159
Hoogteverstelling
F Stel het display bij draaiende motor op de gewenste hoogte af met de knoppen 4:
-
o
mhoog om het display hoger af te
stellen,
-
o
mlaag om het display lager af te stellen.
Helderheid instellen
F Stel bij een draaiende motor de helderheid van het informatiedisplay in met toets 3 :
-
"
zon" om de lichtsterkte te verhogen,
-
"
maan" om de lichtsterkte te verlagen. Leg nooit voorwerpen rondom het scherm
(of in de uitsparing) zodat het uitklappen
en de goede werking van het scherm niet
verhinderd worden.
Bij bepaalde weersomstandigheden
(regen en/of sneeuw, zeer zonnig weer, ...)
kan de informatie op het head-up display
tijdelijk minder goed leesbaar zijn.
Sommige zonnebrillen kunnen het lezen
van de informatie hinderen.
Gebruik een schone en zachte doek
(bijvoorbeeld een brillendoekje of
microvezeldoekje) om het projectiescherm
te reinigen. Gebruik nooit een droge doek,
een schuurspons, of een schoonmaak-
of oplosmiddel om te voorkomen dat er
krassen ontstaan op het scherm of de
anti-reflecterende laag beschadigd raakt.
Dit systeem werkt bij draaiende motor en
de instellingen worden opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Snelheden opslaan
Via deze functie kunnen
snelheidsinstellingen worden opgeslagen
die ver volgens worden gebruikt ter
configuratie van twee systemen:
snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar.
Programmeren
De snelheidsdrempels kunnen
worden ingesteld via het
configuratiemenu van de auto met
behulp van het touchscreen.
F
S
electeer de functie waar voor u nieuwe
snelheden wilt programmeren:
•
snelheidsbegrenzer
of •
snelheidsregelaar.
F
H
oud de toets 2 ingedrukt om het systeem
uit te schakelen en het scherm in te
klappen.
De ingeschakelde/uitgeschakelde status van
het head-up display blijft behouden als de
motor opnieuw wordt gestart. U kunt voor elke functie zes snelheden opslaan
in het geheugen van het systeem.
6
Rijden
161
Weergave van de snelheidWerkingslimietenOpslaan van de ingestelde
snelheid
Raadpleeg de desbetreffende
rubrieken voor meer informatie
over de snelheidsbegrenzer, de
snelheidsregelaar of de adaptieve
snelheidsregelaar .
Stuurkolomschakelaars
1.Selecteren van de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar.
2. Opslaan van de ingestelde snelheid.
Het systeem is ingeschakeld maar ontvangt
geen informatie over de snelheidslimiet.
Zodra er informatie over de snelheidslimiet
wordt ontvangen, geeft het systeem de waarde
w e e r.
De bestuurder kan, als hij dat wil,
zijn snelheid aanpassen op basis
van de door het systeem geleverde
gegevens. Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
-
s
lecht zicht (slecht verlichte weg,
sneeuwval, regen, mist),
-
g
edeelte van de voorruit vóór de camera
vuil, beslagen, bevroren, bedekt door
sneeuw, beschadigd of bedekt door een
s t i c ke r,
-
s
toring van de camera,
-
v
erouderde of onjuiste kaartgegevens,
-
a
fgeschermde of onleesbare borden (door
andere voertuigen, vegetatie, sneeuw),
-
s
nelheidslimietborden die niet aan de norm
voldoen, of die beschadigd of ver vormd zijn. Naast de snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem
kan de bestuurder
de weergegeven snelheid als ingestelde
snelheid gebruiken voor de snelheidsbegrenzer
of snelheidsregelaar met behulp van de toets
voor het opslaan van de snelheidsbegrenzer of
snelheidsregelaar.
De regelgeving met betrekking tot
snelheidslimieten verschilt per land.
Het systeem houdt geen rekening met lagere
snelheidslimieten die in de volgende gevallen
van kracht kunnen zijn:
-
s
lecht weer (regen, sneeuw),
-
luchtvervuiling,
-
h
et trekken van een aanhanger,
-
r
ijden met een noodreser vewiel of
sneeuwkettingen,
-
r
ijden met een band die met een
bandenreparatieset is gerepareerd,
-
b
eginnende bestuurders enz.
6
Rijden
174
De bestuurder kan op elk gewenst
moment de controle over de auto weer
overnemen door een ferme stuurbeweging
te maken en/of het gaspedaal in te
trappen.
Als de functie in werking is, kunnen
er lichte trillingen voelbaar zijn in het
rempedaal.
Als de auto volledig tot stilstand is
gekomen, blijven de remmen automatisch
1 tot 2 seconden geactiveerd.
Uitschakelen/inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.Dit systeem kan worden
uit- of ingeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.
Het uitschakelen van het systeem
wordt aangegeven door het branden
van dit lampje, in combinatie met de
weergave van een melding.
Storing
In het geval van een storing in het
systeem wordt u gewaarschuwd door
het continu branden van dit lampje, in
combinatie met de weergave van een
melding en een geluidssignaal.
Als deze lampjes gaan branden
nadat de motor is afgezet en
weer gestart, raadpleeg dan
een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
Lane Departure Warning
System
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem signaleert, met behulp van een
camera die doorgetrokken of onderbroken
strepen herkent, het onvrijwillig overschrijden
van een rijstrookmarkering en waarschuwt in
dat geval de bestuurder.
De waarschuwing wordt geactiveerd als
bij een rijsnelheid hoger dan 80
km/h een
rijstrookmarkering wordt overschreden zonder
dat de richtingaanwijzer wordt ingeschakeld.
Detectie - waarschuwing
U wordt gewaarschuwd door het
knipperen van dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel in
combinatie met een geluidssignaal.
Als de richtingaanwijzer is ingeschakeld,
en tot ongeveer 20 seconden nadat deze
is uitgeschakeld, wordt er geen enkele
waarschuwing gegeven.
Inschakelen / uitschakelen
Met/zonder audiosysteem
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen
en autowegen.
F
U k
unt het systeem in- of uitschakelen door
op deze toets te drukken.
Het verklikkerlampje brandt als het systeem is
ingeschakeld .
Met touchscreen
De functie kan worden
in- en uitgeschakeld in het
configuratiemenu van de auto.
Rijden
175
Storing
Afhankelijk van de uitvoering van de auto:Het lampje van deze knop knippert.
De toets knippert en er wordt een storing
weergegeven.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats. Er kunnen storingen in de detectie
optreden:
-
a
ls de rijstrookmarkeringen
weggesleten zijn en er weinig
contrast is tussen het wegdek en de
markeringen,
-
a
ls de voorruit vuil is,
-
o
nder bepaalde extreme
weersomstandigheden: mist, zware
regenval, sneeuw, schaduw, fel
zonlicht of directe blootstelling aan de
zon (lage zon, uitrijden van een tunnel
e n z .) .
of
Vermoeidheidsherkennings-
systeem
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Het is raadzaam om een pauze te nemen
wanneer u zich moe voelt. Pauzeer in elk geval
elke twee uur.
Afhankelijk van de uitvoering bevat de functie
alleen het systeem "Driver Attention Warning"
of daarnaast ook het systeem "Driver Attention
A ler t ".
Inschakelen/uitschakelen
De functie kan worden
in- en uitgeschakeld in het
configuratiemenu van de auto.
Driver Attention Warning
Het systeem geeft een
waarschuwing zodra het detecteert
dat de bestuurder langer dan twee
uur heeft gereden met een snelheid
van meer dan 65
km/h zonder dat hij
een pauze heeft genomen.
Deze waarschuwing bestaat uit een melding
die de bestuurder adviseert een pauze te
nemen, en een geluidssignaal.
Als de bestuurder dit advies niet opvolgt, wordt
de waarschuwing elk uur herhaald tot de auto
wordt stilgezet. Het systeem wordt gereset als aan een van de
volgende voor waarden is voldaan:
-
d
e auto staat gedurende meer dan
15 minuten stil met draaiende motor,
-
h
et contact is enkele minuten afgezet
geweest,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder is
losgemaakt en het portier is geopend.
Zodra de snelheid lager is dan 65 km/h,
gaat het systeem over in de wachtstand.
De rijtijd wordt opnieuw berekend zodra
de snelheid hoger is dan 65 km/h.
Driver Attention Alert
Afhankelijk van de uitvoering wordt het systeem
"Driver Attention Warning" gecombineerd met
het systeem "Driver Attention Alert".
6
Rijden
188
Montagetips
F Als u onder weg sneeuwkettingen moet monteren, zet de auto dan langs de kant
van de weg stil op een vlakke ondergrond.
F
T
rek de parkeerrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
F
M
onteer de sneeuwkettingen, volg daarbij
de aanwijzingen van de fabrikant.
F
R
ijd voorzichtig weg en rij even met een
snelheid van maximaal 50
km/h.
F
Z
et de auto stil en controleer of de kettingen
correct gespannen zijn.
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek
het monteren van de sneeuwkettingen te
oefenen; doe dit op een vlakke en droge
ondergrond.
Rijd niet met sneeuwkettingen op een
sneeuwvrij gemaakte weg om schade aan
de banden en het wegdek te voorkomen.
Als uw auto is voorzien van lichtmetalen
aluminium velgen, controleer dan of de
ketting en de bevestigingen de velg niet
raken. Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn
voor het type velg van uw auto.
Het gebruik van sneeuwsokken is eveneens
mogelijk.
Neem voor meer informatie contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Maat van de af fabriek
gemonteerde banden Type ketting
215/65 R16 schakel 12 mm
215/60 R17 KONIG K-SUMMIT
VA N K8 4
2 2 5 / 5 5 R17
Trekhaak
Lastverdeling
F
V erdeel het gewicht in de caravan/
aanhanger gelijkmatig, plaats zware
voor werpen zo dicht mogelijk bij de as en
probeer de maximaal toegestane kogeldruk
zo dicht mogelijk te benaderen zonder deze
te overschrijden.
Door een geringere luchtdichtheid nemen de
prestaties van de motor af als men op grotere
hoogte boven de zeespiegel komt. Trek
daarbij voor elke 1000 m hoogte 10% van het
maximale aanhangergewicht af. Maak gebruik van trekhaken en de
desbetreffende bedrading, goedgekeurd
door PEUGEOT. Wij adviseren het
plaatsen te laten uitvoeren door
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Als de trekhaak wordt gemonteerd door
een bedrijf dat niet tot het PEUGEOT-
netwerk behoort, moet de montage altijd
volgens de voorschriften van de fabrikant
worden uitgevoerd.
Sommige rijhulp- of besturingshulpfuncties
worden automatisch uitgeschakeld
wanneer een goedgekeurde trekhaak
wordt gebruikt.
Houd u aan het maximale
aanhangergewicht dat is vermeld op
het kentekenbewijs van uw auto, op het
constructeursplaatje en in de rubriek
Technische gegevens
van dit boekje.
De maximale kogeldruk geldt ook
voor de montage op de trekhaak van
accessoires als een fietsendrager of
een bagageplateau.
Houd u aan de ter plaatse geldende
regelgeving.
Praktische informatie
189
Eco-mode
De eco-mode bepaalt de maximale
gebruiksduur van een aantal functies om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal
elektrische functies zoals het audio- en
telematicasysteem, de ruitenwissers, het
dimlicht en de plafonniers nog in totaal
maximaal 40 minuten gebruiken.
Inschakelen van deze
modus
Een melding op het display van het
instrumentenpaneel geeft aan dat de eco-mode
is ingeschakeld en de actieve functies worden
in de ruststand gezet.Als u op het moment dat de eco-mode
wordt ingeschakeld aan het telefoneren
bent, kan het gesprek nog gedurende
ongeveer 10 minuten worden voortgezet
via het Bluetooth-systeem van het
audiosysteem in uw auto.
Eco-mode afsluiten
De door de eco-mode uitgeschakelde functies
worden automatisch weer ingeschakeld als de
motor gestart wordt.
Start om de functies direct weer te kunnen
gebruiken de motor en laat deze draaien:
-
m
inder dan 10 minuten om de functies
ongeveer 5 minuten te kunnen gebruiken, Als de accu ontladen is, kan de motor niet
gestart worden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12V-accu
.
Spaarfase
De spaar fase stuurt de elektrische functies van
de auto aan om het ontladen van de accu te
voorkomen.
Tijdens het rijden kunnen in verband
met de laadtoestand van de accu enkele
functies, zoals de airconditioning en
achterruitverwarming, tijdelijk worden
uitgeschakeld.
Deze functies worden automatisch weer
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de
accu dit toelaat. -
m
eer dan 10 minuten om de functies
ongeveer 30 minuten te kunnen gebruiken.
Laat de motor de aangegeven tijd draaien om
er zeker van te zijn dat de accu voldoende is
opgeladen.
Vermijd het herhaaldelijk en continu starten van
de motor om de accu bij te laden.
Allesdragers/Imperiaal
Uit veiligheidsoverwegingen en om te
voorkomen dat het dak beschadigd
raakt, moet u voor de auto goedgekeurde
allesdragers en imperiaals gebruiken.
Houd u aan de montagevoorschriften
en de gebruiksvoor waarden die
staan vermeld in de handleiding die
met de allesdragers en imperiaals is
meegeleverd.
Adviezen
Verdeel de lading gelijkmatig om te
voorkomen dat een van de zijden wordt
overbelast.
Plaats de zwaarste lading zo dicht
mogelijk bij het dak.
Sjor de lading goed vast.
Rijd behoedzaam: wees bedacht op
een grotere zijwindgevoeligheid en
de stabiliteit van de auto kan door de
belading worden beïnvloed.
Controleer regelmatig de veiligheid en
strakke bevestiging van de allesdragers, in
ieder geval voor elke rit.
Ver wijder de allesdragers zodra deze niet
meer nodig zijn.
7
Praktische informatie
195
Roetfilter (diesel)
of Als het roetfilter verzadigd begint te
raken, wordt u hierop geattendeerd
door het tijdelijk branden van dit
lampje in combinatie met een
waarschuwingsmelding over het
risico van verstopping van het filter.
Als het lampje blijft branden, is het
minimale dieseladditiefniveau bereikt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het controleren van
de niveaus .
Als langdurig met zeer lage snelheid wordt
gereden of de motor langdurig stationair
draait, kan bij gasgeven soms waterdamp
uit de uitlaat komen. Dit heeft geen invloed
op de prestaties en heeft geen gevolgen
voor het milieu. Nieuwe auto
De eerste paar keer dat het roetfilter
geregenereerd wordt kunt u een
brandlucht ruiken; dit is volkomen
normaal.
Handgeschakelde
versnellingsbak
De transmissie is onderhoudsvrij
(olie verversen niet noodzakelijk).
Automatische transmissie
De transmissie is onderhoudsvrij
(olie verversen niet noodzakelijk).
Elektronisch gestuurde
versnellingsbak
De transmissie is onderhoudsvrij
(olie verversen niet noodzakelijk).
Remblokken
De slijtage van de remblokken is
sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral
bij stadsverkeer en veel korte ritten.
Hierdoor kan het noodzakelijk blijken
om de remblokken vaker, tussen
twee onderhoudscontroles door, te
laten controleren.Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt
een te laag remvloeistofniveau erop dat de
remblokken versleten zijn.
Voer regeneratie van het roetfilter uit door
met een snelheid van minimaal 60
km/h rijden
tot het lampje dooft. Doe dit alleen als de
omstandigheden dat toelaten. Na het wassen kan er zich een laagje
vocht of onder winterse omstandigheden
ijs vormen op de remschijven en
remblokken: de remwerking kan daardoor
afnemen. Rem een paar keer lichtjes om
de remmen vocht- en ijsvrij te maken.
Slijtage van remschijven/
remtrommels
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats
voor alle informatie over het
controleren van de slijtage van de
remschijven/remtrommels.
Parkeerrem
Als de parkeerrem een te grote
slag heeft of als het systeem
minder goed werkt, moet de
parkeerrem, zelfs tussen twee
onderhoudsbeurten door, worden
afgesteld.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
7
Praktische informatie
197
Als het AdBlue®-reser voir leeg is, zorgt
een wettelijk verplicht systeem er voor dat
de motor niet meer kan worden gestart.
Als het SCR-systeem niet goed werkt,
stoot de auto te veel schadelijke stoffen
uit, waardoor hij niet meer aan de Euro
6-emissienorm voldoet.
Neem bij een storing in het SCR-
systeem zo snel mogelijk contact op
met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats: na 1.100
km
wordt een systeem geactiveerd dat het
opnieuw starten van de motor blokkeert.
In beide gevallen geeft een
actieradiusindicator aan hoever u nog kunt
rijden voordat de motor niet meer gestart
kan worden.
Bevriezing van AdBlue
®
AdBlue® bevriest bij temperaturen lager
dan ongeveer -11°C.
Het SCR-systeem is voorzien van een
voorverwarmingssysteem voor het
AdBlue
®-reser voir waardoor u ook in zeer
koude omstandigheden kunt blijven rijden.
Bijvullen van AdBlue®
Het is raadzaam om zo snel mogelijk AdBlue®
bij te vullen zodra de eerste waarschuwing
wordt gegeven dat het minimumniveau is
bereikt.
Om er voor te zorgen dat het SCR-systeem
correct werkt:
-
G
ebruik uitsluitend AdBlue
® die aan de
norm ISO 22241 voldoet.
-
A
ls de AdBlue
® niet in de originele
verpakking wordt bewaard, verliest het
zijn zuiverheid.
-
V
erdun de AdBlue
® nooit met water.
AdBlue
® is verkrijgbaar bij het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
U kunt ook naar een tankstation gaan
dat over AdBlue
®-pompen beschikt
die speciaal ontworpen zijn voor
personenauto's.
Vul nooit AdBlue
® bij vanuit een
vulsysteem dat is bedoeld voor
vrachtwagens.
Voorschriften voor opslag
AdBlue® bevriest bij temperaturen lager dan
ongeveer -11°C en verliest zijn kwaliteit bij
temperaturen vanaf +25°C. Het is raadzaam
de flacons en jerrycans koel en buiten direct
zonlicht te bewaren.
Onder deze omstandigheden is de vloeistof ten
minste één jaar houdbaar.
Als de vloeistof bevroren is geweest, kan
deze weer worden gebruikt nadat deze bij
kamertemperatuur volledig is ontdooid.
Bewaar de flacons of jerrycans AdBlue
®
niet in uw auto.
Gebruiksvoorschriften
AdBlue® is een oplossing op ureumbasis.
Deze vloeistof is niet ontvlambaar, kleurloos
en geurloos (indien de vloeistof koel wordt
bewaard).
Als de vloeistof in contact komt met de huid,
moet u de huid wassen met kraanwater en
zeep. Als de vloeistof in de ogen komt, spoel de
ogen dan onmiddellijk en grondig gedurende
ten minste 15 minuten met kraanwater of met
een oogspoelmiddel. Raadpleeg een arts bij
een blijvend branderig gevoel of blijvende
irritatie.
Als AdBlue wordt ingeslikt, spoel de mond dan
met schoon water en drink ver volgens een
ruime hoeveelheid water.
7
Praktische informatie