat gedetecteerd.
Opladen voltooid.
Permanent,
groen Detectie van een
compatibel apparaat.
Opladen bezig.
Knipperend,
oranje
Detectie van een vreemd
voorwerp op het laadgedeelte.
Apparaat niet goed
gecentreerd op het
laadgedeelte.
Permanent,
oranje Storing van de
laadindicator van het
apparaat.
Temperatuur van de
batterij van het apparaat
te hoog.
Storing van de lader.
Ergonomie en comfort
123
Met de Keyless entry and start-
afstandsbediening
F Zorg er voor dat de afstandsbediening zich in de auto bevindt, in de detectiezone.
F
D
ruk op de knop " S TA R T/
STOP ".
Het lampje gaat niet branden als de
motor warm is. Neem afhankelijk van
de weersomstandigheden de volgende
voorschriften in acht:
-
L
aat de motor bij gematigde
temperaturen niet stationair
warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk
weg zonder de motor veel toeren te
laten draaien.
A
fhankelijk van de uitvoering, als de
airconditioning wordt geactiveerd en
de buitentemperatuur hoger is dan
35°C, kan het stationaire motortoerental
oplopen tot 1300
rpm (afhankelijk van
de airconditioningbehoeften).
-
W
acht onder winterse omstandigheden
na het aanzetten van het contact met
starten tot het lampje " Voorgloeien" uit
is.
-
Laat onder extreem koude
omstandigheden (temperatuur lager
dan -23°C) de motor gedurende
4
minuten stationair draaien alvorens
weg te rijden. Deze handelswijze komt
de goede werking en de duurzaamheid
van de mechanische onderdelen van
de auto, motor en versnellingsbak ten
goede.
Laat de motor nooit draaien in een
onvoldoende geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren stoten
gevaarlijke gassen uit, zoals koolmonoxide.
Gevaar op vergiftiging met dodelijke afloop!
Bij een handgeschakelde versnellingsbak wordt
het stuurslot ontgrendeld en start de motor
vrijwel direct.
Bij een auto met de automatische transmissie
EAT8 start de motor vrijwel direct. Bij een benzinemotor
kan, na een
koude start, het voor ver warmen van
de katalysator 2 minuten lang duidelijk
voelbare motortrillingen veroorzaken
wanneer de motor stationair draait
(verhoogd stationair toerental).
Bij temperaturen onder het
vriespunt wordt bij auto's met
een dieselmotor de motor pas
na het doven van het lampje
"Voorgloeien" gestart.
Als dit lampje gaat branden nadat
u op de knop "START/STOP"
hebt gedrukt, moet u
het rem- of
het koppelingspedaal ingetrapt
houden tot het lampje dooft.
Druk niet nogmaals op de knop
"START/STOP" voordat de motor
draait.
6
Rijden
124
De afstandsbediening van het "Keyless
entry and start"-systeem moet zich in de
detectiezone bevinden.
Verlaat de auto nooit bij draaiende motor
ter wijl u de afstandsbediening op zak hebt.
Als de afstandsbediening zich buiten de
detectiezone bevindt, wordt een melding
weergegeven.
Om de motor te kunnen starten moet
u
er voor zorgen dat de afstandsbediening
zich binnen de zone bevindt.
Als aan een van de voor waarden voor het
starten niet wordt voldaan, verschijnt er
een melding op het instrumentenpaneel.
In bepaalde gevallen is het nodig om het
stuur wiel te bedienen ter wijl de toets "START/
STOP" wordt ingedrukt om het stuurslot te
ontgrendelen; er verschijnt dan een melding.
Uitschakelen
F Breng de auto tot stilstand.
Met de conventionele sleutel/de sleutel
met afstandsbediening
F Draai de sleutel linksom in de stand 1 (Stop) .
F
V
er wijder de sleutel uit het contactslot.
F
D
raai om het stuurslot te vergrendelen aan
het stuur wiel tot het blokkeert.
Zet de voor wielen in de rechtuitstand
alvorens de motor af te zetten. Dit
vergemakkelijkt het ontgrendelen van het
stuurslot. F
C
ontroleer of de parkeerrem
correct is aangetrokken, met
name als de auto op een helling
staat.
Zet nooit het contact af voordat de auto
volledig tot stilstand is gekomen. Neem bij het verlaten van de auto de
sleutel mee en vergrendel de portieren.
Verlaat om veiligheidsredenen (kinderen
in de auto) de auto nooit, zelfs niet voor
een korte tijd, zonder de sleutel mee te
nemen.
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
Hang geen zware voor werpen aan de
sleutel: dit kan namelijk storingen aan het
contactslot veroorzaken.
Sleutel vergeten
Als de sleutel nog in het contactslot zit en
in de stand 1 (Stop)
staat, wordt bij het
openen van het bestuurdersportier een
waarschuwingsmelding weergegeven in
combinatie met een geluidssignaal.
Als de sleutel onbedoeld in de stand 2
(Contact) van het contactslot blijft staan,
zal het contact na een uur automatisch
worden afgezet.
Draai de sleutel in de stand 1 (Stop) en
ver volgens opnieuw in de stand 2 (Contact)
om het contact weer aan te zetten.
Rijden