167
Wanneer een aanhanger is aangekoppeld
en de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, dan werkt de visuele
hulp bij achteruitrijden niet meer
totdat de aanhanger is losgekoppeld.
Het bewakingsbeeld achter wordt de
standaardweergave.
Neem contact op met een PEUGEOT-
dealer, als er in het systeem een storing
optreedt, om veiligheidsproblemen te
voorkomen.
Aanbevelingen over
onderhoud
Zorg er bij slecht of winters weer voor dat de
sensoren en camera's niet bedekt raken met
modder, ijs of sneeuw.
Controleer geregeld of de lenzen van de
camera's schoon zijn.
Reinig de camera's indien nodig met een
zachte en droge doek.
Houd tijdens het wassen van de auto het
uiteinde van de hogedrukspuit op minimaal
30
cm van de camera's en sensoren.
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset .
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem is niet
meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt
dat de waakzaamheid van de bestuurder niet
door het systeem kan worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand en
telkens voordat u een lange rit gaat maken de
bandenspanning te controleren (ook die van
het reservewiel).
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het weggedrag
en de remweg van de auto en veroorzaakt
vroegtijdige bandenslijtage, vooral onder
zware omstandigheden (zware belading,
hoge snelheden, een lange rit).
Een te lage bandenspanning leidt ook tot
een hoger brandstofverbruik.
De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat
vermeld op de bandenspanningssticker.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over
voertuigidentificatie .
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil of
er is minder dan 10
km gereden met een
beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden (bij warme
banden) moet de bandenspanning ten
opzichte van de op de sticker vermelde
spanning met 0,3
bar worden verhoogd.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset te worden
na het aanbrengen of verwijderen van
sneeuwkettingen.
Waarschuwing te lage bandenspanning
Deze waarschuwing bestaat uit het
permanent branden van dit lampje,
een geluidssignaal en, afhankelijk
van de uitvoering, een melding op
het display.
6
Rijden
168
F Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F
Z
et de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien. Een visuele controle
is dus niet voldoende.
F
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
of
F
c
ontroleer als u een compressor in
de auto hebt, bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset, de spanning van de
vier banden als deze zijn afgekoeld,
of
F
r
ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk is
om deze controle onmiddellijk uit te voeren.
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem wordt gereset.
Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten. Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met de
bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
is alleen betrouwbaar als de vier banden
tijdens het resetten de juiste spanning
hebben.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten onjuist is.
Het resetten van het systeem moet gebeuren
bij aangezet contact en stilstaande auto.
De nieuwe opgeslagen
bandenspanningswaarden worden door het
systeem als referentiewaarden beschouwd.
Zonder audiosysteem
F Druk gedurende ongeveer drie seconden op deze knop en laat de knop ver volgens
los; het resetten wordt bevestigd door een
geluidssignaal.
Met audiosysteem of touchscreen
Het systeem kan worden gereset
via het configuratiemenu van de
auto.
Storing
Als het lampje te lage bandenspanning gaat
knipperen en vervolgens blijft branden in
combinatie met het lampje Ser vice, wijst dit op
een storing in het systeem.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Na het uitvoeren van werkzaamheden
aan het systeem moet de spanning van de
vier banden worden gecontroleerd en het
systeem worden gereset.
Rijden
183
Elektrische parkeerrem
Dit systeem hoeft niet apart
gecontroleerd te worden. Laat
echter in het geval van een storing
het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de elektrische
parkeerrem .
Velgen en banden
De bandenspanning moet
minstens eens per maand en
voorafgaand aan een lange rit bij
alle banden (wanneer ze koud zijn)
gecontroleerd worden.
Het rijden met versleten of beschadigde
banden vermindert de remwerking en heeft een
negatieve invloed op het rijgedrag. Het wordt
aanbevolen om een regelmatige inspectie van de
staat van de banden (profiel en bandwangen) en
velgen uit te voeren en om te controleren dat de
banden over een ventiel beschikken.
Het gebruik van andere dan de gespecificeerde
velg- en bandmaten kan effect hebben op
de levensduur van de banden, het draaien
van de wielen, de bodemvrijheid en de
snelheidsmeteraanduiding, en kan tevens een
negatieve invloed hebben op het rijgedrag van
de auto.
De montage van verschillende banden op
de voor- en op de achteras kan leiden tot
een onjuiste timing van het elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP).
De op de sticker aangegeven bandenspanningen
gelden voor koude banden. Als u langer dan
10
minuten of meer dan 10
kilometer hebt
gereden met een snelheid van meer dan 50
k
m/u,
moet u de bandenspanning 0,3
bar (30
kPa)
verhogen ten opzichte van de op de sticker
aangegeven waarden.
Een te lage bandenspanning leidt ook tot
een hoger brandstofverbruik. Een onjuiste
bandenspanning kan veroorzaakt vroegtijdige
slijtage van banden en heeft een negatieve
invloed op het rijgedrag van de auto. Kans op een
ongeval!
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT
aanbevolen producten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke
onderdelen als het remsysteem te
optimaliseren, selecteert en biedt
PEUGEOT specifieke producten aan.
Na het wassen kan er zich een laagje
vocht of onder winterse omstandigheden
ijs vormen op de remschijven en
remblokken: de remwerking kan daardoor
afnemen. Rem een paar keer lichtjes om
de remmen vocht- en ijsvrij te maken.
AdBlue® (BlueHDi)
Om het milieu zo min mogelijk te belasten en
om aan de nieuwe Euro 6 -norm te voldoen,
heeft PEUGEOT er voor gekozen zijn auto's
met dieselmotor te voorzien van een systeem
waarbij het roetfilter (FAP) wordt gecombineerd
met een SCR-systeem (Selective Catalytic
Reduction) voor de nabehandeling van
de uitlaatgassen zonder dat de prestaties
verminderen of het brandstofverbruik toeneemt.
SCR-systeem
Met behulp van een vloeistof die AdBlue® wordt
genoemd en ureum bevat, kan een katalysator
tot 85% van de stikstofoxide (NOx) omzetten in
stikstof en water (stoffen die niet schadelijk zijn
voor de gezondheid en het milieu),
De AdBlue
® bevindt zich in
een specifiek reservoir van
ongeveer 17
liter.
Hiermee is een actieradius van ongeveer
9000
km mogelijk ( zeer afhankelijk van uw
rijstijl).
Wanneer u met de resterende hoeveelheid nog
maximaal ongeveer 2400
km kunt rijden tot het
reservoir helemaal leeg is, wordt automatisch
een waarschuwingssysteem geactiveerd.
7
Praktische informatie
190
De sticker met snelheidslimiet moet in
het interieur, in het gezichtsveld van de
bestuurder, worden geplakt om hem/haar
te herinneren aan het feit dat de band
tijdelijk is gerepareerd.F
Z
et het contact aan.
Als na ongeveer 7 minuten de druk niet
2
bar is, is de band niet te repareren;
neem contact op met een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats
om u verder te helpen.
F
Z
et de schakelaar in de stand "O".
F
O
ntkoppel de stekker van de compressor
van de 12V-aansluiting in de auto.
F
M
onteer de dop op het ventiel.
F
V
erwijder de set.
F
V
er wijder de flacon met afdichtmiddel en
berg deze op. Let op: het afdichtmiddel is schadelijk bij
inname en irriterend voor de ogen.
Houd het middel buiten het bereik van
kinderen.
De uiterste gebruiksdatum van het middel
is op de flacon vermeld.
Gooi de flacon na gebruik niet weg, maar
lever deze in bij het PEUGEOT-netwerk of
een officieel inzamelpunt.
Vergeet niet om bij het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats een
nieuwe flacon met afdichtmiddel te kopen.
Op deze sticker staat de bandenspanning
aangegeven. F
A
ctiveer de compressor door de
schakelaar in de stand " l" te zetten tot de
bandenspanning 2,0 bar bedraagt. Het
afdichtmiddel wordt onder druk in de band
gespoten; neem gedurende deze handeling
de slang niet los (kans op spatten).
Rijd na het repareren van een band met
de bandenreparatieset niet sneller dan
80
km/h.
F
G
a onmiddellijk ongeveer vijf kilometer bij
lage snelheid (tussen 20 en 60
km/h) rijden,
zodat het afdichtmiddel het lek kan dichten.
F
Z
et de auto stil, controleer de reparatie en
meet de bandenspanning met de set.
F
R
ol de elektrische kabel, die onder de
compressor is opgeborgen, volledig uit.
F
S
luit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting van de auto.
Alleen de 12V-aansluiting voorin de auto
mag worden gebruikt. F
Be
vestig de sticker met
snelheidslimiet.
In geval van pech
191
F Controleer of de schakelaar van de compressor in de stand " O" staat.
F
R
ol de elektrische kabel, die onder de
compressor is opgeborgen, volledig uit.
F
S
luit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting van de auto.
F
Z
et het contact aan. Alleen de 12V-aansluiting voorin mag
worden gebruikt om de compressor aan
te sluiten.
Als na 7 minuten de druk niet 2 bar is, is
de band niet te repareren; neem contact
op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats om u verder
te helpen.
F
Z
et, zodra de gewenste spanning is bereikt,
de schakelaar in de stand " O".
F
V
er wijder de set en berg deze op.
Rijd met een gerepareerde band niet meer
dan 200 km; neem contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats om de band te ver vangen.
Als de spanning van één of meer
banden is aangepast, moet het
bandenspanningscontrolesysteem worden
gereset.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het
bandenspannings-
controlesysteem .
F Sluit de slang aan op het ventiel en zet hem
stevig vast. F
S
chakel de compressor in door de
schakelaar in de stand " I" te zetten en breng
de band op de spanning die is aangegeven
op de bandenspanningssticker van de
auto. Om de bandenspanning te verlagen:
druk op de zwarte knop op de slang van
de compressor, bij de aansluiting op het
ventiel. Op deze sticker staat de bandenspanning
aangegeven.Reservewiel
Scan de QR-code op pagina 3 om
verklarende video's te bekijken.
In het geval van een lekke band kunt u het wiel
met het bij de auto geleverde gereedschap
verwisselen volgens de onderstaande
procedure.
Bandenspanning
controleren/aanpassen
U kunt de compressor, zonder inspuiting
van het afdichtmiddel, ook gebruiken om
de bandenspanning te controleren of de
banden op spanning te brengen.
F
V
er wijder het dopje van het ventiel van de
band en bewaar het op een schone plaats.
F
R
ol de slang uit die onder de compressor is
opgeborgen.
8
In geval van pech
195
Na het ver wisselen van het wiel
Berg het wiel met de lekke band correct
op in de reservewielhouder.
Neem zo snel mogelijk contact op
met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Laat de lekke band controleren. Na
nadere inspectie kan de technicus u
vertellen of de band gerepareerd kan
worden of moet worden vervangen.
Bepaalde rijhulpsystemen moeten worden
uitgeschakeld, bijv. Active Safety Brake.Controleer als uw auto is uitgerust met
een bandenspanningscontrolesysteem de
bandenspanning en reset het systeem.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspannings-
controlesysteem
.
Wiel met wieldop
Monteren: plaats de naafdop met de
inkeping tegenover het ventiel en druk de
rand er van ver volgens rondom met de
hand vast.
Een lamp vervangen
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:
F
r
einig de koplampen nooit met een
droge of schurende doek en gebruik
geen oplosmiddelen,
F
g
ebruik een spons met zeepwater of
een pH-neutraal product,
F
w
anneer u met een hogedrukreiniger
hardnekkig vuil probeert te
ver wijderen, houd de straal dan
nooit langdurig op de koplampen,
de achterlichten en de randen er van
gericht, om beschadiging van de
vernislaag en de afdichtrubbers te
voorkomen.
Bij het ver vangen van lampen moet de
verlichting minstens enkele minuten
uitgeschakeld zijn (risico van ernstige
verbranding).
F
R
aak de lamp niet met de vingers aan,
maar gebruik een niet-pluizende doek.
Het is van belang dat u uitsluitend
anti-ultravioletlampen (UV) toepast
om beschadiging van de koplamp te
voorkomen.
Ver vang een kapotte lamp altijd door een
nieuwe lamp met dezelfde specificaties.
Bevestiging van het stalen reser vewiel
of het noodreser vewiel
Indien uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen is het normaal dat
bij het monteren van het reser vewiel de
ringen van de bouten de stalen velg of
het noodreser vewiel niet raken. Als de
bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het
conische draagvlak van de bouten dat het
reservewiel stevig vastzit.
Op deze sticker staat de bandenspanning
aangegeven.
8
In geval van pech
217
Identificatie
De auto is voorzien van verschillende zichtbare
merktekens voor de identificatie en registratie
van de auto.
A. Voertuigidentificatienummer (VIN) onder
de motorkap.
Dit nummer is ingeslagen in het chassis bij de
rechter wielkuip.
B. Voer tuigidentificatienummer (VIN) op de
onderste dwarsverbinding van de voorruit.
Dit nummer staat op een sticker en is zichtbaar
door de voorruit.C. Constructeursplaatje.
Deze eenmalige sticker op de linker middenstijl
vermeldt de volgende informatie:
-
d e naam van de fabrikant,
-
he
t Europese typegoedkeuringsnummer,
-
he
t voertuigidentificatienummer (VIN),
-
h
et maximaal technisch toelaatbare
totaalgewicht,
-
h
et maximaal toelaatbare treingewicht,
-
h
et maximale gewicht op de voortrein,
-
h
et maximale gewicht op de achtertrein.
D. Sticker bandenspanning/kleurcode van de lak.
Deze sticker, die op de middenstijl aan
bestuurderszijde is bevestigd, bevat de
volgende informatie:
-
d
e bandenspanning, onbeladen en met volle
belading,
-
d
e bandenmaat (inclusief de
belastingsindex en het snelheidssymbool
van de band),
-
d
e bandenspanning van het reservewiel,
-
d
e kleurcode van de lak. De auto kan bij levering zijn voorzien van
banden met een andere aanduiding voor
belasting en snelheid dan vermeld op de
sticker: dit maakt voor de bandenspanning
geen verschil.
9
Technische gegevens
219
AAanhangergewichten ............................................ 210
Aanhanger ....................................... 10 0, 115 -11 6 , 173
Aansluiten MirrorLink
.................................... 11 -12, 19
Aansluiting 220 V
.................................................... 66
Aansluiting 12 V
..................................
...............64-65
ABS
..................................
.......................................98
Accessoires ..................................................... 95, 120
Accu laden
............................................................ 205
Accu
............................................... 176, 181 , 203-206
Achterbank
..................................
............................63
Achterdeuren
..................................................... 42
- 43
Achterklep
......................................................... 42, 45
Achterlichten
..................................
.......................19 9
Achterportierruiten
.................................................. 5
6
Achterruitverwarming
........................................ 57, 79
Achteruitrijcamera
................................................. 163
Achteruitrijlicht
...................................................... 19 9
Actieradius AdBlue
® ................................................ 31
Ac
tieradius AdBlue
............................................ 31- 32
Active Safety Brake............................. 18 -19, 15 0 -152
Adaptieve cruise control met Stop- functie
.......................................... 13 6, 142-145 , 148
Adaptieve snelheidsregelaar
................................ 14
4
AdBlue
® bijvullen ................................... ................185
AdBlue®-reservoir ................................................. 185
AdBlue® .............................................. 23, 31, 183 -18 4
Advanced Grip Control .................................. 101-102
Afmetingen
............................................................ 208
Afstandsbediening
.............. 3
7- 3 9, 42, 44 , 47- 4 8 , 120
Afstellen van de koplamphoogte
............................91
Afzetten van de motor
.................................... 11 6, 11 9
Afzonderlijk massapunt
......................................... 178
Airbags vóór
.......................................... 10 6, 108 , 11 0
Airbags
.................
........................... 19, 10 6 , 108, 11 0
Airconditioning met gescheiden regeling
...............78
Airconditioning (handbediend)
...................75, 78 , 83
Airconditioning
........................................................ 75
Alarmknipperlichten
................................................ 97
A
larmsysteem
................................................... 53,
55
Algemeen menu
........................................................ 4
Allesdragers .......................................................... 17 7
Antiblokkeersysteem (ABS) ...............................97- 9 8
Antidiefstalsysteem/Startblokkering
..................... 12
0
Antispinregeling (ASR) ~ Antislipregeling
...........................20, 97- 9 9 , 101-102
Apple CarPlay verbinding
..................................12, 18
Apple
®-speler ................................................ 10, 9 , 26
Armsteun vóór ......................................................... 64
A
rmsteun
................................................................. 60
Audiokabel
.............................................................. 25
Automatische airconditioning met gescheiden regeling
........................................ 75 -76
Automatische airconditioning ~ Airconditioning, automatische ..............................83
Automatische ruitenwissers
........................26, 92 , 94
Automatische transmissie ~ Versnellingsbak, automatische
...11 6 , 125-132 , 182
Automatisch inschakelen alarmknipperlichten
....... 97
A
utomatisch inschakelen verlichting
.................86-88
Automatisch noodremsysteem
...........18 -19, 15 0 -152
AUX-aansluiting
.............................................. 8, 9 , 25
BBanden oppompen ............................................... 183
Bandenspanningscontrole (met set) ............. 18
9, 191
Bandenspanning te laag (detectie)
.......................167
Bandenspanning
............................ 183, 191 , 195 , 217
Banden
.................
................................................. 183
Batterij afstandsbediening vervangen ~ Afstandsbediening, batterij vervangen
................45
Batterij afstandsbediening ~ Afstandsbediening, batterij
....................... 4
5 - 47, 82
Bediening autoradio aan stuurkolom ~ Autoradio, bedieningen aan stuurkolom
..... 2-
3, 3 , 3
Bekerhouder
........................................................... 64
B
eladen
........................................................... 68, 17 7
Benzinemotor
.................................. 170, 178 , 211-212
Benzine .................................. .........................211-212
Bijvullen AdBlue® .................................................. 18 5
Binnenspiegel
......................................................... 58
BlueHDi
............................................................ 31, 187
Bluetooth-telefoon met spraakherkenning
.............14
Bluetooth-verbinding
.............. 11, 13 -15 , 21-22 , 27-2 8
Bluetooth (handsfree set)
............1 0 -11, 13 -14 , 27-2 8
Bluetooth (telefoon)
................................. 13 -15, 27-2 8
Bochtverlichting, statisch
................................... 90 -91
Bochtverlichting
...................................................... 90
Boordcomputer
.................................................. 33-35
Boordgereedschap
......................................... 187-188
Brandstofadditief
..................................
............21, 182
Brandstofniveaumeter
..................................... 171-172
Brandstof tanken
............................................ 170 -172
Brandstoftank leeg (diesel)
................................... 187
Brandstoftank
.......................................... 171, 171-172
Brandstofvuldop ~ Brandstoftankdop
............. 17
1-172
Brandstofvulklep ~ Brandstoftankklep
...........171-172
Brandstof
................................................................ 170
Buitenlandse reizen
................................................ 86
Buitenspiegels ............................... 57- 5 8, 79, 157-15 8
CCD-/MP3 speler .................................................. 9, 25
CD MP3 ........................................................... 9, 9 , 25
CD
................................................................... 9, 9 , 25
Centrale vergrendeling
.....................................38, 42
Claxon
..................................................................... 97
Configuratie van de auto
........................................ 29
C
ontact aangezet
.................................................. 120
Contact
..................................................... 11 9 -12 0, 29
Controlelampjes
...................................................... 14
Controle motorolieniveau ~ Motorolieniveau, controle
.....................................30
Controles
.................
................................178, 181-183
.
Trefwoordenregister