
109
Zijairbags
Bedek de stoelen uitsluitend met 
daarvoor goedgekeurde stoelhoezen, 
die in combinatie met zijairbags gebruikt 
kunnen worden. Voor informatie over de 
stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto 
kunt u zich wenden tot het PEUGEOT-
netwerk.
Bevestig nooit iets aan de rugleuning 
van de stoelen (kleding...): dit zou bij het 
afgaan van de zijairbags kunnen leiden tot 
verwondingen aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het 
portierpaneel zitten.
De portierpanelen van de voorportieren 
bevatten de zijdelingse schoksensoren 
van de auto.
Schade aan het portier of het uitvoeren 
van werkzaamheden (wijzigingen of 
reparaties) die niet aan de voorschriften 
voldoen, kan ertoe leiden dat deze 
sensoren niet meer goed werken – In dat 
geval werken de zijairbags mogelijk niet!
Laat werkzaamheden aan de 
voorportieren uitsluitend uitvoeren door 
het PEUGEOT-netwerk of door een 
gekwalificeerde werkplaats.Actieve motorkap
Het afgaan van de actieve motorkap 
gaat gepaard met wat onschadelijke 
rook en een knal, als gevolg van de 
activering van de pyrotechnische lading 
die in het systeem is geïntegreerd. 
Het  verklikkerlampje van de airbag gaat 
branden.
Probeer na de activering van het systeem 
de motorkap niet te openen of te sluiten. 
Neem contact op met een bergingsbedrijf 
of ga naar de dichtstbijzijnde Peugeot-
dealer of gekwalificeerde werkplaats, 
zonder sneller dan 30 km/h te rijden.
Zet de bestuurdersstoel hoger – Kans op 
verminderd zicht! Dit systeem werkt slechts één keer. Als 
er een tweede aanrijding plaatsvindt 
(tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), 
wordt de actieve motorkap niet meer 
geactiveerd.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw 
auto het systeem controleren.
Voer zelf geen werkzaamheden uit aan 
de pyrotechnische systemen onder de 
motorkap in de buurt van de gasdempers 
– Kans op explosie!
Laat werkzaamheden aan dit systeem 
alleen door het PEUGEOT-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.Storing
Als dit lampje op het 
instrumentenpaneel gaat branden in 
combinatie met een geluidssignaal 
en een melding op het display 
van het instrumentenpaneel, laat 
het systeem dan controleren door 
het PEUGEOT-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats.
De kans bestaat dat de actieve 
motorkap bij een ernstige aanrijding 
niet wordt geactiveerd.
De actieve motorkap is ontwikkeld om een 
voetganger te beschermen als deze frontaal 
door de auto wordt aangereden.
5 
Veiligheid  

136
Verlaat de auto niet in de korte periode dat 
u de Hill Start Assist gebruikt.
Als u de auto moet verlaten ter wijl de 
motor draait, trek de parkeerrem dan 
handmatig aan en controleer of het lampje 
van de parkeerrem en het lampje P op de 
hendel permanent branden.
De functie Hill Start Assist kan niet worden 
uitgeschakeld. Maar als de parkeerrem 
wordt aangetrokken om de auto stil te 
zetten, wordt de werking van de functie 
onderbroken.
Werking
Als de auto bergopwaar ts stilstaat, wordt 
deze even op zijn plaats gehouden als u het 
rempedaal loslaat:
-
 b
ij een handgeschakelde versnellingsbak 
de eerste versnelling of de neutraalstand is 
ingeschakeld,
-
 
a
 ls bij de automatische transmissie de stand 
D of M is ingeschakeld. Als de auto bergafwaar ts stilstaat en de 
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt 
de auto even op zijn plaats gehouden als u 
het rempedaal loslaat.
Storing
Bij een storing in het systeem gaan deze lampjes 
branden.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of 
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te 
laten controleren.
Active Suspension Control
Dit veersysteem is zelfregelend op basis van 
de volgende parameters: de staat en het profiel 
van de weg, de belading van de auto, de rijstijl 
en de geselecteerde rijstand.
Het systeem wordt geregeld door een 
De stand kan geselecteerd worden met behulp 
van de rijstandselectie op de middenconsole.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor 
meer informatie over de rijstanden
.
elektronische eenheid, die gebruikmaakt van 
de gegevens afkomstig van verschillende 
sensoren om op basis van deze parameters 
een optimaal dempingsniveau van elke 
schokdemper te verkrijgen.
Het systeem heeft drie standen: Comfort
, 
Normal  en Sport .
In de stand Comfort  gaat de voorkeur uit naar 
een zachte demping voor meer comfort op een 
slecht wegdek.
De stand Normal  biedt het beste compromis 
tussen comfort en weggedrag.
In de stand Sport  gaat de voorkeur uit naar 
een stugge demping om het overhellen van de 
carrosserie te beperken.
Rijstanden
Afhankelijk van de specifieke instellingen 
van de auto zijn deze diverse rijstanden 
beschikbaar.
De selectie van de rijstanden is afhankelijk van 
de voorzieningen van de auto.
Elke keer dat het contact wordt aangezet, wordt 
standaard " Normaal" geselecteerd. 
Rijden  

140
F Druk op deze toets. Het desbetreffende oranje lampje gaat branden.
Ter bevestiging van de uitschakeling 
gaat dit lampje branden en wordt er 
een melding weergegeven op het 
instrumentenpaneel.
Als u nogmaals op de toets drukt, wordt de 
functie weer ingeschakeld. Het desbetreffende 
lampje gaat uit.
Het lampje op het instrumentenpaneel dooft en 
er wordt een melding weergegeven. Openen van de motorkap
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit 
als u handelingen onder de motorkap wilt 
uitvoeren, om letsel door het automatisch 
activeren van de START-stand te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit 
wanneer u over een overstroomde weg 
moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor 
meer rijadviezen
, met name over het 
rijden op overstroomde wegen.
Storing
Bij een storing in het systeem 
knippert dit lampje op het 
instrumentenpaneel enige tijd en 
gaat het vervolgens permanent 
branden, in combinatie met de 
weergave van een melding.
Laat het systeem controleren door het 
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing optreedt, 
kan de motor afslaan. Alle lampjes op het 
instrumentenpaneel gaan branden.
Het systeem kan bij aangezet contact op elk 
gewenst moment worden uitgeschakeld.
Als het systeem in de STOP-stand wordt 
uitgeschakeld, dan wordt de motor direct weer 
gestart.
Het Stop & Start-systeem wordt automatisch weer 
ingeschakeld als het contact wordt aangezet.In dat geval moet u het contact uitzetten en de 
motor opnieuw starten door op de " S TA R T/
STOP "-knop te drukken.
Bandenspannings-
controlesysteem
Dit systeem controleert automatisch de 
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier 
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de 
snelheidssensoren van de wielen met de 
referentiewaarden die elke keer nadat de 
banden op spanning zijn gebracht of na het 
verwisselen van een wiel moeten worden 
gereset .
Het systeem geeft een waarschuwing zodra 
wordt gesignaleerd dat de spanning van een 
of
  meer banden te laag is.Auto's met het Stop & Start-systeem zijn 
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat eventuele werkzaamheden aan 
deze accu uitsluitend uitvoeren door 
het PEUGEOT-netwerk of door een 
gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor 
meer informatie over de 12V-accu
. 
Rijden  

143
- Bepaalde door de camera gedetecteerde verkeersborden (bijv. de snelheidslimiet bij het trekken van een aanhanger).
Gedetecteerd uitzonderingsbord Weergave van de snelheidslimiet die 
hoort bij een uitzonderingsbord
Snelheidslimiet bij regen
Voorbeelden: Als de hendel van de ruitenwisserschakelaar 
in de stand "inter val" of "automatisch wissen" 
staat (voor activering van de regensensor):
110
 
km/h (bijvoorbeeld)
Snelheidslimiet bij het trekken van een 
aanhanger Als de auto is voorzien van een 
goedgekeurde trekhaak:
90
 
km/h (bijvoorbeeld)
Snelheidslimiet voor een bepaalde afstand
Voorbeeld: 70
 
km/h (bijvoorbeeld)
Snelheidslimiet voor auto's met een maximaal 
toelaatbaar voertuiggewicht of maximaal 
toelaatbaar treingewicht van maximaal 3,5 ton 90
 
km/h (bijvoorbeeld)
Snelheidslimiet bij sneeuw
Voorbeeld: Bij een buitentemperatuur lager dan 3°C:
30
  km/h (bijvoorbeeld) met een 
"sneeuwvlok" symbool
Snelheidslimiet op bepaalde tijdstippen
Voorbeeld: 30
 
km/h (bijvoorbeeld)
met een "klok" symbool De eenheden voor de snelheidslimieten 
(mph of km/h) hangen af van het land 
waarin u rijdt.
Houd hier rekening mee om te voorkomen 
dat u de snelheidslimiet overschrijdt.
Als u in een ander land bent, moet 
de eenheid van snelheid die door het 
instrumentenpaneel wordt aangegeven 
gelden voor het land waarin u rijdt; anders 
werkt het systeem niet correct.
Het snelheidslimietherkenningssysteem 
is een hulpsysteem; het geeft niet altijd de 
juiste snelheidslimiet aan.
De snelheidslimietborden langs of boven de 
weg hebben altijd prioriteit boven de door het 
systeem weergegeven snelheidslimieten.
Deze systemen zijn hulpmiddelen voor de 
bestuurder die desondanks waakzaam moet 
blijven.
De bestuurder moet zich houden aan de 
verkeersregels en de snelheid van de auto 
aanpassen aan het weer en het verkeer.
Het is mogelijk dat het systeem de 
snelheidslimiet niet weergeeft wanneer 
binnen een vooraf ingestelde periode geen 
snelheidslimietbord wordt gedetecteerd.
Het systeem is ontworpen voor het 
detecteren van borden die voldoen aan 
de regels van het Verdrag van Wenen 
betreffende verkeersborden.
6 
Rijden  

175
Dit rijhulpsysteem dient als hulp voor de 
bestuurder maar kan nooit een ver vanging 
zijn voor het gebruik van de binnenspiegel 
en de buitenspiegels. De bestuurder moet 
te allen tijde het verkeer in de gaten blijven 
houden, de snelheid en afstand van 
achteropkomend verkeer inschatten en 
beslissen of veilig van rijstrook gewisseld 
kan worden.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de 
bestuurder die desondanks altijd zijn 
aandacht op het verkeer moet blijven 
vestigen.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie kan worden in- en 
uitgeschakeld via het menu Rijden/
Auto van het touchscreen.
De status van de functie blijft nadat het contact 
is afgezet opgeslagen in het geheugen. Het systeem wordt automatisch 
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt 
met een door PEUGEOT gehomologeerde 
trekhaak.
Werking
Sensoren in de voor- en achterbumper 
bewaken de dode hoeken.
Indien een voertuig – een (motor)fiets, een auto 
of een vrachtwagen – zich in de dode hoek van 
de auto bevindt, zal er een oranje lampje gaan 
branden in de desbetreffende buitenspiegel.
Daarbij moet aan de volgende voor waarden 
zijn voldaan:
-
 
d
 e voertuigen rijden in dezelfde richting op 
aangrenzende rijstroken,
-
 
d
 e snelheid van uw auto ligt tussen 12 en 
140
  km/h (uitvoeringen zonder Park Assist 
of Full Park Assist),
-
 
d
 e snelheid van uw auto ligt tussen 30 en 
140
  km/h (uitvoeringen met Park Assist of 
Full Park Assist),
-
 
u h
 aalt een voertuig in waarbij het 
snelheidsverschil met het andere voertuig 
kleiner is dan 10
  km/h,
-
 
u w
 ordt ingehaald door een voertuig waarbij 
het snelheidsverschil met het andere 
voertuig kleiner is dan 25
  km/h,
-
 he
t verkeer stroomt vloeiend door,
-
 d
e inhaalmanoeuvre duurt langer dan 
normaal en het ingehaalde voertuig blijft 
zich ophouden in de dode hoek,
-
 
u r
 ijdt in een rechte lijn of in een flauwe 
bocht,
-
 
u
 w auto trekt geen aanhanger of caravan 
enz.
Er wordt geen waarschuwingssignaal afgegeven 
in de volgende situaties:
-
 n
abij stilstaande objecten (geparkeerde 
auto's, vangrails, lantaarnpalen, borden enz.),
6 
Rijden  

176
Storing
- bij tegemoetkomend verkeer,
- b ij rijden over bochtige wegen of in zeer 
scherpe bochten,
-
 
b
 ij het inhalen van of ingehaald worden 
door een zeer lang voertuig (vrachtwagen, 
autobus enz.) die én in de dode hoek 
achter wordt gedetecteerd én zich in het 
gezichtsveld van de bestuurder bevindt,
-
 b
ij snelle inhaalmanoeuvres,
-
 
b
 ij erg druk verkeer: de voertuigen die voor 
en achter worden gedetecteerd worden 
aangezien voor een vrachtwagen of een 
stilstaand object,
-
 
a
 ls de functie Park Assist of Full Park Assist 
is geactiveerd.
In het geval van een storing gaat dit lampje 
branden op het instrumentenpaneel, in 
combinatie met een melding.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk 
of een gekwalificeerde werkplaats om het 
systeem te laten controleren. Bij slechte weersomstandigheden (zware 
regenval, hagel enz.) kan het systeem 
tijdelijk minder nauwkeurig werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek of het 
van een droog wegdek op een nat wegdek 
terechtkomen kan tot een vals alarm 
leiden (zo kan een wolk waterdruppels in 
de dode hoek worden aangezien voor een 
vo e r tui g).
Let er bij slecht weer en in de winter altijd 
op dat de sensoren niet met modder, 
sneeuw of ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere zaken 
op het gedeelte van de buitenspiegels 
waar de verklikkerlampjes zitten 
of op de detectiezones op de 
voor- en achterbumper, omdat de 
dodehoekbewaking dan mogelijk niet 
goed werkt.
Het systeem wordt automatisch 
uitgeschakeld als u een aanhanger 
trekt
  met een door PEUGEOT 
gehomologeerde trekhaak.
Wassen met hogedrukspuit
Houd tijdens het wassen van de auto 
het uiteinde van de hogedrukspuit op 
minimaal 30 cm van de sensoren.
Parkeerhulp
Deze functie waarschuwt met behulp van 
sensoren in de bumper voor obstakels in 
de nabijheid van de auto (bijv. voetgangers, 
auto's, bomen, slagbomen, enz.) die binnen het 
detectiebereik vallen. 
Rijden  

177
Deze functie is een parkeerhulpsysteem 
voor de bestuurder die desondanks altijd 
zijn aandacht op het verkeer moet blijven 
vestigen.
De bestuurder moet alert blijven en indien 
nodig de controle over de auto overnemen.
Hij/zij moet zich altijd bewust zijn van 
de omgeving voorafgaand aan het 
manoeuvreren.
Gedurende de hele manoeuvre moet de 
bestuurder erop letten dat de ruimte vrij blijft.
Parkeersensoren achter
De functie wordt geactiveerd zodra de 
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Dit wordt bevestigd door een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt 
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbroken 
geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van 
obstakels. De frequentie van het geluidssignaal 
neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel 
kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het 
geluidssignaal ononderbroken.
Aan de weergave van het geluidssignaal via de 
luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan 
welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Het geluidssignaal afstellenIn uitvoeringen uitgerust met 
PEUGEOT Connect Radio, wordt 
door het indrukken van deze 
knop het venster Volumeafstelling 
geluidssignaal geopend. Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is, 
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.
Parkeerhulp vóór
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op 
de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd 
zodra er bij een wagensnelheid van maximaal 
10 km/h vóór de auto een obstakel wordt 
gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra 
de auto langer dan drie seconden stilstaat met 
een ingeschakelde versnelling vooruit, als er 
geen obstakel meer wordt gedetecteerd of 
wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan 
10 km/h.
Het geluid dat uit de luidspreker komt (voor 
of achter) geeft de plaats van het obstakel 
ten opzichte van de auto aan de zijde van de 
rijrichting van de auto (vooruit of achteruit) aan.
Parkeerhulp zijkant
Grafische weergave
De functie signaleert de aanwezigheid van 
obstakels binnen de detectiezone van de 
sensoren en de rijrichting van de auto die bepaald 
wordt door de draairichting van het stuur wiel.
Aanvulling op het geluidssignaal zonder 
rekening te houden met de rijrichting van het 
voertuig, door segmenten op het scherm weer 
te geven die de afstand aangeven tussen het 
obstakel en het voertuig (wit: obstakels veraf, 
oranje: obstakels in de buurt en rood: obstakels 
heel dichtbij).
6 
Rijden  

178
Door gebruik te maken van vier extra sensoren 
aan de zijkant van de voor- en achterbumper, 
registreert het systeem de positie van de vaste 
obstakels tijdens het manoeuvreren en geeft 
een signaal wanneer de obstakels de zijkant 
van de auto naderen.Alleen vaste obstakels worden correct 
aangegeven. Bewegende objecten, 
gedetecteerd aan het begin van de 
manoeuvre, kunnen per ongeluk worden 
aangegeven. Bewegende objecten die 
aan de zijkanten van het auto verschijnen 
en niet vooraf geregistreerd zijn, worden 
echter niet aangegeven.
Uitschakelen/inschakelen
Deze functie kan gedeactiveerd en 
geactiveerd worden via het menu 
Rijden /Auto  van het touchscreen.
De status van de functie wordt opgeslagen bij 
het afzetten van het contact. Het parkeerhulpsysteem achter wordt 
automatisch uitgeschakeld wanneer 
een aanhanger of fietsdrager wordt 
aangekoppeld aan een trekhaak, die 
overeenkomstig de voorschriften van de 
fabrikant is gemonteerd.
In dat geval wordt de omtrek van een 
aanhanger weergeven aan de achterzijde 
van het beeld van de auto.
De parkeerhulp is uitgeschakeld wanneer de 
functie Park Assist en Full Park Assist bezig is 
de beschikbare ruimte van een parkeerplaats 
te meten.
Raadpleeg de desbetreffende rubrieken voor 
meer informatie over het Park Assist  en het 
Full Park Assist .Beperkingen van de werking
- Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel 
worden gedetecteerd, worden mogelijk 
niet meer gedetecteerd als ze zich in de 
dode hoek van het detectiebereik van de 
sensoren bevinden.
-
 
B
 epaalde omgevingsgeluiden, zoals lawaai 
afkomstig van voertuigen en machines (bijv. 
vrachtwagens, pneumatische boren enz.), 
kunnen de sensoren van de auto verstoren.
-
 B
epaalde materialen (stoffen) kunnen 
geluidsgolven absorberen: hierdoor worden 
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
-
 
O
 phopingen van sneeuw of dode bladeren 
op de weg kunnen de sensoren van de auto 
verstoren.
Aanbevelingen over 
onderhoud
Zorg er voor dat de sensoren bij slecht 
of winters weer niet bedekt zijn met 
modder, ijs of sneeuw. Bij het inschakelen 
van de achteruitversnelling geeft een 
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de 
sensoren vuil kunnen zijn.
Wassen met een hogedrukreiniger
Houd tijdens het wassen van de auto 
het uiteinde van de hogedrukspuit op 
minimaal 30 cm van de sensoren.
-
 
E
 en aanrijding aan de voorzijde 
of achterzijde van de auto kan de 
sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet 
altijd door het systeem wordt vastgesteld: 
afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect 
zijn.
-
 
B
 ij zware belading van de bagageruimte kan 
de hoek van de auto de afstandsmetingen 
verstoren.
-
 
D
 e sensoren kunnen worden beïnvloed 
door slechte weersomstandigheden (zware 
regenval, dichte mist, sneeuwval, enz.). 
Rijden