
20
Bandenspanning
te laagBrandt permanent.
De bandenspanning van een of
meerdere wielen is te laag. Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
Reset na het aanpassen van de spanning het
controlesysteem.
+
Het lampje Bandenspanning
te laag knippert en brandt
vervolgens permanent en
het lampje Service brandt
permanent.Er is een storing in het
bandenspanningscontrolesysteem. De werking van de bandenspanningscontrole kan niet
langer worden gegarandeerd.
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning en
voer (3) uit.
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status
Oorzaak Acties/Opmerkingen
Parkeerhulp Brandt permanent,
in combinatie met
een melding en een
geluidssignaal. Er is een storing in het systeem. Voer (3) uit.
Airbags
Brandt permanent. Een van de airbags of
gordelspanners is defect. Voer (3) uit.
De actieve motorkap is geactiveerd. Raak de motorkap niet aan. Bel de hulpdiensten of voer (3) uit, maar rijd daarbij
niet sneller dan 30 km/h.
Airbag
voorpassagier
(ON) Brandt permanent.
De airbag vóór aan passagierszijde is
ingeschakeld.
De schakelaar staat in de stand " ON". Plaats in dit geval GEEN kinderzitje met de "rug in
de rijrichting" op de voorpassagiersstoel – Kans
op ernstig letsel!
Airbag
voorpassagier
(OFF) Brandt permanent.
De airbag vóór aan passagierszijde is
uitgeschakeld.
De schakelaar staat in de stand "
OFF".U kunt een kinderzitje met de rug in de rijrichting
plaatsen, behalve in het geval van een storing in het
airbagsysteem (brandend waarschuwingslampje
Airbags).
Instrumentenpaneel

28
F Druk op de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om
achtereenvolgens de verschillende functies
weer te geven.
Druk bij alle andere weergavemodi op de toets
op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar
om deze informatie tijdelijk op een specifiek
scherm weer te geven.
-
A
ctuele informatie:
•
d
e actieradius,
•
h
et actuele brandstofverbruik,
•
d
e teller van het Stop & Start-systeem.
-
T
raject " 1" met:
•
de
gemiddelde snelheid,
•
he
t gemiddelde brandstofverbruik,
•
d
e afgelegde afstand,
voor de eerste rit.
-
T
raject " 2" met:
•
de
gemiddelde snelheid,
•
he
t gemiddelde brandstofverbruik,
•
d
e afgelegde afstand,
voor de tweede rit.
Traject resetten
F Druk langer dan 2 seconden op de knop op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar
wanneer het gewenste traject wordt
weergegeven.
Traject "1 " en "2" zijn onafhankelijk en kunnen
op dezelfde manier worden gebruikt.
Enkele definities...
Actieradius
(km of mijl)
De actieradius geeft aan hoeveel
kilometer u nog met de resterende
hoeveelheid brandstof kunt rijden
(berekend op basis van het
gemiddelde verbruik over de laatste
afgelegde kilometers).
Deze waarde kan schommelen door
een gewijzigde rijstijl of het rijden op
een helling, waardoor het momentele
brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen.
Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt,
verschijnen streepjes op het display.
Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof
wordt de actieradius opnieuw berekend en
weergegeven als deze meer dan 100 km
bedraagt.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als tijdens het rijden
de streepjes continu worden weergegeven.
Actueel brandstofverbruik
(mpg of km/l of l/100 km) Berekend over de laatste seconden.
Deze functie wordt alleen weergegeven bij
snelheden vanaf 30 km/h.
Gemiddeld brandstofverbruik
(mpg of km/l of l/100 km) Berekend sinds de laatste nulstelling
van de trajectgegevens.
Gemiddelde snelheid
(km/h of mph)
Berekend sinds de laatste nulstelling
van de trajectgegevens.
Afgelegde afstand
(km of mijl)Berekend sinds de laatste nulstelling
van de trajectgegevens.
Instrumentenpaneel

31
Menu Rijverlichting/Auto
Tabblad "Rijfuncties"
FunctieAanwijzingen
"Park Assist" Inschakelen van de functie Park Assist.
"Grootlichtassistent" Inschakelen/uitschakelen van de functie.
"Parkeerhulpsysteem" Inschakelen van de functie Visiopark 2.
"Parkeerhulp" Inschakelen/uitschakelen van de functie.
"Antispinregeling" Inschakelen/uitschakelen van de functie.
"Resetten
bandenspanningscontrolesysteem" Resetten van het bandenspanningscontrolesysteem.
"Night Vision". Inschakelen/uitschakelen van de functie.
"Controle/Diagnose" Herinnering onderhoudsinterval, motorolieniveau,
AdBlue-actieradius en bandenspanning.
Overzicht van de actuele waarschuwingsmeldingen.
"Instellingen snelheden" Inschakelen/uitschakelen van de functie.
Selecteren en aanpassen van de ingestelde
snelheid voor uitsluitend de programmeerbare
snelheidsbegrenzer en de snelheidsregelaar. Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over een van deze
functies.
1
Instrumentenpaneel

51
Handbediende werking
De achterklep kan met de hand worden bewogen, zelfs als
de elektrische werking ingeschakeld is.
De achterklep mag op dat moment niet elektrisch bewegen.
Bij het handmatig openen en sluiten van de elektrisch
bedienbare achterklep wordt de beweging niet meer
ondersteund door gasveren. Het is dus normaal dat u zowel
bij het openen als bij het sluiten enige weerstand voelt.
Als de achterklep herhaaldelijk elektrisch
wordt geopend en gesloten, kan het
voorkomen dat de elektromotor te warm
wordt waardoor elektrische bediening
tijdelijk niet meer mogelijk is.
Wacht ten minste 10 minuten met het
bedienen van de achterklep om de
elektromotor te laten afkoelen.
Bedien de achterklep handmatig als u niet
zo lang wilt wachten.
Resetten van de elektrisch
bedienbare achterklep
Deze handeling is noodzakelijk als de klep
niet meer beweegt, bijvoorbeeld na detectie
van een obstakel of het loskoppelen en weer
aansluiten van de accu.
F
O
pen, indien nodig, de achterklep
handmatig.
F
S
luit de achterklep volledig en handmatig. Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats als het
probleem blijft bestaan.
Gebruiksvoorschriften
Om te voorkomen dat de achterklep
ongewenst opengaat bij bij bijvoorbeeld het
aan- of afkoppelen van een aanhanger:
-
s
chakel vooraf de handsfree-functie uit
via het configuratiemenu van de auto,
-
o
f houd de elektronische sleutel uit de
detectiezone als de achterklep gesloten
is.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de trekhaak met
wegklapbare kogel .
Onder winterse omstandigheden
Als er sneeuw op de achterklep ligt, moet
de sneeuw worden verwijderd voordat de
achterklep automatisch wordt geopend.
Bij vorst kan de achterklep vastvriezen
waardoor het automatisch openen niet
werkt: ontdooi de achterklep door het
interieur te ver warmen en probeer het
daarna opnieuw.
Bij het wassen van de auto
Als u de auto in een automatische wasstraat
laat wassen, vergeet dan niet om de auto
eerst te vergrendelen om te voorkomen dat
de achterklep per ongeluk wordt geopend.
Adviezen met betrekking
tot de handsfree-functie
(Handsfree toegang)
Als de achterklep niet opengaat na diverse
voetbewegingen onder de bumper, wacht dan
enkele seconden en probeer het nogmaals.
Als dit niet werkt, controleer dan of de
elektronische sleutel wellicht wordt gestoord
door elektromagnetische velden (smartphone
e n z .) .
De functie kan zichzelf uitschakelen of minder
goed werken bij regen of sneeuw.
De functie werkt wellicht niet correct bij een
prothesebeen.
In sommige gevallen gaat de achterklep
mogelijk vanzelf open of dicht, vooral als:
-
u
een aanhanger aankoppelt of loskoppelt;
-
u
een fietsendrager monteert of verwijdert,
-
u f
ietsen op de fietsendrager plaatst of
verwijdert,
-
u i
ets achter de auto plaatst of optilt,
-
e
en dier de achterbumper nadert,
-
u d
e auto wast,
-
e
r onderhoud aan uw auto wordt uitgevoerd,
-
u h
et reser vewiel wilt pakken (afhankelijk
van de uitvoering).
Houd de elektronische sleutel uit de buurt van
de detectiezone of deactiveer de handsfree-
functie om dergelijke problemen te voorkomen.
2
Toegang tot de auto

52
Na het installeren van een trekhaak is
het van essentieel belang om contact op
te nemen met het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het
detectiesysteem opnieuw te kaibreren
en een onjuiste werking van de functie
"Handsfree toegang" te voorkomen.
Elektrisch bedienbare ruiten
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de elektrische
kinderbeveiliging.
Handbediende werking
Duw of trek de schakelaar tot het zware punt
om de ruit te openen of sluiten. De ruit stopt
zodra de schakelaar wordt losgelaten.
Automatische werking
Duw of trek de schakelaar voorbij het zware
punt om de ruit te openen of te sluiten. Als u de
schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de
ruit volledig. Druk opnieuw op de schakelaar
om het openen of sluiten te stoppen.
De elektrisch bedienbare ruiten kunnen
nog 45 seconden nadat het contact is
uitgezet, worden bediend.
Na die tijd kunnen de ruiten niet meer
worden bediend. Zet het contact aan om
de ruiten weer te kunnen bedienen.
Antiklemvoorziening
Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit,
stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk
weer open.
Druk op de schakelaar om de ruit volledig te
openen en trek dan de schakelaar onmiddellijk
omhoog totdat de ruit volledig is gesloten,
om de normale werking te resetten . Houd
de schakelaar na het sluiten nog ongeveer
1
seconde vast.
Blokkering van de
ruitbediening achter
1. Links voor.
2. Rechts voor.
3. Rechts achter.
4. Links achter.
5. Blokkeerschakelaar elektrisch bedienbare
ruiten achter.
Vergrendelen van de achterportieren
– Kinderbeveiliging (afhankelijk van de
uitvoering). Tijdens deze handelingen is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Ter bevestiging gaat het rode lampje van
de knop branden en wordt er een melding
weergegeven. Het lampje blijft branden zolang
de blokkering is ingeschakeld.
Het blijft mogelijk om de achterportierruiten via
het bedieningspaneel op het bestuurdersportier
te bedienen. Na een ernstige aanrijding kunnen, als de
ruitbediening achter geblokkeerd was, de
schakelaars voor de elektrisch bedienbare
ruiten achter weer worden gebruikt.
Druk, voor de veiligheid van uw kinderen, op
de schakelaar 5 om de ruitbediening achter,
ongeacht de stand van de ruiten, te blokkeren.
Toegang tot de auto

53
Resetten van de
ruitbediening
Als de accu losgekoppeld is geweest, moet de
ruitbediening gereset worden.
Tijdens deze handelingen is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Voer de volgende procedure voor elke ruit uit:
-
l
aat de ruit volledig zakken en weer volledig
omhoog gaan. De ruit zal telkens een paar
centimeter omhoog gaan. Herhaal deze
procedure totdat de ruit volledig dicht is;
-
h
oud de schakelaar na het sluiten nog
minimaal 1 seconde vast zodra de ruit
volledig is gesloten. Wanneer tijdens het bedienen van de ruit
iets tussen de ruit en de sponning bekneld
raakt, moet de ruit weer worden geopend.
Druk daar voor op de desbetreffende
schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan
passagierszijde bedient, moet hij/zij
er van verzekerd zijn dat niets het correcte
sluiten van de ruit hindert.
De bestuurder moet er van verzekerd zijn
dat de passagiers op de juiste manier
gebruik maken van de elektrische
ruitbediening.
Wees extra alert op kinderen, zodat deze
zich tijdens het bedienen van de ruit niet
kunnen bezeren.
Let op inzittenden en/of personen in de
buurt van de auto tijdens het sluiten van
de ruiten met de elektronische sleutel of
het 'Keyless entry and start'-systeem.
Laat de vier ruiten iets zakken voordat er
eventuele wijzigingen of aanpassingen
aan de accu worden uitgevoerd.
Panoramisch schuif-/
kanteldak
Het panoramische schuif-/kanteldak bestaat
uit een beweegbaar glaspaneel dat over het
vaste glaspaneel schuift en een zonnescherm
dat onafhankelijk kan worden geopend. Bij het
automatisch openen van het dak wordt automatisch
ook het zonnescherm geopend.
F
G
ebruik de knoppen in de dakconsole om het
dak en het zonnescherm te bedienen.
A. Bediening zonnescherm
B. Bediening panoramisch schuif-/kanteldak
Het dak of het zonnescherm kan worden
bediend wanneer het contact is aangezet
(als de accu voldoende is geladen), bij een
draaiende motor, in de STOP-stand van het
Stop & Start-systeem en tot 45
seconden
na het afzetten van het contact of het
vergrendelen van de auto.
2
Toegang tot de auto

55
U kunt het dak, de ruiten en ver volgens
het zonnescherm sluiten door de
vergrendelknop in te drukken en ingedrukt
te houden. De beweging stopt zodra u de
knop loslaat.
Het zonnescherm kan niet verder worden
gesloten dan de positie van het dak: het scherm
kan slechts tot het voorste gedeelte van het
beweegbare glazen deel van het dak worden
gesloten. Tijdens gelijktijdige bewegingen van
het dak en het zonnescherm, stopt of her vat
het zonnescherm automatisch zijn beweging
afhankelijk van de positie van het dak.
Resetten
Na het loskoppelen en weer aansluiten van de
accu, bij een storing van het dak of zonnescherm
of bij het schokkerig bewegen er van, moet het
dak of zonnescherm worden gereset:
F
C
ontroleer dat niets het dak of het
zonnescherm kan belemmeren en dat de
afdichtingen schoon zijn.
F
H
oud binnen 5 seconden na het volledig
sluiten van het dak en vervolgens het
zonnescherm het voorste deel van de knop B
nog minimaal 5 seconden ingedrukt.
2
Toegang tot de auto

140
F Druk op deze toets. Het desbetreffende oranje lampje gaat branden.
Ter bevestiging van de uitschakeling
gaat dit lampje branden en wordt er
een melding weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Als u nogmaals op de toets drukt, wordt de
functie weer ingeschakeld. Het desbetreffende
lampje gaat uit.
Het lampje op het instrumentenpaneel dooft en
er wordt een melding weergegeven. Openen van de motorkap
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit
als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg
moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen
, met name over het
rijden op overstroomde wegen.
Storing
Bij een storing in het systeem
knippert dit lampje op het
instrumentenpaneel enige tijd en
gaat het vervolgens permanent
branden, in combinatie met de
weergave van een melding.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing optreedt,
kan de motor afslaan. Alle lampjes op het
instrumentenpaneel gaan branden.
Het systeem kan bij aangezet contact op elk
gewenst moment worden uitgeschakeld.
Als het systeem in de STOP-stand wordt
uitgeschakeld, dan wordt de motor direct weer
gestart.
Het Stop & Start-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact wordt aangezet.In dat geval moet u het contact uitzetten en de
motor opnieuw starten door op de " S TA R T/
STOP "-knop te drukken.
Bandenspannings-
controlesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset .
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een
of
meer banden te laag is.Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat eventuele werkzaamheden aan
deze accu uitsluitend uitvoeren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12V-accu
.
Rijden