Instrumenten en bedieningsorganen83Voorruitwisser met regensensorHI:snelLO:langzaamAUTO:automatische wisfunctie
met regensensorOFF:uit
In de stand AUTO registreert de
regensensor de hoeveelheid neer‐ slag op de voorruit en stuurt automa‐
tisch de wissnelheid van de voorrui‐
twisser aan. Bij uitschakeling van het
contact wordt de automatisch
wisfunctie gedeactiveerd. Om de
automatische wisfunctie te activeren
de volgende keer dat u het contact
inschakelt, moet u de hendel omlaag
in de stand OFF duwen en terughalen
naar AUTO .
Hendel omlaag in de stand 1x duwen
om wissers één slag te laten maken
wanneer de voorruitwisser uitgescha‐ keld is.
Niet inschakelen wanneer de voorruit
bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbare gevoeligheid van de
regensensor
Aan stelwiel draaien om de gevoelig‐
heid in te stellen.
Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.
Controlelampje < 3 82.
Voorruitsproeier
Instrumenten en bedieningsorganen91OverzichtORichtingaanwijzers
3 95XGordelverklikker 3 95vAirbags en gordelspan‐
ners 3 96VAirbag deactiveren
3 96pLaadsysteem 3 96ZStoringsindicatielamp
3 96HLaat auto spoedig
nakijken 3 97STOPPENSchakel motor uit
3 97JSysteemcontrole 3 97RRem- en koppelingssys‐
teem 3 97m ,
oElektrische parkeerrem
3 97EStoring elektrische
handrem 3 98uAntiblokkeersysteem
(ABS) 3 98RSchakelen 3 98)Lane Departure
Warning 3 98LLane Keep Assist
3 98bElektronische stabili‐
teitsregeling en Traction
Control-systeem 3 99W oKoelvloeistoftempera‐
tuur te hoog 3 99!Voorverwarmen 3 99%Uitlaatfilter 3 99YAdBlue 3 99wSpanningsverliesde‐
tectie 3 100IMotoroliedruk 3 100Y oTe laag brandstofpeil
3 100DAutostop 3 1008Buitenverlichting 3 1019Dimlicht 3 101CGroot licht 3 101fGrootlichtassis‐
tentie 3 101>Mistlampen voor 3 101øMistachterlicht 3 101
3 102hPortier open 3 102
Instrumenten en bedieningsorganen93In elke versnelling zo veel mogelijk
met een laag toerental rijden.Voorzichtig
Als de naald in het rode gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Brandstofmeter
Geeft het peil in de brandstoftank
aan.
Bij een te laag brandstofpeil brandt
controlelampje o.
Brandstoftank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
aangegeven tankinhoud.
Koelvloeistoftemperatuur‐ meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
50:motor nog niet op bedrijfstem‐
peratuur90:normale bedrijfstemperatuur130:koelvloeistoftemperatuur te
hoogControlelamp o gaat branden als de
koelvloeistoftemperatuur te hoog is.
Zet de motor onmiddellijk uit.Voorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Peilsensor motorolie
Na inschakeling van het contact en deweergave van de service-informatie
verschijnt enkele seconden lang het
motoroliepeil op het Driver Informa‐
tion Center.
Een correct oliepeil wordt aangege‐
ven via een melding.
Als het oliepeil laag is, knippert I en
verschijnt er een melding, in combi‐
natie met het lampje H. Controleer
het oliepeil aan de hand van de peil‐
stok en vul het tekort aan motorolie
aan.
Motorolie 3 212.
Instrumenten en bedieningsorganen101Rijverlichting
8 brandt groen.
De rijverlichting is ingeschakeld
3 116.
Dimlicht
9 brandt groen.
Brandt bij ingeschakeld groot licht.
Groot licht C brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld groot licht of
bij lichtsignaal 3 117.
Grootlichtassistentie
f brandt groen.
De grootlichtassistentie is geacti‐
veerd 3 118.
LED-koplampen
H licht op en er verschijnt een
waarschuwingsbericht op het Driver Information Center.
Roep de hulp in van een werkplaats.Mistlampen voor
> brandt groen.
De voorste mistlampen zijn ingescha‐
keld 3 122.
Mistachterlicht
r brandt geel.
Het mistachterlicht is ingeschakeld
3 122.
Regensensor < brandt groen.
Brandt bij inschakeling van de regen‐ sensorstand van de ruitenwisserhen‐
del.
Voorruitenwissers en -sproeiers
3 82.
Cruise control
m brandt wit of groen.
Brandt wit
Het systeem is ingeschakeld.Brandt groen
De cruise control is ingeschakeld. De
ingestelde snelheid wordt in het
Driver Information Center aangege‐
ven.
Cruisecontrol 3 162.
Adaptieve cruise control
m brandt wit of groen.
C brandt op het Driver Information
Centre.
m brandt wit
Het systeem is ingeschakeld.
m brandt groen
De adaptieve cruisecontrol is inge‐
schakeld.
Wanneer adaptieve cruisecontrol aan of actief is, verschijnt C met de inge‐
stelde snelheid op het Driver Informa‐ tion Center.
Adaptieve cruisecontrol 3 167.
Voorligger gedetecteerd A brandt groen.
Verlichting119van de weg en de berm wordt verbe‐
terd. Tegenligger en voorliggers
worden niet verblind.
Snelwegverlichting
Gaat automatisch werken bij een
snelheid hoger dan 115 km/h. De
verlichting wordt aangepast aan de
hogere snelheid op snelwegen. Als er geen tegenliggers zijn, wordt het zicht
aan de kant van de eigen auto
vergroot. Het zicht neemt toe van
70 m tot 140 m, waardoor er objecten
op afstand over de volle breedte van
de weg worden herkend.
Stadslicht
Dit wordt automatisch geactiveerd bij
een snelheid tot maximaal 55 km/h en in situaties met omgevingsverlichting.
De lichtverspreiding is breed en
symmetrisch. Bij een snelheid van
minder dan 30 km/h worden de
koplampen iets naar buiten gezwenkt
om voetgangers en objecten aan
weerszijden van de weg eerder te kunnen herkennen. Er is een speciale lichtbundel ontworpen die verblinding
van andere weggebruikers voorkomt.
Afslagverlichting
Geactiveerd bij snelheden tot 40 km/
h tijdens het afslaan. De verlichting bestaat uit speciale led-lampen die in de rijrichting schijnen. De led-lampen
worden geactiveerd afhankelijk van
de stuurhoek of de activering van de
richtingaanwijzers.
Slechtweerlicht
Gecontroleerd door de ruitenwisser of
regensensor. Door de brede licht‐
spreiding - iets naar buiten gezwenkt
- hebt u een beter zicht op de rand van
de weg. De intensiteit van het licht ver
vooruit wordt verhoogd om objecten
en markeringen aan de passagiers‐
zijde van de weg en obstakels op de
rijstrook ondanks het slechte weer te
kunnen herkennen. Door beperking
van de reflecties bij natte wegen
worden tegenliggers minder snel
verblind. Het slechtweerlicht werkt bij
een snelheid tot 70 km/h.
Rijden en bediening167Functie deactiverenDruk op Ñ, de snelheidsbegrenzer
staat in de pauzemodus en er
verschijnt een bericht. De snelheids‐
begrenzer van de auto is niet actief.
De snelheidsbegrenzer wordt
gedeactiveerd, maar niet uitgescha‐
keld. De laatst opgeslagen snelheid blijft in het geheugen voor het later
hervatten van de snelheid.
Snelheidslimiet hervatten
Druk op Ñ, de opgeslagen snelheids‐
limiet wordt hervat.
Systeem uitschakelen
Druk op ß, de snelheidsbegrenzer‐
modus wordt gedeactiveerd en de
snelheidslimietaanduiding op het
Driver Information Center dooft.
Bij het indrukken van m ter activering
van de cruisecontrol wordt de snel‐
heidsbegrenzer uitgeschakeld.
De ingestelde snelheid blijft bij
uitschakeling van het contact in het
geheugen liggen.Storing
Bij een storing in de snelheidsbegren‐ zer wordt de ingestelde snelheid
gewist, waarbij de streepjes gaan
knipperen.
De snelheidslimietdetectie werkt
mogelijk niet goed, als de verkeers‐
borden niet voldoen aan het Verdrag
van Wenen inzake verkeersborden
en verkeerstekens.
Adaptieve cruisecontrol
De adaptieve cruisecontrol is een
verbetering van de conventionele
cruisecontrol en biedt als aanvullende functie het aanhouden van een
bepaalde volgafstand tot een voorlig‐ ger. Deze gebruikt radar en camera‐
sensoren voor de detectie van voor‐
liggers. Als er zich geen voertuig voor u bevindt, zal de adaptieve cruisecon‐
trol zich als een conventionele crui‐
secontrol gedragen.
De adaptieve cruisecontrol verlaagt automatisch de rijsnelheid wanneer u een langzamer rijdende auto nadert.Vervolgens wordt de rijsnelheid op de geselecteerde volgafstand aange‐past aan die van de voorligger. De
rijsnelheid neemt toe of af met die van
de voorligger, maar zal de ingestelde snelheid niet overschrijden. De crui‐secontrol kan beperkt remmen, met
geactiveerde remlichten.
Als de voorligger accelereert of van
rijstrook wisselt, laat de adaptieve cruisecontrol u weer snel naar de
ingestelde snelheid accelereren. Als
de bestuurder de richtingaanwijzers
bedient om een langzamer rijdend
voertuig in te halen, laat de adaptieve
cruisecontrol uw auto tijdelijk accele‐
reren in de richting van dit voertuig om te helpen bij het inhalen ervan. De
ingestelde snelheid wordt echter
nooit overschreden.
Bij een handgeschakelde versnel‐
lingsbak kan de adaptieve cruisecon‐
trol een snelheid van meer dan
30 km/h instellen. Als de voorligger te langzaam rijdt en de gekozen volgaf‐
stand niet meer te handhaven is,
klinkt er een geluidssignaal en
verschijnt er een bericht op het Driver Information Center. Het bericht advi‐
seert de bestuurder om de controle
over te nemen van de auto. Bij auto's
Rijden en bediening171Functie deactiveren
Druk op Ñ, de adaptieve cruisecon‐
trol staat in de pauzemodus en er
verschijnt een bericht. U rijdt in de
auto zonder adaptieve cruisecontrol.
De adaptieve cruisecontrol is gedeac‐ tiveerd, maar niet uitgeschakeld. De
laatst opgeslagen snelheid blijft in het
geheugen voor later gebruik.
De adaptieve cruisecontrol wordt
automatisch gedeactiveerd in de
volgende gevallen:
● U trapt op het rempedaal.
● De auto trekt op tot een snelheid hoger dan 180 km/h of remt af toteen snelheid lager dan 30 km/h.
● De elektrische parkeerrem wordt ingeschakeld.
● Het Traction Control of de elek‐ tronische stabiliteitsregeling is
gedeactiveerd of actief.
● De keuzehendel van de automa‐ tische versnellingsbak staat nochin stand D noch in stand M.
● Er is een storing gedetecteerd in de elektronische stabiliteitsrege‐
ling of het radarsysteem.
Systeem uitschakelen
Druk op C, de adaptieve cruisecon‐
trolmodus wordt gedeactiveerd en de
aanduiding voor adaptieve cruisecon‐
trol op het Driver Information Center
dooft.
Bij het indrukken van ß om de snel‐
heidsbegrenzer in te schakelen wordt de adaptieve cruisecontrol gedeacti‐
veerd.
Het uitschakelen van het contact wist
de opgeslagen snelheidsinstelling.Aandacht van de bestuurder
● Gebruik de adaptieve cruisecon‐ trol met beleid in bochten of opheuvelachtige wegen, het
systeem kan contact met de
voorligger verliezen en heeft tijd
nodig om deze opnieuw te detec‐ teren.
● Gebruik het systeem niet op gladde wegen omdat het snelle
veranderingen in de tractie (door‐ slaan) van de banden kan
veroorzaken, waardoor u de
macht over het stuur zou kunnen verliezen.
● Gebruik de adaptieve cruisecon‐ trol niet in de regen, sneeuw ofmodder, omdat de radarsensor
door waterfilm, stof, ijs of sneeuw
bedekt kan worden. Het zicht
wordt dan geheel of gedeeltelijk
onderdrukt. Bij een vervuilde
sensor, de sensorafdekking reini‐ gen.
● Gebruik het systeem niet wanneer u met het reservewiel
rijdt.
174Rijden en bedieningRadareenheid
De radarmodule zit in het midden van
de voorbumper.
9 Waarschuwing
De radareenheid is tijdens de
productie zorgvuldig uitgelijnd.
Gebruik het systeem daarom niet
na een frontale botsing. De voor‐
bumper kan intact lijken, maar de
sensor die erachter ligt, kan
verschoven zijn en verkeerd
reageren. Bezoek na een ongeluk
een werkplaats om de stand van
de radarmodule te controleren en
te corrigeren.
Storing
Bij een storing in de adaptieve crui‐
secontrol wordt u gewaarschuwd
door het oplichten van een waarschu‐
wingslampje en een bericht op het
instrumentenpaneel en er klinkt een
geluidssignaal.
De adaptieve cruisecontrol werkt
mogelijk niet goed, als de verkeers‐
borden niet voldoen aan het Verdrag
van Wenen inzake verkeersborden
en verkeerstekens.
Laat het systeem nakijken door een dealer of een erkende werkplaats.
Gebruik het systeem om veiligheids‐
redenen niet als de remlichten defect
zijn. Gebruik het systeem niet als de
voorbumper beschadigd is.
Frontaanrijdingswaarschu‐
wing
De frontaanrijdingswaarschuwing
kan helpen schade bij frontale aanrij‐
dingen te voorkomen of beperken.
De frontaanrijdingswaarschuwing
gebruikt de frontcamera in de voorruit en een radarmodule achter de voor‐
bumper van de auto om een voorlig‐
ger direct vóór u te kunnen detecte‐ ren.
Als een voorligger te snel nadert,
klinkt er een geluidssignaal en
verschijnt er een waarschuwing in het
Driver Information Centre.9 Waarschuwing
De frontaanrijdingswaarschuwing
is een waarschuwingssysteem dat de remmen niet activeert. Bij het
met een te hoge snelheid naderen