76Instrumenten en bedieningsorganenCruise control
m brandt wit of groen.
Brandt wit
Het systeem is ingeschakeld.
Brandt groen De cruise control is actief.
Cruise control 3 121.
Snelheidsbegrenzer L brandt op het Driver Information
Center wanneer de snelheidsbegren‐
zer actief is. Ingestelde snelheid wordt aangegeven naast symbool L.
Snelheidsbegrenzer 3 123.
Motorkap open / brandt geel.
Brandt wanneer de motorkap open is. Stop-startsysteem 3 112.
Portier open N brandt.Een portier of de achterklep is
geopend.Displays
Driver Information Center
Het Driver Information Center is
ondergebracht in de instrumenten‐
groep.
Sommige functies op het display
verschillen tussen onderweg of in stil‐
stand. Sommige functies zijn alleen
onderweg beschikbaar.
Hoofdmenu's zijn: ● rit-/brandstofinformatie, zie beschrijving hieronder
● boordinformatie, zie beschrijving hieronder
Instrumenten en bedieningsorganen79Actueel brandstofverbruik
Weergave van het actuele verbruik.
Gemiddeld brandstofverbruik
Weergave van het gemiddelde
verbruik. De meting kan altijd
opnieuw worden ingesteld en start
met een standaardwaarde.
Druk enkele seconden op SET/CLR
terwijl u naar de pagina kijkt, om te
resetten.
Timer
De rijtijd sinds de vorige reset.
Druk op SET/CLR om de timer te
stoppen en te starten.
Houd SET/CLR enkele seconden
ingedrukt om te resetten.
Voertuiginformatie
Mogelijke pagina's zijn: ● eenheid
● aanduiding resterende levens‐ duur van de motorolie
● bandenspanning
● draagvermogen band
Eenheid
Druk op SET/CLR terwijl de pagina
wordt weergegeven. Selecteer
metrisch (eenheid 1) of Engels
(eenheid 2) door aan het stelwiel te draaien. Druk op SET/CLR om de
maateenheid in te stellen.
84Instrumenten en bedieningsorganenNr.Boordinformatie81Laat versnellingsbak nakijken/
versnellingsbak defect82Vervang motorolie binnenkort84Motorvermogen beperkt89Onderhoud spoedig90Remassistentie laten nakijken95Service airbag145Controleer het sproeiervloei‐
stofpeil151Trap de koppeling in om te
starten174Accu bijna leeg258Parkeerhulp uit
Boordinformatie op het
Colour-Info-Display
Sommige belangrijke berichten
kunnen ook op het
Colour-Info-Display verschijnen.
Sommige berichten verschijnen
slechts enkele seconden als pop-up.
Geluidssignalen
Als er diverse waarschuwingen tege‐
lijkertijd verschijnen, klinkt er slechts één waarschuwingssignaal.
Bij het starten van de motor of
tijdens het rijden
Het geluidssignaal voor niet gedra‐ gen veiligheidsgordels geniet de prio‐ riteit boven alle andere geluidssigna‐
len.
● Wanneer de veiligheidsgordel niet wordt gedragen.
● Wanneer bij het wegrijden een van de portieren of de achterklep
niet goed gesloten is.
● Wanneer u met aangetrokken handrem een bepaalde snelheid
overschrijdt.
● Wanneer u een geprogram‐ meerde snelheid overschrijdt.
● Wanneer er een waarschuwings‐
bericht verschijnt op het Driver
Information Center of op het Info-
Display.
● Wanneer de parkeerhulp een obstakel herkent.● Bij een onbedoelde rijstrookwis‐ sel.
● Bij een storing in de automati‐ sche vergrendeling.
Bij het parkeren van de auto en/of het openen van het
bestuurdersportier
● Bij ingeschakelde buitenverlich‐ ting.
Tijdens een Autostop ● Als het bestuurdersportier geopend is.
Batterijspanning
Wanneer de accuspanning laag is,
verschijnt de waarschuwing
code 174 op het Driver Information
Center.
1. Schakel onmiddellijk alle elektri‐ sche verbruikers uit die niet nodigzijn voor een veilige rit, bijv.de
Klimaatregeling101J:naar de voorruit en voeten‐
ruimte, waarbij een klein deel
van de lucht naar de voorpor‐
tierruiten wordt gevoerdV:naar de voorruit en de voorpor‐
tierruiten (de airco werkt op de
achtergrond om te voorkomen
dat de ruiten beslaan)
Tussenstanden zijn mogelijk.
Koeling A/C Druk op A/C om naar koeling om te
schakelen. De led in de knop brandt
om activering aan te geven. Koeling
werkt alleen bij een draaiende motor
en ingeschakelde ventilator van de
klimaatregeling.
Druk opnieuw op A/C om koeling uit
te schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht van zodra de
buitentemperatuur iets boven het
vriespunt ligt. Er kan zich dan
condens vormen en onder de auto op
de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Geactiveerde koeling kan een Auto‐
stop verhinderen.
Stop-startsysteem 3 112.
Luchtrecirculatiesysteem 4
Luchtrecirculatiemodus met 4
inschakelen. De led in de knop brandt
om activering aan te geven.
Luchtrecirculatiemodus weer met
4 uitschakelen.9Waarschuwing
U kunt slaperig worden als u lang‐
durig met ingeschakelde recircu‐
latiestand rijdt. Schakel voor frisse lucht af en toe de buitenluchtstand
in.
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐ verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid toe waardoor de ruiten kunnen
beslaan. De kwaliteit van de
binnenlucht neemt na verloop van
tijd af, wat tot vermoeidheidsver‐
schijnselen bij de inzittenden kan
leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan
de buitenkant aandampen wanneer
er koude lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant beslaat,
moet u de ruitenwisser aanzetten en
V uitzetten.
Maximale koeling Ruiten kortstondig openen zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
● Koeling A/C inschakelen.
● Recirculatiesysteem 4 inscha‐
kelen.
● Draaiknop voor temperatuur in laagste stand zetten.
● Luchtdebiet op hoogste stand zetten.
● Luchtverdeelschakelaar op M
zetten.
● Alle ventilatieopeningen openen.
102KlimaatregelingRuiten ontwasemen en
ontdooien V
● Luchtverdeelschakelaar op V
zetten.
● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
● Luchtdebiet op hoogste stand zetten.
● Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐ten.
Als de luchtverdeling op V staat,
werkt de airco en wordt de luchtrecir‐ culatiemodus ongeacht de status vanhet lampje op ontwasemen/ontdooien
gezet.
Let op
Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor loopt, wordt een Autostop
verhinderd totdat er opnieuw op V
wordt gedrukt.
Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Stop-startsysteem 3 112.Elektronisch
klimaatregelsysteem
Bedieningsorganen voor: ● temperatuur
● luchtverdeling
● luchtdebiet
A/C:koelingAUTO:automatische modus4:handmatig bediende lucht‐
recirculatieV:ontwasemen en ontdooienÜ:achterruitverwarming
Achterruitverwarming Ü 3 30.
Verwarmbare buitenspiegels Ü 3 27.
Verwarmde stoelen ß 3 35.
Verwarmd stuurwiel * 3 60.
De instellingen van de klimaatrege‐
ling verschijnen op het Info-Display.
Een wijziging van de instellingen
wordt gedurende korte tijd over het
momenteel weergegeven menu
getoond.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.
De verwarming werkt pas optimaal als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Automatische modus AUTO Het systeem regelt automatisch de
ventilatorsnelheid, luchtverdeling,
airconditioning en recirculatie om de
auto tot de gewenste temperatuur te
verwarmen of koelen.
Als de controlelamp AUTO brandt,
werkt het systeem volautomatisch.
Als de instelling van de luchttoevoer‐
modus, aanjagersnelheid, recircula‐
tie of airco is aangepast, dooft het
controlelampje AUTO.
Klimaatregeling103Voor een beter brandstofverbruik ensnellere koeling van de auto kan de
recirculatie bij warm weer automa‐
tisch worden geselecteerd. Het recir‐
culatielampje gaat niet branden. Druk
op 4 om de recirculatiefunctie te
kiezen; druk nogmaals op de knop om
voor luchtaanvoer van buiten te
kiezen.
Om het systeem uit te zetten, drukt u
op stroom m.
Basisinstelling voor maximaal
comfort:
● Druk op AUTO. De led in de knop
brandt om activering aan te
geven.
● Open alle luchtroosters voor opti‐
male luchtverdeling in de auto‐
matische modus.
● Voorkeuzetemperatuur instellen. De aanbevolen temperatuur is
22 °C.
Temperatuur selecteren Stel de temperatuur in op de gewen‐
ste waarde. Dit wordt aangegeven op
het display van de temperatuurrege‐
ling.Voor maximaal comfort de tempera‐
tuur slechts in kleine stappen wijzi‐
gen.
Als de minimumtemperatuur Lo is
ingesteld, levert de klimaatregeling
maximale koeling als de koeling A/C
actief is.
Wanneer u de maximumtemperatuur
Hi instelt, zorgt het klimaatregelsys‐
teem voor een maximale verwarming.
De aanbevolen temperatuur is 22 °C.
Let op
Als A/C wordt ingeschakeld, kan
door het verlagen van de ingestelde
temperatuur de motor vanuit een
Autostop opnieuw worden gestart of een Autostop worden belemmerd.
Stop-startsysteem 3 112.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien V
● Druk op V. De led in de knop
brandt om activering aan te
geven.
● Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld,
de aanjager draait met een hoge
snelheid.● Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Om terug te gaan naar de vorige modus: V indrukken. Om naar
de automatische modus te gaan: AUTO indrukken.
Let op
Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor loopt, wordt een Autostop
verhinderd totdat er opnieuw op V
wordt gedrukt.
Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Stop-startsysteem 3 112.
Luchtrecirculatiesysteem 4
Luchtrecirculatiemodus met 4
inschakelen. De led in de knop brandt
om activering aan te geven.
Luchtrecirculatiemodus weer met
4 uitschakelen.
Klimaatregeling105J:naar de voorruit en voeten‐
ruimte, waarbij een klein deel
van de lucht naar de voorpor‐
tierruiten wordt gevoerdV:naar de voorruit en de voorpor‐
tierruiten (de airco werkt op de
achtergrond om te voorkomen
dat de ruiten beslaan)
Automatische modus opnieuw
inschakelen: AUTO indrukken.
Koeling A/C
Druk op A/C om naar koeling om te
schakelen. De led in de knop brandt
om activering aan te geven. Koeling
werkt alleen bij een draaiende motor
en ingeschakelde ventilator van de
klimaatregeling.
Druk opnieuw op A/C om koeling uit
te schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht van zodra de
buitentemperatuur iets boven het
vriespunt ligt. Er kan zich dan
condens vormen en onder de auto op
de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Geactiveerde koeling kan Autostops
verhinderen.
Stop-startsysteem 3 112.
Luchtrecirculatiemodus 4
Luchtrecirculatiemodus met 4
inschakelen. De led in de knop brandt om activering aan te geven.
Luchtrecirculatiemodus weer met
4 uitschakelen.9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van
binnenuit kunnen aandampen. De kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot
vermoeidheidsverschijnselen bij de inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan de buitenkant beslaan wanneer er
koude lucht tegenaan stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant aandampt, moet u de ruitenwisser aanzetten.
Maximale koelingRuiten kortstondig openen zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
● Koeling A/C inschakelen.
● Recirculatiesysteem 4 inscha‐
kelen.
● Draaiknop voor temperatuur in laagste stand zetten.
108Rijden en bedieningRijden en bedieningRijtips......................................... 108
Controle over de auto ..............108
Sturen ...................................... 109
Starten en bediening .................109
Nieuwe auto inrijden ................109
Contactslotstanden ..................109
Vertraagde uitschakeling stroom .................................... 110
Motor starten ........................... 111
Uitrol-brandstofafsluiter ...........111
Stop/Start-systeem ..................112
Parkeren .................................. 114
Uitlaatgassen ............................. 115
Katalysator .............................. 115
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 115
Remmen .................................... 116
Antiblokkeersysteem ...............116
Handrem .................................. 117
Remassistentie ........................117
Hellingrem ............................... 117
Rijregelsystemen .......................118
Traction Control .......................118Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) ...................................... 119
Stadsmodus ............................ 120
Rijhulpsystemen ........................121
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ..................................... 121
Cruise control .......................... 121
Snelheidsbegrenzer ................123
Parkeerhulp ............................. 124
Lane Departure Warning .........125
Brandstof ................................... 127
Brandstof voor benzinemotoren .....................127
Tanken .................................... 128Rijtips
Controle over de auto
Nooit met afgezette motor rijden
In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Als u op deze
manier rijdt, brengt u uzelf en anderen
in gevaar.
Alle systemen werken tijdens een
Autostop.
Stop-startsysteem 3 112.
Stationair aanjagen Als het nodig is om de accu op te
laden wegens een probleem met de
accu, moet het vermogen van de
dynamo worden vergroot. Dit kan
door stationair aanjagen, wat moge‐
lijk hoorbaar is.
Er verschijnt een bericht op het Driver Information Center.
Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te
kunnen bedienen geen matten onder
de pedalen leggen.