59
Achterstoelen (zitrij 2)
Neerklappen van de rugleuningen
Eerste handelingen:
F z et de hoofdsteunen omlaag,
F
s
chuif indien nodig de voorstoelen naar
voren,
F
z
org er voor dat de rugleuningen
ongehinderd kunnen worden neergeklapt
(verwijder kleding, bagage enz.),
F
c
ontroleer of de veiligheidsgordels goed
tegen de rugleuning zijn geplaatst.
Bij het neerklappen van de rugleuning
gaat de desbetreffende zitting iets omlaag.
Wanneer de rugleuning is ontgrendeld,
is de rode indicator zichtbaar in de
handgreep van de buitenste zitplaatsen.
Neerklappen van de achterbank
vanuit het interieur
Buitenste zitplaats (links of rechts)
F
D
raai de handgreep 1 voor het ontgrendelen
van de rugleuning.
Terugplaatsen van de
rugleuningen
Controleer eerst of de buitenste
veiligheidsgordels goed verticaal langs de
vergrendelingsogen van de rugleuningen
zijn geplaatst.
F
Z
et de rugleuning rechtop en druk hem
stevig aan zodat hij wordt vergrendeld.
F
C
ontroleer of de rode indicator van de
handgreep 1
niet meer zichtbaar is.
F
C
ontroleer of de buitenste
veiligheidsgordels niet klem komen te zitten
bij het terugplaatsen van de rugleuning.
F
D
raai de handgreep 1 voor het ontgrendelen
van de rugleuning.
F
B
eweeg de rugleuning naar voren tot hij plat
ligt.
F
B
eweeg de rugleuning naar voren tot hij plat
ligt.
3
Ergonomie en comfort
60
Middelste zitplaatsF
T
rek aan de ontgrendellip 1 van de
rugleuning.
F
B
eweeg de rugleuning naar voren tot hij plat
ligt.Neerklappen vanuit de bagageruimte
Buitenste zitplaats (links of rechts)
Middelste zitplaats
F
T
rek de hendel 2 of 3 voor het ontgrendelen
van de rugleuning naar u
toe.
De rugleuning wordt volledig op de zitting
neergeklapt.
Terugplaatsen van de
rugleuningen
Buitenste zitplaats (rechts of links)
Controleer eerst of de buitenste
veiligheidsgordels goed verticaal langs de
vergrendelingsogen van de rugleuningen
zijn geplaatst.
F
Z
et de rugleuning rechtop en druk hem
stevig aan zodat hij wordt vergrendeld.
F
C
ontroleer of de rode markering bij de
handgrepen 1
voor het ontgrendelen van de
buitenste stoelen niet meer zichtbaar is.
F
C
ontroleer of de buitenste
veiligheidsgordels niet klem komen te zitten
bij het terugplaatsen van de rugleuning.
Controleer of de rugleuning van de middelste
zitplaats rechtop correct is uitgelijnd met de
rugleuning van de buitenste zitplaatsen.
Middelste zitplaats
F Z et de rugleuning rechtop en druk hem
stevig aan zodat hij wordt vergrendeld.
F
C
ontroleer of de middelste veiligheidsgordel
niet klem komt te zitten bij het uitvoeren van
de handeling.
Gebruik bij de middelste zitplaats alleen
de riem.
Ergonomie en comfort
62
F Til de stang 2 aan de achterzijde van de
stoel op om de onderzijde van de stoel te
ontgrendelen van de verankering in de vloer.
F
K
antel de gehele stoel naar voren.
F
M
aak de riem 3 vast aan de pennen van de
hoofdsteun van de 2e zitrij.
De stoel in de uitgangspositie zetten
F K antel de gehele stoel naar achteren.
F
C
ontroleer of de veiligheidsgordel niet klem
komt te zitten bij het uitvoeren van de handeling.
De hoogte van de
hoofdsteun afstellen
Voor de veiligheid is het frame van de
hoofdsteun gekarteld om te voorkomen dat de
hoofdsteun zakt in het geval van een aanrijding.
De juiste stand van de hoofdsteun is als
de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter
hoogte van de bovenzijde van het hoofd
bevindt.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn
verwijderd. De hoofdsteunen moeten zijn
geplaatst en correct zijn afgesteld.
Ga nooit rijden met passagiers op de
achterbank als de hoofdsteunen zijn
ver wijderd of niet in de hoge stand staan;
de hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en
in de hoge stand staan.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
veiligheidsgordels .
F Ver wijderen: druk op de nok A en trek de hoofdsteun
omhoog.
F
A
anbrengen: steek om de hoofdsteun terug te zetten
de pennen van de hoofdsteun recht in de openingen
van de rugleuning tot de hoofdsteun op zijn plaats blijft.
F
L
ager zetten: druk gelijktijdig op de pal A en op de
hoofdsteun.In de oorspronkelijke stand terugzetten van de stoel
F T rek aan de riem 3 om de stoelverankeringen te
openen.
F
H
oud de riem 3 vast en plaats de stoelverankeringen
in de verankeringspunten op de vloer.
F
L
aat de riem 3 los.
F
Z
org er voor dat een voor werp of de voeten van de
passagier geen belemmering voor de achterste
verankeringspunten 4
vormen en dat
de veiligheidsgordel correct is geplaatst en
b
eschikbaar is.
F
K
lap de stoel naar achteren om de achterste
verankeringen te bevestigen.
F
G
ebruik de handgreep 1 om de rugleuning in de
oorspronkelijke stand te zetten.
F
P
laats de hoofdsteun.
De stoel verwijderen
F B eweeg de hoofdsteun omlaag tot tegen de
aanslag.
F
Z
et de stoel in de volledig ingeklapte stand.
F
T
rek aan de riem 3 om de
stoelverankeringen te openen.
F
H
oud de riem 3 vast en til de stoel op.
F In de hoge stand zetten: trek de hoofdsteun zo ver mogelijk omhoog (inkeping),
Ergonomie en comfort
96
ASR/DSC
Deze systemen zorgen voor meer
veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder
mag zich echter nooit laten verleiden tot
het nemen van meer risico's of te hard
rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen
leiden (regen, sneeuw, ijzel) wordt de
kans dat de wielen hun grip verliezen
groter. Het is voor uw veiligheid dus van
het grootste belang dat de systemen
altijd ingeschakeld zijn, zeker als de
omstandigheden gevaarlijker worden.
De goede werking van deze systemen
wordt verzekerd door de naleving van de
voorschriften van de fabrikant, niet alleen
met betrekking tot de wielen (banden en
velgen), onderdelen van het remsysteem
en elektronische onderdelen, maar ook
wat betreft de montageprocedures die
door het PEUGEOT-netwerk worden
toegepast.
Voor een maximale effectiviteit van deze
systemen onder winterse omstandigheden
adviseren wij u
winterbanden te
gebruiken.
Zorg er dan voor dat alle vier de
wielen zijn voorzien van hetzelfde
type winterband dat voor uw auto is
gehomologeerd.Post Collision Safety Brake
(PCSB)
Bij automatisch remmen na een aanrijding
activeert het ESC-systeem een automatische
remprocedure om het risico op bijkomende
aanrijdingen te verlagen, bijvoorbeeld als de
bestuurder niet reageert.
Het automatisch remmen treedt in werking na een
aanrijding aan de voorzijde, zijkant of achterzijde
van de auto.
Voorwaarden voor de werking
De aanrijding moet hebben geleid tot het afgaan van
de airbags of de pyrotechnische gordelspanners.
De remsystemen en elektrische functies van de
auto moeten na de aanrijding in operationeel blijven.
Het automatisch remmen gaat gepaard met
het branden van de remlichten van de auto.
Het systeem grijpt niet in als er actie van
de bestuurder wordt vastgesteld:
-
g
aspedaal ingetrapt.
-
r
empedaal ingetrapt.
Het systeem werkt binnen de grenzen van
de natuurkundige wetten.
De bestuurder is verantwoordelijk
om de rijsnelheid voortdurend aan te
passen aan de rijomstandigheden en de
omstandigheden op de weg.
Storingen
Storing remsysteem
Storing met betrekking tot
de airbags of pyrotechnische
gordelspanners
Rijd voorzichtig.
Neem zo snel mogelijk contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Aanhangerstabiliteitscontrole
(TSA)
Bij het trekken van een aanhanger vermindert
dit systeem de kans op slingeren van de auto
en de aanhanger. Deze twee lampjes gaan tegelijkertijd branden.
Deze twee lampjes gaan tegelijkertijd branden.
Veiligheid
100
Storing
Bij een storing in het systeem
gaat dit lampje branden in
combinatie met een melding op het
instrumentenpaneel.
Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn uitgerust met
enkelvoudige pyrotechnische gordelspanners (of
dubbele aan de bestuurderszijde, afhankelijk van de
uitvoering) en spankrachtbegrenzers (of progressieve
spankrachtbegrenzers aan de bestuurderszijde,
afhankelijk van de uitvoering).
Deze veiligheidsgordels zorgen voor extra bescherming
van de bestuurder en voorpassagier bij frontale en
zijdelingse aanrijdingen.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de enkelvoudige
pyrotechnische gordelspanners er voor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de
inzittenden worden getrokken.
De dubbele pyrotechnische gordelspanners werken op
identieke wijze; er wordt echter gebruik gemaakt van twee
verankeringspunten in plaats van één verankeringspunt,
waardoor de efficiëntie wordt versterkt.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra het
contact wordt aangezet.
Vast maken
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F H oud de gordel tijdens het oprollen vast.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de
gordel tegen het lichaam van de inzittenden getrokken
wordt en bevordert daarmee de veiligheid.
De progressieve spankrachtbegrenzer werkt op
identieke wijze; er wordt echter rekening gehouden met
het postuur van de bestuurder, zodat de druk van de
veiligheidsgordel op de borst na een aanrijding wordt
verminderd.Veiligheidsgordels achter
(zitrij 2)
Buitenste zitplaatsen
Afhankelijk van de uitvoering zijn de zitplaatsen
voorzien van een enkelvoudige pyrotechnische
gordelspanner en spankrachtbegrenzers.
Bevestig de juiste veiligheidsgordel aan de
juiste gesp.
Ver wissel geen gordels of gespen van de
buitenste zitplaatsen met die van de middelste
zitplaats.
Middelste zitplaats
Deze veiligheidsgordel heeft geen
pyrotechnische gordelspanner en
spankrachtbegrenzers.
Veiligheid
101
Omdoen
Losmaken en opbergen
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting B en ver volgens op de knop van de
gordelsluiting A .
F
G
eleid de riem bij het oprollen en beweeg
gesp B en daarna gesp A naar de
magneet van het bevestigingspunt in de
hemelbekleding. Controleer voordat u
handelingen
uitvoert met de achterstoelen of de
veiligheidsgordels goed zijn gespannen,
om beschadiging er van te voorkomen. De
middelste veiligheidsgordel moet volledig
worden opgerold.
Veiligheidsgordels achter
(zitrij 3)
F Trek aan de riem en steek de gesp A in de rechter gordelsluiting.
F
S
teek de gesp B in de linker gordelsluiting.
F
C
ontroleer of beide gespen goed zijn
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Deze veiligheidsgordels hebben geen
pyrotechnische gordelspanner en
spankrachtbegrenzers.
Pictogram(men) veiligheidsgordel(s)
1.Pictogram veiligheidsgordel linksvoor
losgemaakt/niet vastgemaakt (of
afhankelijk van het verkoopland, pictogram
bestuurder).
2. Pictogram veiligheidsgordel rechtsvoor
losgemaakt/niet vastgemaakt (of
afhankelijk van het verkoopland, pictogram
bestuurder).
3. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
rechts achter (zitrij 2).
4. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
midden achter (zitrij 2).
5. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
links achter (zitrij 2).
Bij een rijsnelheid van 20
km/h of hoger
knippert het waarschuwingslampje
gedurende 2
minuten in combinatie met een
geluidssignaal. Na deze 2
minuten blijft het
waarschuwingslampje branden totdat de
bestuurder of de voorpassagier en/of een
of meerdere passagiers achterin hun gordel
hebben vastgemaakt.
5
Veiligheid
102
Pictogram(men) veiligheidsgordel(s) vóór
Bij het aanzetten van het contact gaat
lampje 1 op het instrumentenpaneel en
het desbetreffende lampje ( 1
of 2) op het
display van de veiligheidsgordels en airbag
vóór rood branden als de bestuurder en/of
de passagier(s) zijn (hun) gordel niet heeft
(hebben) vastgemaakt of weer heeft (hebben)
losgemaakt.
Waarschuwingslampje(s) veiligheidsgordels achter
Als een achterpassagier (zitrij 2) zijn
veiligheidsgordel losmaakt, verschijnen deze
pictogrammen ( 3
tot 5) in het rood op het
display van de veiligheidsgordels en airbag
vó ó r. Instructies
Alvorens te gaan rijden dient de
bestuurder te controleren of alle
passagiers hun veiligheidsgordel goed
hebben omgedaan en vastgemaakt.
Zorg er voor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Wissel de gespen van de
veiligheidsgordels onderling niet om; de
gordels zijn dan niet voldoende effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van
een oprolautomaat die er voor zorgt dat de
lengte van de gordel automatisch wordt
aangepast aan de lichaamsbouw van de
gebruiker. De gordel wordt automatisch
opgerold als deze niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik
van de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op
het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder worden
geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat
de riem weer een stukje wordt opgerold.
Deze waarschuwingslampjes voor de
veiligheidsgordel gelden alleen voor zitrij 2.
Instructies
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
-
d
ient deze strak om het lichaam te worden
gedragen,
-
m
oet deze in een vloeiende beweging naar
voren worden getrokken, zonder dat de
gordel gedraaid raakt,
-
m
ag deze door niet meer dan één persoon
worden gedragen,
-
m
ag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
-
m
ag er om te voorkomen dat de gordel niet
goed werkt, niets aan worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften
moeten werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, om te garanderen dat de
werkzaamheden volgens de voorschriften
worden uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen
vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar
bij het PEUGEOT-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen
van een stoel of de achterbank of de gordel
zich op de juiste plaats bevindt en goed is
opgerold.
Veiligheid
103
Instructies voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner
dan 1,50
m gebruik van een geschikt
kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer
dan één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten
tijdens het rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over kinderzitjes .
In het geval van een aanrijding
De gordelspanners kunnen, afhankelijk
van de aard en de kracht van de
aanrijding, vóór en onafhankelijk van
de airbags afgaan. Het afgaan van de
gordelspanners gaat gepaard met wat
onschadelijke rook en een knal, als gevolg
van de activering van de pyrotechnische
lading die in het systeem is geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het
waarschuwingslampje van de airbag
branden.
Laat het gordelsysteem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.Airbags
De airbags zijn speciaal ontworpen om de veiligheid van
de inzittenden (uitgezonderd de passagier op de middelste
zitplaats van zitrij 2) bij ernstige aanrijdingen te verbeteren.
De airbags vormen een aanvulling op de werking van de
veiligheidsgordels met spanbegrenzers.
Bij een aanrijding registreren en analyseren de
elektronische schoksensoren de frontale en zijdelingse
krachten waaraan de detectiezones voor een aanrijding
worden blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding gaan de airbags onmiddellijk af om de inzittenden
(uitgezonderd de passagiers op de middelste
zitplaats van zitrij 2) te helpen beschermen.
Direct na de aanrijding ontsnapt het gas
snel uit de airbags, zodat het zicht niet
wordt belemmerd en de inzittenden de auto
eventueel kunnen verlaten,
-
b
ij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde
gevallen waarbij de auto over de kop slaat,
treden de airbags niet in werking. De
veiligheidsgordels helpen u
in deze situaties
voldoende te beschermen.
De airbags werken alleen als het
contact is aangezet.
De airbags werken slechts één keer.
Als er een tweede aanrijding plaatsvindt
(tijdens hetzelfde of een volgend ongeval),
worden de airbags niet meer opgeblazen.
Detectiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Het activeren van een airbag gaat gepaard
met wat rook en een knal, als gevolg van
de activering van de pyrotechnische lading
die in het systeem is geïntegreerd.
Deze rook is niet schadelijk, maar kan
irriterend zijn voor personen die hier
gevoelig voor zijn.
De knal die bij het afgaan van een of
meer airbags wordt geproduceerd, kan
het gehoor gedurende een korte periode
enigszins verminderen.
5
Veiligheid