
Rijden en bediening155
De ingestelde snelheid verschijnt op
het Driver Information Center.
Snelheid van snelheidslimietdetectie
overnemen
De intelligente snelheidsadaptatie
informeert u wanneer de snelheidsli‐
mietdetectie een snelheidslimiet
heeft gedetecteerd. De gedetec‐
teerde snelheidslimiet kan worden
gebruikt als een nieuwe waarde voor
de cruisecontrol.
Met behulp van de camera boven aan
de voorruit detecteert en leest dit
systeem de snelheidslimiet en de
borden einde maximumsnelheid.
Bij een actieve cruisecontrol
verschijnt de gedetecteerde snel‐
heidslimiet op het Driver Information
Center en licht "MEM" op.
Druk op MEM op het stuurwiel om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
Druk op MEM op het stuurwiel om de
nieuwe snelheidsinstelling te bevesti‐
gen en op te slaan.
Deze snelheid geldt als de nieuwe
waarde voor de cruisecontrol.
Deze functie is te deactiveren of acti‐
veren in het menu Persoonlijke instel‐
lingen 3 103.
Ingestelde snelheid overschrijden
Het is mogelijk te versnellen door gas te geven. Na het loslaten van hetgaspedaal wordt de opgeslagen snel‐
heid hervat.
Functie deactiveren Druk op Ñ: de cruisecontrol staat in
de pauzemodus en er verschijnt een
bericht. U rijdt in de auto zonder crui‐
secontrol.De cruisecontrol wordt gedeacti‐
veerd, maar niet uitgeschakeld. De laatst opgeslagen snelheid blijft in het geheugen om deze later te kunnen
hervatten.
De cruisecontrol wordt automatisch
gedeactiveerd in de volgende geval‐
len:
● U trapt op het rempedaal.
● U trapt op het koppelingspedaal.
● De rijsnelheid is lager dan 40 km/u.
● Het Traction Control of de elek‐ tronische stabiliteitsregeling is
actief.
● De keuzehendel staat in de stand
N of die voor de eerste of tweede
versnelling.
Opgeslagen snelheid hervatten
Duw het stelwiel naar RES/+ bij een
snelheid hoger dan 40 km/u. De
opgeslagen snelheid wordt hervat.

Rijden en bediening157Trek op tot de gewenste snelheid en
duw het stelwiel kort naar SET/-. De
huidige snelheid wordt opgeslagen
als snelheidslimiet.
De snelheidslimiet is te wijzigen door
het stelwiel naar RES/+ te duwen om
de snelheid te verhogen of naar
SET/- om de gewenste snelheidsli‐
miet te verlagen. Duw het stelwiel herhaalde malen kort in een bepaalde
stand om de snelheid in kleine stapjes te wijzigen of houd het stelwiel in een
bepaalde stand vast om de snelheid
in grote stappen te wijzigen.
De ingestelde snelheid verschijnt op
het Driver Information Center.
Druk op Ñ om de snelheidsbegren‐
zer te activeren.
Snelheid van snelheidslimietdetectie
overnemen
De intelligente snelheidsadaptatie
informeert u wanneer de snelheidsli‐
mietdetectie een snelheidslimiet
heeft gedetecteerd. De gedetec‐
teerde snelheidslimiet kan worden
gebruikt als een nieuwe waarde voor
de snelheidsbegrenzer.
Met behulp van de camera boven aan
de voorruit detecteert en leest dit
systeem de snelheidslimiet en de
borden einde maximumsnelheid.
Bij een actieve snelheidsbegrenzer
verschijnt de gedetecteerde snel‐
heidslimiet op het Driver Information
Center en MEM licht op.
Druk op MEM op het stuurwiel om de
voorgestelde snelheidslimiet op te
slaan.
Druk op MEM op het stuurwiel om de
nieuwe snelheidsinstelling te bevesti‐
gen en op te slaan.
Deze snelheid geldt als de nieuwe
waarde voor de snelheidsbegrenzer.
Deze functie is te deactiveren of acti‐
veren in het menu Persoonlijke instel‐
lingen 3 103.
Snelheidslimiet overschrijden In noodgevallen is het mogelijk de
snelheidslimiet te overschrijden door
het gaspedaal stevig in te trappen. In
het gegeven geval knippert de inge‐
steld snelheid.
Laat het gaspedaal los en de functie
snelheidsbegrenzing wordt na het
bereiken van een lagere snelheid dan
de snelheidslimiet opnieuw geacti‐
veerd.

178Rijden en bedieningHulplijnen
De verticale lijnen geven de koers vande auto aan en de afstand tussen de
verticale lijnen komt overeen met de
breedte van de auto zonder buiten‐
spiegels. De eerste horizontale lijn ligt
op een afstand van zo'n 30 cm van de
rand van de achterbumper. De
bovenste horizontale lijnen liggen op
zo'n 1 en 2 m afstand van de achter‐
bumper. De kruisende gebogen lijnen geven de maximale stuurhoek aan.
Hulplijnen deactiveren
Hulplijnen zijn te deactiveren in het
Info-Display. Kies Instellingen I Auto
I Aanrijdingsdetectie I Hulplijnen
achteruitkijkcamera I § .
Info-Display 3 99.
Persoonlijke instellingen 3 103.
Uitschakelen
De camera wordt uitgeschakeld
wanneer een bepaalde voorwaartse
snelheid wordt overschreden of als
de achteruitversnelling zo'n
10 seconden lang is uitgeschakeld.
Systeembeperkingen
De achteruitkijkcamera werkt moge‐
lijk niet goed wanneer:
● De omgeving donker is.
● De lichtbundel van koplampen rechtstreeks in de cameralenzen
valt.
● Nachtelijke ritten.
● Bij een beperkt zicht door weers‐
omstandigheden, zoals bij mist,
regen of sneeuw.● De cameralenzen bedekt zijn met
sneeuw, ijs, slijk, modder, vuil.
Reinig de lens, spoel deze met
water en veeg deze met een
zachte doek af.
● De achterklep wordt geopend.
● De auto een aanhanger trekt die op het elektrische systeem is
aangesloten.
● Een ander voertuig op de achter‐
zijde van uw auto is gebotst.
● Sprake is van extreme tempera‐ tuurswisselingen.
Lane Departure Warning
Het Lane Departure Warning System
houdt via een frontcamera de belij‐
ning in het oog van de rijstrook waarin u rijdt. Het systeem detecteert veran‐
deringen van rijstrook en waarschuwt u met visuele en akoestische signa‐
len wanneer u onbedoeld van
rijstrook verandert.

184Rijden en bedieningVoorzichtig
Wanneer u foute brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten.
De tankvulklep zit achteraan aan de
linkerzijde van de auto.
De tankvulklep kan alleen bij een
ontgrendelde auto worden geopend.
Ontgrendel de tankvulklep door tegen
de klep te duwen.
Benzine en diesel tanken Open de dop door deze langzaam
linksom te draaien.
Hang tijdens het tanken de tankdop
aan de haak aan de binnenzijde van
de tankvulklep.
Plaats het pistool recht op de vulpijp
en druk het met iets kracht erin.
Schakel om te tanken het vulpistool in.
Na de automatische afslag kunt de
tank nog afvullen door nog maximaal
tweemaal het vulpistool te activeren.
Voorzichtig
Gemorste brandstof onmiddellijk
afwassen.
Sluit de tankdop door deze rechtsom
te draaien.
Sluit de klep en zorg dat deze vast‐
klikt.
Lpg tanken
Bij het tanken de gebruiks- en veilig‐
heidsvoorschriften van het tanksta‐
tion in acht nemen.
Vuladapter
Aangezien vulsystemen niet zijn
genormaliseerd, zijn verschillende
adapters nodig die verkrijgbaar zijn bij
Opel distributeurs en bij door Opel
Service Partners.

186Rijden en bedieningBajonetadapter: Plaats het vulmond‐
stuk op de adapter en draai het een
kwartslag. Zet de borghendel van het vulmondstuk in de vergrendelde
stand.
EURO-adapter: Duw het vulmond‐
stuk op de adapter. Zet de borghen‐
del van het vulmondstuk in de
vergrendelde stand.
Druk op de knop van het toevoerpunt
voor vloeibaar gas. Het vulsysteem
stopt of begint langzaam te lopen
wanneer 80% van het tankvolume is
bereikt (maximaal vulpeil).
Laat de knop op het vulsysteem los
om het bijtanken te stoppen. Ontgren‐
del de vergrendelhefboom en verwij‐
der het vulmondstuk. Een kleine hoeveelheid vloeibaar gas kan
ontsnappen.
Verwijder de adapter en leg deze in de auto.
Breng de tankdop aan, zodat er geen vreemde voorwerpen in de vulope‐
ning en het systeem komen.9 Waarschuwing
Vanwege het ontwerp van het
systeem is het ontsnappen van
vloeibaar gas na het vrijgeven van de vergrendelingshendel onver‐
mijdelijk. Niet inademen.
9 Waarschuwing
Om veiligheidsredenen mag de
vloeibaar-gastank maar tot 80%
worden gevuld.
De combiklep op de lpg-tank beperkt
de vulhoeveelheid automatisch. Bij
meer bijtanken wordt geadviseerd om
de auto niet in de zon te zetten totdat het overschot verbruikt is.
12 minuten na uitschakeling van het
contact wordt het tankvulsysteem
uitgeschakeld. Om het te herstarten
moet u het contact in- en weer
uitschakelen.
Tankdop
Gebruik uitsluitend originele tankdop‐ pen.
Auto's met een dieselmotor hebben
een speciale tankdop.

Rijden en bediening187Trekhaak
Algemene informatie
De van fabriekswege gemonteerde
trekhaak wordt onder de achterbum‐
per ingeklapt.
Het achteraf monteren van een trek‐
haak door een werkplaats laten
uitvoeren. Indien nodig wijzigingen in
de auto aanbrengen, zoals in het
koelsysteem, de hitteschilden of
andere uitrusting. Alleen trekhaken
gebruiken die voor uw auto zijn goed‐ gekeurd.
Om schade aan de auto te voorko‐
men kan de elektrische achterklep
niet met de handzender worden
bediend wanneer er een aanhanger
elektrisch is aangesloten.
De lamp-uitvaldetectie van het
aanhangerremlicht kan geen uitval
van een afzonderlijke lamp detecte‐
ren. Bij bijv. vier lampen van elk 5 W
wordt er pas uitval geconstateerd,
wanneer slechts één lamp van 5 W
aan blijft of geen van de lampen.Aanhangers met LED-verlichting zijn
niet geschikt voor de kabelboom van
deze trekhaak.
Door montage van een trekhaak
wordt de opening voor het sleepoog
mogelijk afgedekt. Maak in dat geval
gebruik van een kogelstang.
Rijgedrag en aanhangertips
Alvorens een aanhangwagen aan te
koppelen, de kogel van de trekhaak
smeren. Bij gebruik van een trillings‐
demper die slingerbewegingen
dempt en op de koppelingskogel
inwerkt, mag de kogel niet worden
gesmeerd.
Rijd niet sneller dan 80 km/u bij het trekken van een aanhanger. Een
maximumsnelheid van 100 km/u is
alleen mogelijk als een trillingsdem‐
per wordt gebruikt en het toegestane
maximale aanhangergewicht niet
boven het leeggewicht van het voer‐
tuig komt.
Gebruik van een trillingsdemper
wordt sterk aanbevolen bij aanhan‐
gers met een geringe rijstabiliteit en
caravans.Als de aanhanger begint te slingeren,
langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐ ren en indien nodig krachtig remmen.
Bergafwaarts dezelfde versnelling
inschakelen als bergopwaarts en
ongeveer dezelfde snelheid aanhou‐
den.
Bandenspanning instellen op de
waarde voor maximale belading
3 250.
Aanhanger trekken Trekgewicht
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht hangt af van de auto en de
motor en mag niet worden overschre‐
den. Het werkelijke trekgewicht is het verschilt tussen het werkelijke totaal‐
gewicht van de aanhanger en het
werkelijke kogelgewicht in aangekop‐
pelde toestand.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht staat in de autopapieren
vermeld. Dit geldt over het algemeen
voor hellingspercentages tot max.
12%.

188Rijden en bedieningDe toelaatbare aanhangerbelasting
geldt voor de vermelde hellingshoek
en op zeeniveau. Omdat het motor‐ vermogen bij toenemende hoogte
door de ijlere lucht daalt en het klim‐
vermogen daardoor afneemt, moet
het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht voor iedere 1000 m aan hoogte
met 10% worden verminderd. Bij
ritten op wegen met een gering
hellingspercentage (minder dan 8%,
bijv. snelwegen) hoeft het maximaal
toelaatbare treingewicht niet te
worden verminderd.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht mag niet worden overschreden.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht staat op het typeplaatje 3 239
vermeld.
Kogeldruk
De kogeldruk is de kracht waarmee de aanhanger op de koppelingskogel drukt. De gewichtsverdeling bij het
laden van de aanhanger is van
invloed op de kogeldruk.
De maximaal toelaatbare kogeldruk
van 50 kg staat op het typeplaatje van
de trekhaak en in de autopapierenvermeld. Altijd de maximale kogeld‐
ruk nastreven, vooral bij zware
aanhangers. Nooit rijden met een
kogeldruk lager dan 25 kg.
Achterasbelasting
Bij een aangekoppelde aanhanger en een maximale belading van de auto,
mag de toelaatbare achterasbelas‐
ting (zie typeplaatje of autopapieren)
worden verhoogd met 60 kg, maar het toelaatbare totaalgewicht mag niet
worden overschreden. Wordt de
toelaatbare achterasbelasting over‐
schreden, dan geldt een snelheidsli‐
miet van 100 km/u.
TrekhaakVoorzichtig
Bij het rijden zonder aanhanger, de kogelstang demonteren.
Opbergen kogelstang
De zak met de trekhaak is opgebor‐
gen op de vloerplaat van de bagage‐
ruimte.
Voer de band door het achterste sjor‐
oog rechts, wikkel de band twee keer om de zak en trek de band aan om de
zak vast te zetten.

Verzorging van de auto193Algemene informatie
Accessoires en modificaties van auto
We adviseren u alleen gebruik te
maken van originele onderdelen,
accessoires en andere uitdrukkelijk
door de fabriek voor uw autotype
goedgekeurde onderdelen. Voor
andere onderdelen kunnen we – ook
als deze door autoriteiten of anders‐
zins zijn goedgekeurd – niet beoorde‐ len of deze betrouwbaar zijn en er
evenmin garant voor staan.
Bij modificatie, ombouw of andere
vormen van aanpassing in de stan‐
daardspecificaties van de auto (waar‐
onder, zonder beperkingen, softwa‐
rematige aanpassingen, aanpassin‐
gen in de elektronische regeleenhe‐
den) wordt de door Opel geboden
garantie mogelijk ongeldig. Boven‐
dien kunnen dergelijke wijzigingen
bestuurdersondersteuningssyste‐
men, het brandstofverbruik, de CO 2-
uitstoot en andere uitstoot van de
auto nadelig beïnvloeden waardoor deze mogelijk niet meer voldoet aande typegoedkeuring en de geldigheid
van uw kentekenbewijs in het geding kan komen.Voorzichtig
Wanneer het voertuig getranspor‐
teerd wordt op een trein of een
takelwagen kunnen de spatlappen beschadigd worden.
Auto stallen
Langdurig stallen Wanneer u de auto meerdere maan‐
den moet stallen:
● Auto wassen en conserveren.
● Conservering van motorruimte en bodemplaat laten controleren.
● Afdichtrubbers reinigen en conserveren.
● Brandstoftank helemaal vullen.
● Motorolie verversen.
● Sproeiervloeistofreservoir leeg‐ maken.
● Vorst- en corrosiebestendigheid koelvloeistof controleren.
● Bandenspanning instellen op dewaarde voor maximale belading.
● Auto in een droge en goed geventileerde ruimte parkeren.Eerste versnelling of achteruit‐
versnelling inschakelen of keuze‐ hendel in stand P zetten. Voor‐
komen dat auto kan wegrollen.
● Handrem niet aantrekken.
● Motorkap openen, alle portieren sluiten en auto vergrendelen.
● Poolklem van de minpool van de accu loskoppelen. Erop letten dat
geen van de systemen werkt,
waaronder het diefstalalarmsys‐
teem.
Weer in gebruik nemen Wanneer u de auto weer in gebruik
neemt:
● Poolklem op de minpool van de accu aansluiten. Elektronica voor
de elektrische ruitbediening
inschakelen.
● Bandenspanning controleren.
● Sproeiervloeistofreservoir vullen.
● Motoroliepeil controleren.