192
De richting van de manoeuvre wordt
aangegeven door deze symbolen:
De middelste pijl is groen als de auto rijdt of wit
om de volgende richting van de manoeuvre aan
te geven.Tijdens de gehele manoeuvre,
aangegeven door het groene pictogram
"AUTO ", moet de bestuurder de knop op
de selectiehendel ingedrukt houden. Manoeuvre voltooid of geannuleerd
(witte pijlen geven aan dat de
bestuurder de controle over de auto
moet overnemen).
Voor uit
Achteruit
Tijdens de manoeuvres draait het stuurwiel
snel rond: houd daarom het stuur wiel niet
tegen en steek niet uw handen tussen de
spaken van het stuur wiel. Let op voor werpen
die het draaien van het stuur wiel kunnen
hinderen (wijde kleding, sjaal, das enz.) –
Kans op letsel!
De bestuurder moet zelf altijd het verkeer
in de gaten blijven houden, met name het
tegemoetkomende verkeer.
De bestuurder moet controleren of er geen
objecten of personen zijn die tijdens de
voorwaartse en achterwaartse bewegingen
van de auto in de weg kunnen staan.
Onder bepaalde omstandigheden detecteren
de sensoren mogelijk geen kleine obstakels
die zich in hun dode hoeken bevinden.
De beelden van de camera('s) op het
touchscreen kunnen door het reliëf worden
ver vormd.
Bij zonnig weer of onvoldoende
omgevingslicht kunnen er schaduwzones
ontstaan; het beeld is dan donkerder en
minder contrastrijk.
De bestuurder moet met behulp van de
buitenspiegels de zijkanten van de auto in de
gaten houden.
Als de auto aanzienlijk wordt afgeremd,
kunnen de remlichten gaan branden. De manoeuvre kan te allen tijde tijdelijk
worden onderbroken (automatisch door het
systeem als een obstakel is gedetecteerd
of
door tussenkomst van de bestuurder).
Als
de bestuurder een gevaarlijke situatie
ziet aankomen, moet de manoeuvre tevens
worden onderbroken.
Om de manoeuvre te onderbreken kan de
bestuurder:
-
d
e regelknop voor de functie loslaten,
-
h
et rempedaal intrappen,
-
d
e controle over de auto overnemen
of
-
d
e stand van de versnellingsbak wijzigen
(behalve schakelen naar stand P ).
Onderbreking van de manoeuvre leidt tot
onmiddellijke stilstand van de auto.
Dit wordt bevestigd door de
weergave van dit symbool in
combinatie met de melding
"Manoeuvre onderbroken ".
Rijden
194
Werkingslimieten
- Het systeem kan een ongeschikte parkeerplaats voorstellen (parkeerverbod, plaats waar
werkzaamheden aan het wegdek worden
uitgevoerd, locatie naast een greppel enz.).
-
H
et systeem kan aangeven dat er een plaats is
gevonden, maar biedt vervolgens niet aan om
in te parkeren omdat zich tegenover de zijde
van de manoeuvre een vast obstakel bevindt
waardoor de auto de manoeuvre niet kan
maken.
-
H
et systeem is niet ontworpen voor het
uitvoeren van parkeermanoeuvres op een steile
helling of in scherpe bochten.
-
H
et systeem detecteert geen parkeerplaatsen
die veel groter zijn dan de auto zelf of die
begrensd worden door obstakels die te laag
(trottoirbanden, drempels enz.) of te dun
(bomen, palen, draadhekken enz.) zijn.
-
B
epaalde obstakels die aanvankelijk wel worden
gedetecteerd, worden mogelijk niet meer
gedetecteerd als ze zich in de dode hoek van
het detectiebereik van de sensoren bevinden.
-
B
epaalde omgevingsgeluiden, zoals lawaai
afkomstig van voertuigen en machines (bijv.
vrachtwagens, pneumatische boren enz.),
kunnen de sensoren van de auto verstoren.
-
B
epaalde materialen (stoffen) kunnen
geluidsgolven absorberen: hierdoor worden
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
-
O
phopingen van sneeuw of dode bladeren
op de weg kunnen de sensoren van de auto
verstoren. -
D
e werking van het systeem kan worden
verstoord door een incorrecte bandenspanning.
- E en aanrijding aan de voorzijde of achterzijde
van de auto kan de uitlijning van de sensoren
hebben veranderd, hetgeen niet altijd door het
systeem wordt vastgesteld: afstandsmetingen
kunnen hierdoor incorrect zijn.
-
B
ij zware belading van de bagageruimte kan de
hellingshoek van de auto de afstandsmetingen
verstoren.
-
D
e sensoren en camera('s) kunnen worden
beïnvloed door slechte weersomstandigheden
(zware regenval, dichte mist, sneeuwval).
-
D
e weergave van de Visiopark 1 of Visiopark 2
is een hulpsysteem dat nooit de alertheid van de
bestuurder vervangt.
Gebruik de functie niet onder de volgende
omgevingsomstandigheden:
-
l
angs een zachte berm (greppel, enz.),
kade of een rand van een afgrond,
-
b
ij een glad wegdek (ijzel enz.).
Gebruik de functie niet in een van de
volgende situaties:
-
w
anneer voorwerpen worden vervoerd
die langer zijn dan de auto (ladder op
de dakdragers, fietsendrager op de
achterklep enz.),
-
i
ndien een niet goedgekeurde trekhaak
gemonteerd is,
-
i
ndien sneeuwkettingen gemonteerd zijn,
-
i
ndien een noodreservewiel wordt
gebruikt,
-
a
ls andere wielen dan de oorspronkelijke
zijn aangebracht,
-
n
a aanpassing van een of beide bumpers
(aanvullende bescherming enz.),
-
a
ls de sensoren opnieuw gespoten zijn
buiten het dealernetwerk.
-
b
ij gebruik van sensoren die niet voor uw
auto zijn goedgekeurd.
Gebruik de functie niet bij de
aanwezigheid van een van de volgende
storingen:
-
e
en te lage bandenspanning,
-
a
ls een van de bumpers is beschadigd,
-
a
ls een van de camera's defect is,
-
a
ls de remlichten niet werken.
Rijden
195
Storingen
Als de functie niet ingeschakeld is,
knippert het lampje tijdelijk en klinkt
er een geluidssignaal om een storing
in de Full Park Assist aan te geven.
Als de storing optreedt tijdens het
gebruik van het systeem, gaat het
lampje uit.
Als de storing in de parkeersensoren,
die door het branden van dit lampje
wordt aangegeven, tijdens het
gebruik van de Full Park Assist
optreedt, dan wordt de functie
uitgeschakeld.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
In het geval van een storing in
de stuurbekrachtiging wordt
dit lampje weergegeven op het
instrumentenpaneel in combinatie
met een waarschuwing.
Zet de auto zo snel mogelijk stil
op
een veilige plaats.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
6
Rijden
249
Voorzieningen bagageruimte ................................81
V oorzieningen interieur .................................... 74
-75
W
Waarschuwing kans op aanrijding ........18, 165 -167
Waarschuwing oplettendheid bestuurder ..........169
Waarschuwingslampjes
..................................10, 26
Wassen (adviezen)
.............................................. 210
Webbrowser
........................................................... 21
Wifi-netwerkverbinding .......................................... 22
Window-airbags
............................................ 107-108
Z
Zicht ........................................................................\
70
Zij-airbags ...................................................... 10
7-108
Zonneklep
............................................................... 75
Zonnescherm
................................................... 53-55
Zonnesensor
.......................................................... 66
.
Trefwoordenregister