
Rijden en bediening161Inschakelen
Een voorwaarde is dat de Frontaan‐
rijdingswaarschuwing met frontcame‐ rasysteem niet in het menu Persoon‐
lijke instellingen is gedeactiveerd
3 103.
Werking Het systeem omvat: ● automatisch noodstopsysteem
● anticiperende remassistent
● frontaanrijdingswaarschuwing
● voetgangersbescherming vóór
Automatisch noodstopsysteem
Na activering van het remvoorberei‐
dingssysteem en net voor het
moment van aanrijding start deze
functie automatisch een beperkte
remingreep om de snelheid te verla‐
gen of een botsing te voorkomen. Als
het actieve noodstopsysteem werkt,
knippert m op de instrumentengroep.
Afhankelijk van de situatie kan de
auto automatisch licht of sterk afrem‐ men. Dit automatisch remmen vóór isalleen mogelijk als er een voorligger
3 158 of een voetganger 3 163 wordt
gedetecteerd.
Het automatische noodstopsysteem
remt de auto mogelijk tot stilstand af
om een dreigende botsing te helpen
voorkomen.9 Waarschuwing
Het automatisch noodstopsys‐
teem is een noodfunctie ter voor‐
bereiding op een botsing en is niet
ontworpen om botsingen te voor‐
komen. Vertrouw voor het afrem‐
men van de auto niet op het
systeem. Het automatische nood‐
stopsysteem remt niet buiten het actieve snelheidsbereik en
reageert alleen op gedetecteerde
voertuigen en voetgangers.
Anticiperende remassistent
Naast het automatische noodstop‐
systeem, verhoogt de anticiperende
remassistent de gevoeligheid van de
remondersteuning. Daarom remt de
auto bij minder stevig intrappen van
het rempedaal onmiddellijk krachtig
af. Deze functie helpt u om sneller en krachtiger te remmen bij een drei‐
gende botsing.9 Waarschuwing
De actieve noodrem is niet ontwor‐
pen voor krachtig autonoom
remmen of het automatisch
vermijden van botsingen. Het is
ontworpen om de rijsnelheid voor‐
afgaand aan een aanrijding te
verlagen. Het reageert mogelijk
niet op dieren. Na een plotselinge
verandering van rijstrook, heeft
het systeem enige tijd nodig om de nieuwe voorligger te detecteren.
De bestuurder moet onder het
rijden altijd zijn of haar onver‐
deelde aandacht aan het verkeer
geven. De bestuurder moet altijd
gereed zijn om actie te onderne‐
men en te remmen en sturen om
aanrijdingen te voorkomen.
Het systeem is ontworpen voor een
situatie waarin alle inzittenden hun
veiligheidsgordels dragen.

168Rijden en bediening
De geavanceerde parkeerhulp werkt
altijd samen met de parkeerhulp voor/
achter.
Het systeem heeft zes ultrasone
parkeersensoren in voor- en achter‐
bumper.
Inparkeren bij fileparkeren
Inschakelen
7" Colour-Info-Display: om een
parkeervak te zoeken activeert u het
systeem door Parkeerhulp te selecte‐
ren op de startpagina van het
aanraakscherm. Selecteer vervol‐
gens Hier fileparkeren .
8" Colour-Info-Display: om een
parkeervak te zoeken activeert u het
systeem door op Í te drukken. Kies
Rijfuncties op het aanraakscherm en
vervolgens Parkeerhulp . Kies Haaks
inparkeren .
$ gaat branden op de instrumenten‐
groep om aan te geven dat het
systeem geactiveerd is.
Verlaag de rijsnelheid tot onder
20 km/u.
Kies met de richtingaanwijzerhendel
de kant van de weg waar u wenst te
parkeren.
De afstand tussen uw auto en de rij
geparkeerde auto's bedraagt zo'n
0,5 tot 1,5 m.
Het systeem detecteert geen vakken
die te klein of veel te groot zijn voor
uw auto.
Wanneer er een vrij vak is gevonden, wordt dit op het Colour-Info-Display
aangegeven in combinatie met een
akoestisch signaal. Rijd langzaam
vooruit. Stop de auto wanneer het
tweede akoestische signaal klinkt,
schakel de achteruitversnelling in,
laat het stuurwiel los en rijd op een
snelheid tot 7 km/u.

Rijden en bediening169
Rijd voor- en achteruit en let daarbij
op de waarschuwingen van de
parkeerhulp totdat de handeling is afgerond. Na afloop dooft $ op de
instrumentengroep.
Inparkeren bij haaks parkeren
Inschakelen
7" Colour-Info-Display: om een
parkeervak te zoeken activeert u het
systeem door Parkeerhulp te selecte‐
ren op de startpagina van het
aanraakscherm. Selecteer vervol‐
gens Hier dwarsparkeren .
8" Colour-Info-Display: om een
parkeervak te activeren activeert u
het systeem door op Í te drukken.
Kies Rijfuncties op het aanraak‐
scherm en vervolgens Parkeerhulp.
Kies Haaks inparkeren .
$ gaat branden op de instrumenten‐
groep om aan te geven dat het
systeem geactiveerd is.
Verlaag de rijsnelheid tot onder
20 km/u.
Kies met de richtingaanwijzerhendel
de kant van de weg waar u wenst te
parkeren.
De afstand tussen uw auto en de rij
geparkeerde auto's bedraagt zo'n
0,5 tot 1,5 m.
Wanneer er meerdere parkeervakken naast elkaar worden gevonden, wordt
de auto naar het laatste vak gestuurd.
Wanneer er een vrij vak is gevonden, wordt dit op het Colour-Info-Display
aangegeven in combinatie met een
akoestisch signaal. Stop de auto,
schakel de achteruitversnelling in en
rijd op een snelheid tot 7 km/u.

186Rijden en bedieningBajonetadapter: Plaats het vulmond‐
stuk op de adapter en draai het een
kwartslag. Zet de borghendel van het vulmondstuk in de vergrendelde
stand.
EURO-adapter: Duw het vulmond‐
stuk op de adapter. Zet de borghen‐
del van het vulmondstuk in de
vergrendelde stand.
Druk op de knop van het toevoerpunt
voor vloeibaar gas. Het vulsysteem
stopt of begint langzaam te lopen
wanneer 80% van het tankvolume is
bereikt (maximaal vulpeil).
Laat de knop op het vulsysteem los
om het bijtanken te stoppen. Ontgren‐
del de vergrendelhefboom en verwij‐
der het vulmondstuk. Een kleine hoeveelheid vloeibaar gas kan
ontsnappen.
Verwijder de adapter en leg deze in de auto.
Breng de tankdop aan, zodat er geen vreemde voorwerpen in de vulope‐
ning en het systeem komen.9 Waarschuwing
Vanwege het ontwerp van het
systeem is het ontsnappen van
vloeibaar gas na het vrijgeven van de vergrendelingshendel onver‐
mijdelijk. Niet inademen.
9 Waarschuwing
Om veiligheidsredenen mag de
vloeibaar-gastank maar tot 80%
worden gevuld.
De combiklep op de lpg-tank beperkt
de vulhoeveelheid automatisch. Bij
meer bijtanken wordt geadviseerd om
de auto niet in de zon te zetten totdat het overschot verbruikt is.
12 minuten na uitschakeling van het
contact wordt het tankvulsysteem
uitgeschakeld. Om het te herstarten
moet u het contact in- en weer
uitschakelen.
Tankdop
Gebruik uitsluitend originele tankdop‐ pen.
Auto's met een dieselmotor hebben
een speciale tankdop.

198Verzorging van de autoAccu
De accu van de auto is onderhouds‐
vrij als het rijgedrag dusdanig is dat de accu voldoende wordt opgeladen.
Bij korte ritten en veelvuldig starten
kan de accu ontladen raken. Vermijd
het gebruik van onnodige stroomver‐
bruikers.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Wanneer de auto langer dan vier
weken achtereen stilstaat, kan de
accu ontladen raken. Koppel de
minpool van de accu los.
Schakel het contact uit alvorens de
accu aan te sluiten of los te koppelen.
Ontlaadbeveiliging van accu 3 120.
Accu loskoppelen
Als de boordaccu moet worden losge‐
koppeld (bijv. voor onderhoudswerk‐
zaamheden), moet de alarmsirene
als volgt worden gedeactiveerd:
Schakel het contact in en uit en
koppel de boordaccu los binnen
15 seconden.
Wacht nadat u bij een auto met dief‐ stalalarmsysteem de accu opnieuw
hebt aangesloten 10 minuten voordat
u de motor start.
Accu vervangen Let op
Elke afwijking van de in dit hoofdstuk
gegeven instructies kan leiden tot
een tijdelijke uitschakeling of versto‐ ring van het stop-start-systeem.
Let er bij het vervangen van de accu
op dat er bij de pluspool geen open
ventilatieopeningen zijn. Als er in dit
gebied een ventilatieopening open is,
moet deze met een afdekkap worden afgesloten en moet de ventilatie bij de
minpool worden geopend.
Zorg dat de accu altijd wordt vervan‐ gen door hetzelfde type accu.Laat de accu van de auto vervangen
door een werkplaats.
Stop/Start-systeem 3 139.
Accu opladen9 Waarschuwing
Voorkom bij auto's met Stop/Start-
systeem dat het oplaadpotentieel
niet hoger wordt dan 14,6 V bij
gebruik van een acculader.
Anders kan de accu van de auto
beschadigd raken.
Starthulp gebruiken 3 226.

Verzorging van de auto221Gebruikte fles met afdichtmiddel
vervangen. Afvoeren volgens de
desbetreffende wettelijke voorschrif‐
ten.
De compressor en het afdichtmiddel zijn vanaf ca. -30 °C te gebruiken.
Wiel verwisselen
Tref de onderstaande voorbereidin‐
gen en volg de instructies op:
● Parkeer de auto op een vlakke, stevige en slipvrije ondergrond.
Draai de voorwielen in de recht‐
uitstand.
● Zet zo nodig een stopblok onder het wiel schuin tegenover het te
vervangen wiel.
● Zet de parkeerrem aan, schakel de eerste versnelling, achteruit‐
versnelling of P in.
● Leg bij een zachte ondergrond, een stevige plank (max. 1 cm dik)onder de krik.
● Haal vóór het opkrikken altijd alle
zware voorwerpen uit de auto.
● In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren
bevinden.● Kruip nooit onder een opgekrikte auto.
● Start een opgekrikte auto niet.
● Reinig de wielbouten voordat u ze vastdraait.9Waarschuwing
Smeer de wielbouten niet.
Aanhaalmomenten
Voorzichtig
Let er bij een auto met lichtmeta‐
len wielen op dat u de wielbouten
minstens vijf slagen aanhaalt.
Er zijn twee verschillende soorten wielen met uiteenlopende bouten enaanhaalmomenten.
Het aanhaalmoment voor aluminium
wielen is 100 Nm.
Het aanhaalmoment voor stalen
wielen is 115 Nm.
Gebruik de juiste wielbouten voor de
desbetreffende wielen.
Kriksteunpunten
De getoonde kriksteunpunten gelden
bij het gebruik van opnamearmen en kriks voor het vervangen van winter-/
zomerbanden.

Verzorging van de auto223Er zit een bak met gereedschap inde rechter zijwand van de baga‐geruimte.
Boordgereedschap 3 212.
3. Wanneer er na het verwisselen van een wiel geen wiel in de reser‐
vewielkuip wordt geplaatst, draai
dan de vleugelmoer vast en sluit
de vloerafdekking.
4. Leg, nadat het normale wiel weer is teruggeplaatst, het reservewiel
met de buitenkant omhoog in de
bak en zet het wiel vast met de
vleugelmoer.
Slechts één compact reservewiel
monteren. De toegestane snelheids‐
limiet op het label op het tijdelijke
reservewiel geldt alleen voor de
bandenmaat af fabriek.
Reservewiel monterenTref de onderstaande voorbereidin‐
gen en volg de instructies op:
● Parkeer de auto op een vlakke, stevige en slipvrije ondergrond.
Draai de voorwielen in de recht‐
uitstand.● Zet zo nodig een stopblok onder het wiel schuin tegenover het te
vervangen wiel.
● Zet de parkeerrem aan, schakel de eerste versnelling, achteruit‐
versnelling of P in.
● Reservewiel verwijderen.
● Vervang nooit meerdere wielen tegelijk door een reservewiel.
● Gebruik de krik alleen om een wiel te wisselen bij bandenpech
en niet voor de jaarlijkse
montage van winter- of zomer‐ banden.
● De krik is onderhoudsvrij.
● Leg bij een zachte ondergrond, een stevige plank (max. 1 cm dik)onder de krik.
● Haal vóór het opkrikken altijd alle
zware voorwerpen uit de auto.
● In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren
bevinden.
● Kruip nooit onder een opgekrikte auto.
● Start een opgekrikte auto niet.● Reinig de wielbouten voordat u ze vastdraait.9Waarschuwing
Smeer de wielbouten niet.
9Waarschuwing
Zorg ervoor dat u altijd de juiste
wielbouten gebruiken bij het
verwisselen van de wielen. Bij
montage van het reservewiel kunt u ook de bouten voor lichtmetalen wielen gebruiken.

234Service en onderhoudAlgemene informatieService-informatie
Het is voor de bedrijfs- en verkeers‐
veiligheid en voor het behoud van de
waarde van uw auto belangrijk dat
alle servicewerkzaamheden met de
voorgeschreven intervallen worden
uitgevoerd.
Het uitgebreide bijgewerkte service‐
schema voor uw auto is beschikbaar
in de werkplaats.
Er is sprake van zware bedrijfsom‐
standigheden als een of meer van de volgende situaties vaak voorkomen:
Koude starts, frequent stoppen en optrekken zoals bij taxi's en politie‐
voertuigen, ritten met een aanhanger,
ritten in de bergen, ritten op slechte
en rulle wegdekken, ernstige lucht‐
vervuiling, afmosfeer met zanddeel‐
tjes of grote hoeveelheden stof, ritten op grote hoogte en grote tempera‐
tuurschommelingen.
In dergelijke zware omstandigheden
moeten bepaalde onderhoudswerk‐
zaamheden wellicht vaker worden
verricht dan met het reguliere service-interval dat op het service-display
verschijnt. Raadpleeg een werkplaats voor aangepaste onderhoudssche‐
ma's.
Servicedisplay 3 88.