Page 122 of 271
120VerlichtingOntlaadbeveiliging accuOplaadfunctie afgestemd op accu
Deze functie garandeert een maxi‐
male levensduur van de accu door
een regelbaar vermogen en een opti‐ male vermogensverdeling van de
dynamo.
Om te voorkomen dat de accu onder
het rijden leegraakt, worden de
volgende systemen automatisch in
twee fasen afgebouwd en ten slotte
uitgeschakeld:
● hulpverwarming
● achterruit- en spiegelverwarming
● stoelverwarming
● aanjager
In de tweede fase ziet u op het Driver
Information Center een bericht dat de activering van de ontlaadbeveiliging
van de accu bevestigt.
Uitschakeling van de verlichting Om te voorkomen dat de accu leeg‐
raakt terwijl het contact is uitgescha‐
keld, wordt de interieurverlichting na
enige tijd automatisch uitgeschakeld.
Page 127 of 271

Klimaatregeling125Maximale koeling
Open de ruiten korte tijd zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
● Schakel de airconditioning A/C
in.
● Druk op 4 om de luchtrecircu‐
latie aan te zetten.
● Druk op M voor luchtverdeling.
● Zet de draaiknop voor de tempe‐
ratuur £ in de laagste stand.
● Zet de ventilatorsnelheid Z in de
hoogste stand.
● Open alle luchtroosters.
Achterruit-, voorruit- en buitenspie‐
gelverwarming b 3 38.
Verwarmde stoelen ß 3 45.
Elektronisch
klimaatregelsysteem
Dankzij de twee zones van de
klimaatregeling kunt u de tempera‐
tuur aan de bestuurders- en passa‐
gierszijde voorin afzonderlijk regelen.
In de automatische modus worden
temperatuur, ventilatorsnelheid en
luchtverdeling automatisch geregeld.
De afbeelding toont functies die voor
uw specifieke auto mogelijk niet
beschikbaar zijn.
Bedieningsorganen voor:
● temperatuur bestuurderszijde £
● met MENU gaat u naar het menu
Klimaatinstelling op het
Info-Display
● ventilatorsnelheid Z
● automatische modus AUTO
● temperatuur passagierszijde voorin £
● koeling A/C
● handmatig bediende luchtrecir‐ culatie 4
● ontwasemen en ontdooien à
● achterruit- en buitenspiegelver‐ warming b
● voorruitverwarming ,
● stoelverwarming ß
Het ledje in de desbetreffende knop
geeft de geactiveerde functie aan.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.
Page 128 of 271

126KlimaatregelingMenu Klimaatinstellingen
(MENU-knop)
Instellingen voor
● luchtverdeling l, M , K
● ventilatorsnelheid Z
● temperatuur voor bestuurders- en passagierszijde 19°/21°
● temperatuursynchronisatie met twee zones MONO
● airconditioning ON/OFF
● automatische modus AUTO
is handmatig te activeren in het menu Klimaatinstelling. Druk op MENU om
naar het menu te gaan en volg de
tiptoetsen.
Het menu Klimaatinstelling is ook
weer te geven
● door Klimaat te selecteren op het
7" Colour-Info-Display of
● door Í in te drukken en vervol‐
gens Klimaat te kiezen in het
menu op het
8" Colour-Info-Display.
Automatische modus AUTOBasisinstelling voor automatische
regeling met maximaal comfort:
● Druk op AUTO om de aircondi‐
tioning automatisch in te schake‐
len.
● Open alle luchtroosters voor opti‐
male luchtverdeling in de auto‐
matische modus.
● Stel de voorkeurstemperaturen voor de bestuurders- en passa‐
gierszijde voorin afzonderlijk in met de linker en rechter draai‐
knop. De aanbevolen tempera‐
tuur is 22 °C. De temperatuur verschijnt op schermpjes naast
de draaiknoppen en in het menu
Klimaatinstellingen.
● De luchtrecirculatiemodus 4
moet gedeactiveerd zijn. Na het
deactiveren brandt het ledje in de toets niet.
Handmatige instellingen
U kunt de instellingen van de klimaat‐ regeling aanpassen door de volgende
functies te activeren:
Page 130 of 271

128KlimaatregelingDe aanbevolen temperatuur is 22 °C.
De temperatuur verschijnt op
schermpjes naast de draaiknoppen
en in het menu Klimaatinstellingen.
Als de minimumtemperatuur Lo is
ingesteld, levert de klimaatregeling
maximale koeling, als de koeling
A/C wordt ingeschakeld.
Wanneer u de maximumtemperatuur
Hi instelt, zorgt de klimaatregeling
voor een maximale verwarming.
Let op
Als A/C wordt ingeschakeld, kan
door het verlagen van de ingestelde
temperatuur de motor vanuit een
Autostop opnieuw worden gestart of een Autostop worden belemmerd.
Stop/Start-systeem 3 139.
Temperatuursynchronisatie met twee zones MONO of SYNC
Druk op MENU om naar het menu te
gaan. Raak MONO of SYNC aan om de temperatuur aan passagierszijde
te koppelen aan die aan bestuurders‐
zijde.Bij het verstellen van de draaiknop
aan passagierszijde wordt de
synchronisatie gedeactiveerd.
Airconditioning A/C
Druk op A/C om over te schakelen op
koeling. Het ledje in de knop brandt
om activering aan te geven. Koeling
werkt alleen bij een draaiende motor
en ingeschakelde ventilator van de
klimaatregeling.
Druk opnieuw op A/C om de koeling
uit te schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht vanaf een
bepaalde buitentemperatuur. Er kan
zich dan condens vormen en onder
de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Handmatig bediende
luchtrecirculatie 4
Druk op 4 om de luchtrecirculatie‐
modus in te schakelen. Het ledje in de
knop brandt om activering aan te
geven.
Schakel de luchtrecirculatiemodus uit
door weer op 4 te drukken.
Page 138 of 271

136Rijden en bediening9Waarschuwing
Bij een lege accu is wegslepen, op
gang slepen of gebruik van hulp‐
startkabels niet toegestaan,
omdat het stuurslot dan niet kan worden ontgrendeld.
Bediening op auto's met
elektronisch sleutelsysteem bij
storing
Bij een storing in de elektronischesleutel of als de batterij van elektroni‐ sche sleutel bijna ontladen is, kan er
bij een startpoging Geen
afstandsbed. geregistreerd of
Vervang batterij in afstandsbedie‐
ning op het Driver Information Center
verschijnen.
Houd de elektronische sleutel met de knoppen naar de buitenkant gericht
tegen de stuurkolombekleding zoals
afgebeeld.
Bedien het koppelingspedaal (hand‐
geschakelde versnellingsbak), het
rempedaal en druk op Start/Stop.
Laat de knop los wanneer de motor
aanslaat.
Deze mogelijkheid is alleen bestemd
voor noodgevallen. Vervang de batte‐
rij van de elektronische sleutel zo
spoedig mogelijk 3 22.
Zie voor het ontgrendelen of vergren‐ delen van de portieren Storing in
handzendermodule of elektronisch
sleutelsysteem 3 23.
Stroomspaarmodus
In deze modus deactiveert u elektri‐
sche verbruikers om overmatige
belasting van de voertuigaccu te
voorkomen. Deze verbruikers, zoals
het Infotainmentsysteem, de voorrui‐
tenwissers, de dimlichten, de instap‐
verlichting enz. kunnen in totaal maxi‐
maal ongeveer 40 minuten na het
uitschakelen van het contact worden
gebruikt.
Overschakelen op de
stroomspaarmodus
Bij het activeren van de stroomspaar‐ modus verschijnt er een melding op
het Driver Information Center die de
Stroomspaarmodus aangeeft.
Een actief telefoongesprek met de optie handsfree wordt nog zo'n
10 minuten aangehouden.
Stroomspaarmodus deactiveren Bij het opnieuw starten van de motorwordt de stroomspaarmodus automa‐ tisch gedeactiveerd. Laat de motor
draaien om het systeem voldoende
op te laden:
Page 139 of 271

Rijden en bediening137● gedurende minder dan10 minuten om de verbruikers
ongeveer 5 minuten te gebruiken
● gedurende meer dan 10 minuten om de verbruikers
maximaal 30 minuten te gebrui‐
ken
Motor starten Auto's met contactslot
● Draai de sleutel naar stand 1.
● Stuurwiel iets verdraaien om het stuurslot te ontgrendelen.
● Handgeschakelde versnellings‐bak: trap op het koppelingspe‐
daal en het rempedaal.
● Automatische versnellingsbak: trap het rempedaal in en zet de
keuzehendel in stand P of N.
● Trap het gaspedaal niet in.
● Dieselmotoren: wacht totdat het controlelampje ! dooft.
● Draai de sleutel naar de stand 2
en laat deze los nadat de motor
is aangeslagen.
Handgeschakelde versnellingsbak:
tijdens een Autostop kunt u de motor
starten door het koppelingspedaal in
te trappen 3 139.
Automatische versnellingsbak:
tijdens een Autostop kunt u de motor
starten door het rempedaal los te
laten 3 139.Auto's met Aan/Uit-knop
● Handgeschakelde versnellings‐
bak: trap op het koppelingspe‐
daal en het rempedaal.
● Automatische versnellingsbak: trap het rempedaal in en zet de
keuzehendel in stand P of N.
● Trap het gaspedaal niet in.
● Toets Start/Stop indrukken.
Page 150 of 271

148Rijden en bedieningof derde versnelling van de elek‐
tronische transmissieregeling
kiezen alvorens weg te trekken.
Kickdown
Bij intrappen van het gaspedaal voor‐ bij het kick-downpunt accelereert deauto ongeacht de geselecteerde
rijmodus maximaal. De versnellings‐
bak schakelt afhankelijk van het
motortoerental naar een lagere
versnelling.
Storing
Bij een storing verschijnt er een
bericht op het Driver Information
Center.
Boordinformatie 3 102.
De elektronische versnellingsbakre‐ geling staat alleen de derde versnel‐
ling toe. De versnellingsbak schakelt
niet langer automatisch.
Niet sneller rijden dan 100 km/h.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.Stroomonderbreking
Bij een stroomonderbreking kan de
keuzehendel niet uit stand P worden
gehaald.
Bij een lege accu hulpstartkabels
gebruiken 3 226.
Is de accu niet de oorzaak van de
storing, ontgrendel dan de keuzehen‐ del.
1. Zet de parkeerrem aan.
2. Maak de bekleding van de keuze‐
hendel los van de middenconsole.
Steek een vinger in de leren mof
onder de keuzehendel en duw de
bekleding naar boven.3. Duw de knop omlaag en haal de keuzehendel uit P. Oorzaak van
de stroomonderbreking door een werkplaats laten verhelpen.
4. Breng de kap van de keuzehendel
weer op de middenconsole aan.
Page 153 of 271

Rijden en bediening151Handbediende handrem9Waarschuwing
Handrem altijd zonder indrukken
van de ontgrendelingsknop stevig
aantrekken, op op- of aflopende
hellingen altijd zo stevig mogelijk.
Om de handrem los te zetten, de
handremhendel iets optillen, de
ontgrendelingsknop indrukken en
de hendel helemaal omlaagzet‐
ten.
Om minder kracht te hoeven uitoe‐ fenen bij het aantrekken van de
handrem, tegelijkertijd het rempe‐ daal intrappen.
Controlelampje R 3 92.
Remassistentie
Bij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal remt het systeem
automatisch met maximale kracht.
Het werken van de remassistentie
blijkt mogelijk uit het pulseren van het rempedaal en een grotere weerstand
bij het intrappen van het rempedaal.
Blijf het rempedaal voor het maken
van een noodstop gelijkmatig intrap‐
pen. Bij het loslaten van het rempe‐
daal neemt de maximale remkracht automatisch af.
Hellingrem Het systeem voorkomt onbedoeld
bewegen bij het wegrijden op hellin‐
gen.
Wanneer u het rempedaal loslaat
nadat u op een helling bent gestopt,
blijft de rem nog 2 seconden lang
ingeschakeld. Bij het optrekken van de auto werken de remmen automa‐
tisch niet meer.