
94Instrumenten en bedieningsorganenBrandtBandenspanningsverlies bij een of
meer wielen. Meteen stoppen en
bandenspanning controleren.
Knippert
Storing in het systeem. Roep de hulp in van een werkplaats.
Drukverliesdetectiesysteem 3 215.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt na het inschakelen van het
contact en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering kan worden onder‐
broken. Hierdoor kan de motor
beschadigd raken/kunnen de
wielen blokkeren.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Neutraalstand selecteren.
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij
andere weggebruikers te hinde‐
ren.
4. Schakel het contact uit.9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder.
Tijdens een Autostop werkt de
rembekrachtigingseenheid nog altijd.
De sleutel niet uitnemen voordat
de auto helemaal stilstaat, omdat
het stuurslot anders plotseling kan worden geactiveerd.
Laat de auto met de motor uitgescha‐
keld naar een werkplaats slepen
3 195.
Te laag brandstofpeil o brandt geel.
Peil in brandstoftank is te laag.
Tanken 3 183.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 199.
Autostop
D brandt of knippert groen.
Brandt groen De motor is een Autostop.
Knippert groen
Autostop is tijdelijk niet beschikbaar
of de Autostop-modus wordt automa‐ tisch opgeroepen.
Stop/Start-systeem 3 139.
Rijverlichting
8 brandt groen.
De rijverlichting is ingeschakeld
3 112.
Dimlicht
9 brandt groen.
Brandt bij ingeschakeld groot licht.

98Instrumenten en bedieningsorganenU hebt de keuze uit verschillende
pagina's met diverse informatie.
Draai aan het stelwiel om een pagina te selecteren.
Informatiepagina:
Actieradius brandstof
De actieradius wordt berekend op
basis van het huidige brandstofpeil en het momentane verbruik. Op het
display verschijnen gemiddelde
waarden.
Na het tanken wordt de nieuwe actie‐ radius na korte tijd automatisch bijge‐
werkt.
Wanneer het peil in de brandstoftank
laag is, verschijnt er een bericht op het display en gaat het controle‐
lampje o op de brandstofmeter bran‐
den 3 94.
Actueel brandstofverbruik
Weergave van het actuele verbruik.
Pagina dagteller 1:
Gemiddelde snelheid
Weergave van de gemiddelde snel‐ heid. De meting kan op elk moment
opnieuw worden gestart.Gemiddeld brandstofverbruik
Weergave van het gemiddelde
verbruik. De meting kan altijd
opnieuw worden ingesteld en begint
met een standaardwaarde.
Afgelegde afstand
Geeft de actuele afstand aan voor
dagteller 1 sinds de reset.
De waarden voor pagina dagteller 1
zijn te resetten door enkele seconden
op SET/CLR te drukken.
Pagina dagteller 2:
Gemiddelde snelheid
Weergave van de gemiddelde snel‐
heid. De meting kan op elk moment opnieuw worden gestart.
Gemiddeld brandstofverbruik
Weergave van het gemiddelde
verbruik. De meting kan altijd
opnieuw worden ingesteld en begint
met een standaardwaarde.
Afgelegde afstand
Geeft de actuele afstand aan voor dagteller 2 sinds de reset.De waarden voor pagina dagteller 2
zijn te resetten door enkele seconden
op SET/CLR te drukken.
Pagina digitale snelheid Digitale weergave van de huidige
snelheid.
Teller stop- en starttijden
Een teller houdt de tijd in de STOP-
modus tijdens een rit bij. Bij inscha‐ keling van het contact wordt de tellerop nul gezet.
Kompaspagina
Geeft de geografische rijrichting aan.
Lege pagina
Er verschijnt geen rit-/verbruiksinfor‐ matie.
AdBlue Druk steeds op M of CHECK totdat
het AdBlue-menu verschijnt.
Actieradius AdBlue
Geeft een schatting van het AdBlue-
peil. Een melding geeft aan of het peil in orde of te laag is.
3 143.

Instrumenten en bedieningsorganen103● Als de cruisecontrol automatischuitschakelt.
● Wanneer een geprogrammeerde
snelheid of snelheidslimiet wordt
overschreden.
● Wanneer er een waarschuwings‐
bericht verschijnt op het Driver Information Center.
● Als de elektronische sleutel zich niet in het interieur bevindt.
● Wanneer de parkeerhulp een obstakel herkent.
● Bij een onbedoelde rijstrookwis‐ sel.
● Als het uitlaatfilter de maximale verzadigingsgraad bereikt.
Bij het parkeren van de auto en /
of het openen van het
bestuurdersportier
● Bij ingeschakelde rijverlichting.
Tijdens een Autostop ● Als het bestuurdersportier geopend is.
● Als een voorwaarde voor een autostart niet is vervuld.Accuspanning
Wanneer de accuspanning laag is,
verschijnt er een waarschuwingsbe‐ richt op het Driver Information Center.
Wanneer de auto rijdt deactiveert de
stroomverbruiksreductie bepaalde
functies zoals de airconditioning, de
achterruitverwarming, de stuurwiel‐ verwarming et cetera.
De gedeactiveerde functies worden
zodra de omstandigheden dat toela‐
ten automatisch weer ingeschakeld.Persoonlijke
instellingen
U kunt het gedrag van de auto naar
wens afstemmen door de instellingen
in het Info-Display aan te passen.
Afhankelijk van het uitrustingsniveau
en de specifieke regelgeving in uw
land, zijn sommige van de hieronder
beschreven functies mogelijk niet
aanwezig.
Sommige functies worden alleen
weergegeven of zijn alleen actief bij
een draaiende motor.
Graphic-Info-Display

Klimaatregeling123Sommige wijzigingen van instellingen
worden even aangegeven op het Info-Display. Het led-lampje in de
desbetreffende knop geeft de geacti‐
veerde functie aan.
Temperatuur £
Pas de temperatuur aan door £
naar de gewenste temperatuur te
draaien.rode zone:warmerblauwe zone:kouder
De verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtverdeling l
M
K
Indrukken:
l:naar de voorruit en de voorste
zijruitenM:naar hoofdzone en zitplaatsen
achterin via verstelbare lucht‐
roosters voorinK:naar voetenruimte voor en
achter en voorruit
Er zijn ook combinaties mogelijk.
Ventilatorsnelheid Z
Snel de ventilatorsnelheid in door Z
naar de gewenste snelheid te
draaien.naar rechts:verhogennaar links:verlagen
Airconditioning A/C
Druk op A/C om over te schakelen op
koeling. Het ledje in de knop geeft aan dat activering heeft plaatsgevonden.Koeling werkt alleen bij een draai‐
ende motor en ingeschakelde venti‐
lator van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op A/C om de koeling
uit te schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht wanneer de
buitentemperatuur iets boven het
vriespunt ligt. Er kan zich dan
condens vormen en onder de auto op
de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Geactiveerde koeling kan een Auto‐
stop verhinderen.
Stop/Start-systeem 3 139.

124KlimaatregelingRuiten ontwasemen en
ontdooien à
● Druk op à: de lucht wordt in de
richting van de voorruit geleid.
● Zet de draaiknop voor de tempe‐
ratuur £ in de hoogste stand.
● Schakel indien nodig de airco A/C in.
● Zet de ventilatorsnelheid Z in de
hoogste stand.
● Schakel de achterruitverwarming
b in.
● Schakel de voorruitverwar‐
ming , in.
● Open de zijdelingse luchtroos‐ ters naar wens en richt ze op dezijruiten.
Let op
Als à wordt ingedrukt terwijl de
motor loopt, wordt een Autostop verhinderd totdat er opnieuw op à
wordt gedrukt.
Als à wordt ingedrukt terwijl de
motor in een Autostop is, zal de motor automatisch herstarten.
Stop/Start-systeem 3 139.
Luchtrecirculatiesysteem 4Druk op 4 om de luchtrecirculatie‐
modus te activeren, het ledje licht op.
Selecteer luchtrecirculatie als hulp bij het koelen van het interieur of het
weren van geuren van buiten of
uitlaatgassen.
Schakel de luchtrecirculatiemodus
weer met 4 uit.9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐
verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van
binnenuit kunnen aandampen. De kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot
vermoeidheidsverschijnselen bij de inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan de buitenkant beslaan wanneer er
koude lucht langs stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant beslaat,
moet u de ruitenwisser inschakelen
en l uitschakelen.

128KlimaatregelingDe aanbevolen temperatuur is 22 °C.
De temperatuur verschijnt op
schermpjes naast de draaiknoppen
en in het menu Klimaatinstellingen.
Als de minimumtemperatuur Lo is
ingesteld, levert de klimaatregeling
maximale koeling, als de koeling
A/C wordt ingeschakeld.
Wanneer u de maximumtemperatuur
Hi instelt, zorgt de klimaatregeling
voor een maximale verwarming.
Let op
Als A/C wordt ingeschakeld, kan
door het verlagen van de ingestelde
temperatuur de motor vanuit een
Autostop opnieuw worden gestart of een Autostop worden belemmerd.
Stop/Start-systeem 3 139.
Temperatuursynchronisatie met twee zones MONO of SYNC
Druk op MENU om naar het menu te
gaan. Raak MONO of SYNC aan om de temperatuur aan passagierszijde
te koppelen aan die aan bestuurders‐
zijde.Bij het verstellen van de draaiknop
aan passagierszijde wordt de
synchronisatie gedeactiveerd.
Airconditioning A/C
Druk op A/C om over te schakelen op
koeling. Het ledje in de knop brandt
om activering aan te geven. Koeling
werkt alleen bij een draaiende motor
en ingeschakelde ventilator van de
klimaatregeling.
Druk opnieuw op A/C om de koeling
uit te schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht vanaf een
bepaalde buitentemperatuur. Er kan
zich dan condens vormen en onder
de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Handmatig bediende
luchtrecirculatie 4
Druk op 4 om de luchtrecirculatie‐
modus in te schakelen. Het ledje in de
knop brandt om activering aan te
geven.
Schakel de luchtrecirculatiemodus uit
door weer op 4 te drukken.

Klimaatregeling1299Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van
binnenuit kunnen aandampen. De kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot
vermoeidheidsverschijnselen bij de inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan de buitenkant aandampen wanneer
er koude lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant beslaat,
moet u de ruitenwisser inschakelen
en l uitschakelen.
Ruiten ontwasemen en ontdooien à
● Druk op à. Het ledje in de knop
brandt om activering aan te
geven.
● Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld,
de ventilator draait met een hoge
snelheid.
● Schakel, indien nodig, de airco in
met een druk op A/C.
● Schakel de achterruitverwarming
b in.
● Schakel de voorruitverwar‐
ming , in.
● Om terug te gaan naar de vorige modus: à weer indrukken, om
naar de automatische modus
terug te gaan, AUTO indrukken.
Let op
Als à wordt ingedrukt terwijl de
motor loopt, wordt een Autostop verhinderd totdat er opnieuw op à
wordt gedrukt.
Als à wordt ingedrukt terwijl de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Stop/Start-systeem 3 139.
Elektronische klimaatregeling
deactiveren
De koelmodus, ventilatiemodus en
automatische modus zijn uit te scha‐
kelen door de draaiknop Z linksom te
draaien.
Activering door inschakeling van de
ventilator of door het indrukken van
AUTO .
Achterruit-, voorruit- en buitenspie‐
gelverwarming b 3 38.

Rijden en bediening133Rijden en bedieningRijtips......................................... 134
Controle over de auto ..............134
Sturen ...................................... 134
Starten en bediening .................134
Nieuwe auto inrijden ................134
Contactslotstanden ..................134
Aan/Uit-knop ............................ 135
Stroomspaarmodus .................136
Motor starten ........................... 137
Uitrol-brandstofafsluiter ...........138
Stop/Start-systeem ..................139
Parkeren .................................. 141
Uitlaatgassen ............................. 142
Uitlaatfilter ............................... 142
Katalysator .............................. 142
AdBlue ..................................... 143
Automatische versnellingsbak ...146
Versnellingsbakdisplay ............146
Keuzehendel ........................... 146
Handmatige modus .................147
Elektronische rijprogramma's ..147
Storing ..................................... 148
Stroomonderbreking ................148
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 149Remmen.................................... 150
Antiblokkeersysteem ...............150
Handrem .................................. 150
Remassistentie ........................151
Hellingrem ............................... 151
Rijregelsystemen .......................152
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ..152
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 153
Cruisecontrol ........................... 153
Snelheidsbegrenzer ................156
Frontaanrijdingswaarschu‐
wing ........................................ 158
Actief noodstopsysteem ..........160
Voetgangersbescherming vóór ........................................ 163
Parkeerhulp ............................. 164
Geavanceerde parkeerhulp .....167
Dodehoeksysteem ...................172
Panoramazichtsysteem ...........174
Achteruitkijkcamera .................177
Lane Departure Warning .........178
Vermoeidheidsdetectie ............180
Brandstof ................................... 181
Brandstof voor benzinemotoren .....................181
Brandstof voor dieselmotoren . 181Brandstof voor lpg-aandrijving . 183
Tanken .................................... 183
Trekhaak .................................... 187
Algemene informatie ...............187
Rijgedrag en aanhangertips ....187
Aanhanger trekken ..................187