Instrumenten en bedieningsorganen119Druk op Í om de auto-instellingen of
rijfuncties te kiezen.
Tik met een vinger op het gewenste
displaypictogram of de functie van het menu.
Bevestig een gewenste functie of
selectie door deze aan te raken.
Tik op r op het display om een menu
af te sluiten zonder een instelling te
wijzigen.
Raadpleeg de handleiding Infotain‐
ment voor meer informatie.Spraakherkenning
Raadpleeg de handleiding Infotain‐
ment voor de beschrijving.
Persoonlijke instellingen 3 122.
Head-updisplay Het head-updisplay toont bestuur‐
dersinformatie over de instrumenten‐
groep op een inklapbaar projectie‐
scherm aan de bestuurderszijde.
De informatie verschijnt als een beeld
dat vanuit een lens op het instrumen‐ tenpaneel wordt geprojecteerd op
een inklapbaar scherm in het zicht
van de bestuurder. Het beeld
verschijnt gericht naar buiten naar de
voorkant van de auto toe.
Head-updisplay toont:
● rijsnelheid
● maximumsnelheden herkend door de verkeersbordherkenning
● snelheidsinstelling van snel‐ heidsbegrenzer
● snelheidsinstelling van cruise‐ control
● frontaanrijdingswaarschuwing
● navigatie-informatie.
Inschakelen
Druk op e om het head-updisplay in
te schakelen.
Stand van beeld van head-
updisplay aanpassen
1. Verstel terwijl de motor loopt de bestuurdersstoel.
2. Druk op ä of å om het beeld te
centreren. Het kan alleen omhoog
en omlaag worden bijgesteld, niet zijwaarts.
120Instrumenten en bedieningsorganen9Waarschuwing
Als het beeld van het head-updis‐
play te helder is of te hoog in uw
gezichtsveld staat, kan dit uw zicht belemmeren als het buiten donker
is. Houd het beeld van het head-
updisplay gedimd en laag in uw
gezichtsveld geplaatst.
Helderheid aanpassen
Het beeld van het head-updisplay zal ter compensatie van de omgevings‐
verlichting automatisch dimmen en
helderder worden. Zo nodig kunt u de
helderheid ook handmatig aanpas‐
sen:
Druk op e om de helderheid van het
display te verhogen. Druk op æ om de
helderheid van het display te verla‐ gen.
Afhankelijk van de hoek en de stand van het zonlicht licht het beeld moge‐ lijk even op.
Uitschakelen
Houd æ ingedrukt om het head-
updisplay uit te schakelen.
Taal
U stelt de voorkeurstaal in het menuPersoonlijke instellingen in 3 122.
Eenheden
Eenheden zijn te wijzigen in het menu Persoonlijke instellingen 3 122.
Verzorging van head-updisplay
Reinig het scherm van het head- updisplay met een zachte doek
bevochtigd met glasreiniger. Wrijf de
lens voorzichtig af en droog deze.
Systeembeperkingen
Het head-updisplay werkt mogelijk
niet goed wanneer:
● De lens op het instrumentenpa‐ neel wordt afgedekt door objec‐
ten of niet schoon is.
● Het display te veel gedimd of te helder is.
● Het beeld niet op de juiste hoogte
afgesteld is.
● De bestuurder een zonnebril met
gepolariseerde glazen draagt.Neem als het beeld van het head-
updisplay om andere redenen niet
juist is contact op met een werkplaats.
Instrumenten en bedieningsorganen121Boordinformatie
Meldingen worden weergegeven op
het Driver Information Center, in
sommige gevallen samen met een
geluidssignaal.
Druk op SET / CLR om een bericht te
bevestigen.
Boord- en onderhoudsinformatie De boordinformatie verschijnt in de
vorm van teksten. Volg de instructies
van deze teksten.
Berichten op het
Colour-Info-Display
Sommige belangrijke berichten
kunnen tevens op het Info-Display
worden weergegeven. Sommige
berichten verschijnen slechts enkele
seconden als pop-up.
Geluidssignalen Als er diverse waarschuwingen tege‐
lijkertijd verschijnen, klinkt er slechts
één waarschuwingssignaal.
Bij het starten van de motor of
tijdens het rijden
Het waarschuwingssignaal voor
veiligheidsgordels die niet zijn omge‐
daan, heeft voorrang boven alle
andere akoestische signalen.
● Als een veiligheidsgordel niet wordt gedragen.
● Als een van de portieren of de achterklep niet goed gesloten is.
● Wanneer u met aangetrokken handrem een bepaalde snelheidoverschrijdt.● Als de cruisecontrol automatisch uitschakelt.
● Wanneer een geprogrammeerde
snelheid of snelheidslimiet wordt
overschreden.
● Wanneer er een waarschuwings‐
bericht verschijnt op het Driver
Information Centre.
● Als de elektronische sleutel zich niet in het interieur bevindt.
● Wanneer de parkeerhulp een obstakel herkent.
● Bij een onbedoelde rijstrookwis‐ sel.
● Als het uitlaatfilter de maximale verzadigingsgraad bereikt.
Bij het parkeren van de auto en /
of het openen van het
bestuurdersportier
● Bij ingeschakelde rijverlichting.
122Instrumenten en bedieningsorganenTijdens een Autostop● Als het bestuurdersportier geopend is.
● Als niet voldaan is aan een van de voorwaarden voor het herstar‐ten van de motor.
Batterijspanning
Wanneer de accuspanning laag is,
verschijnt er een waarschuwingsbe‐ richt op het Driver Information Center.
Wanneer de auto rijdt, deactiveert de
stroomverbruiksreductie bepaalde
functies zoals de airconditioning, de
achterruitverwarming, de stuurwiel‐
verwarming et cetera.
De gedeactiveerde functies worden
zodra de omstandigheden dat toela‐
ten automatisch weer ingeschakeld.Persoonlijke
instellingen
U kunt het gedrag van de auto naar
wens afstemmen door de instellingen
in het Info-Display aan te passen.
Afhankelijk van het uitrustingsniveau
en de specifieke regelgeving in uw
land, zijn sommige van de hieronder
beschreven functies mogelijk niet
aanwezig.
Sommige functies worden alleen
weergegeven of zijn alleen actief bij
een draaiende motor.
Graphic-Info-DisplayDruk op MENU om de menupagina te
openen.
Gebruik de vierwegknop voor bedie‐
ning van het display:
Selecteer Configuratie Persoonlijke
instellingen , I OK .
Eenheidsinstellingen
Kies Configuratie display , I OK .
Kies Selectie eenheden , I OK .
Kies de gewenste instellingen, I OK .
Taalinstellingen
Kies Configuratie display , I OK .
Kies Taalkeuze , I OK .
Kies de gewenste taal, I OK .
Auto-instellingen
Kies Autoparameters definiëren ,
I OK .
In de bijbehorende submenu's kunt u
de volgende instellingen veranderen:
● Verlichting
Follow-Me-Home-verlichting :
Activeert of deactiveert de functie
en past de duur aan.
Instrumenten en bedieningsorganen123Welkomstverlichting: Activeert of
deactiveert de functie en past de
duur aan.
Meesturende koplampen : Acti‐
veert of deactiveert de functie.
● Comfort
Sfeerverlichting : Past de helder‐
heid van de sfeerverlichting aan.
Achterruitwisser bij
achteruitversnelling : Activeert of
deactiveert automatische inscha‐ keling achterruitwisser bij inscha‐
kelen achteruitversnelling.
● Auto
Alleen bagageruimte
ontgrendelen : Activering/deacti‐
vering.
Alleen bestuurdersportier
ontgrendelen : Bestuurderspor‐
tier / alle portieren.
● Beveiliging
Vermoeidheidsdetectie : Acti‐
veert of deactiveert de vermoei‐ dheidsdetectie.
● Bestuurdersondersteuning
Snelheidsadvisering : Activeert of
deactiveert de functie.Colour-Info-Display
Druk op : om het menu Instellingen
te openen.
Gebruik de aanraakknoppen voor
bediening van het display.
Eenheidsinstellingen
Kies Systeemparam. .
Verander de eenheden voor Afstand
en verbruik en Temperatuur .
Bevestig met G.
Taalinstellingen
Kies Talen .
Wijzig de taal door de optie van uw
keuze aan te raken.
Bevestig met G.
Besturingsfuncties
Í indrukken.
Kies Besturingsfuncties .
In de bijbehorende submenu's kunt u
de volgende instellingen veranderen:
● Park Assist : Activeert geavan‐
ceerde parkeerhulp, waarna een
parkeermanoeuvre te selecteren
is.
● Parkeerhulp : Activeert of deacti‐
veert de parkeersensoren.
● Dodehoekbewaking : Activeert of
deactiveert de dodehoekdetec‐
tie.
● Bandenspan.contr. : Initialiseert
het detectiesysteem te lage
bandenspanning.
Verlichting131Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen:
● instrumentenverlichting
● Info-Display
● verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen
Draai aan het kartelwieltje A en houd
dit vast totdat de gewenste licht‐
sterkte is bereikt.
Binnenverlichting
De interieurverlichting voor- en
achterin wordt bij het in- en uitstappen
automatisch ingeschakeld en dooft
met enige vertraging.
Let op
Bij een ongeval waarbij de airbags geactiveerd worden gaat de vloer‐
verlichting automatisch aan.
Voorste en achterste
interieurverlichtingBedien de wipschakelaar:;:automatisch in- en
uitschakelendruk op e:aandruk op $:uit
Leeslampen
Werken door het indrukken van z
en
B in de instapverlichting.
Verlichting133Inschakelen
1. Schakel het contact uit.
2. Open het bestuurdersportier.
3. Richtingaanwijzerhendel naar u toe trekken.
4. Sluit het bestuurdersportier.
Wordt het bestuurdersportier niet
gesloten, dan gaat de verlichting na
twee minuten uit.
De uitstapverlichting wordt meteen
uitgeschakeld als u de richtingaanwij‐
zerhendel naar u toe trekt, terwijl het
bestuurdersportier geopend is.
Deze functie kan worden geactiveerd
of gedeactiveerd in de Persoonlijke
instellingen 3 122.
Info-Display 3 117.
Autozoekverlichting
Met deze functie kunt u uw auto
zoeken, bijv. bij weinig licht met
behulp van de bediening op afstand.
De koplampen gaan branden en de
richtingaanwijzers knipperen gedu‐
rende 10 seconden.
Druk op de bediening op afstand op N.
De auto moet langer dan 5 seconden
vergrendeld zijn.
Wegverlichting
Met de wegverlichting kunt u de posi‐ tieverlichting, het dimlicht en de
kentekenverlichting met behulp van
de bediening op afstand inschakelen.
Druk op de afstandsbediening op G
om de wegverlichting in te schakelen.
Druk nogmaals op G om de wegver‐
lichting uit te schakelen.Ontlaadbeveiliging accu
Om te voorkomen dat de accu leeg‐
raakt terwijl de ontsteking is uitge‐
schakeld, wordt de binnenverlichting
na enige tijd automatisch uitgescha‐
keld.
140KlimaatregelingDruk achter elkaar op w voor combi‐
naties van verschillende luchtverde‐
lingsopties.
Druk om de automatische luchtverde‐
ling opnieuw in te schakelen op
AUTO .
Temperatuur selecteren
Stel de voorkeurstemperaturen voor
de bestuurders- en passagierszijde
voorin afzonderlijk met de linker- en
rechterschakelaar voor aanpassen
van de temperatuur in op de gewen‐
ste waarde.
De aanbevolen temperatuur is 22 °C.
De temperatuur verschijnt op het
display naast de schakelaars voor
aanpassen van de temperatuur.
Als de minimumtemperatuur Lo is
ingesteld, levert de klimaatregeling
maximale koeling, als de koeling
A/C wordt ingeschakeld.
Wanneer u de maximumtemperatuur
Hi instelt, zorgt de klimaatregeling
voor een maximale verwarming.
Let op
Als A/C wordt ingeschakeld, kan
door het verlagen van de ingestelde temperatuur de motor vanuit een
Autostop opnieuw worden gestart of
een Autostop worden belemmerd.
Stop/Start-systeem 3 152.
Temperatuursynchronisatie met twee zones MONO
Druk op MONO om de temperatuur‐
instelling passagierszijde te koppelen
aan die van de bestuurderszijde/om
te koppeling temperatuurinstelling
passagierszijde aan die van de
bestuurderszijde ongedaan te
maken. De temperatuurinstelling
passagierszijde is gekoppeld aan die
van de bestuurderszijde als de led in
de toets MONO niet brandt.Airconditioning A/C
Druk op A/C om naar koeling om te
schakelen. Koeling werkt alleen bij
een draaiende motor en ingescha‐
kelde ventilator van de klimaatrege‐
ling.
Druk opnieuw op A/C om koeling uit
te schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht vanaf een
bepaalde buitentemperatuur. Er kan
zich dan condens vormen en onder
de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.