
206Rijden en bedieningelektronische sleutel in gedrukt. Hier‐
door wordt ook de autostekker
ontgrendeld.
U kunt het opladen vanuit het interieur stoppen met de toets Stop op het
scherm Opladen .
Programmeerbaar opladen 3 206.
Ook is er een mobiele app met
verschillende oplaadfuncties.
Externe functie smartphone 3 28.Automatische voedingsafsluiting
Wanneer de auto geen voeding van
het oplaadstation meer nodig heeft,
wordt de oplaadprocedure gestopt.
Ontgrendel de DC-autostekker met
de elektronische sleutel.
Er kan nog steeds energie van het
oplaadstation worden verbruikt
wanneer de displays en lampjes van
de auto aangeven dat de hoogspan‐
ningsaccu volledig is opgeladen. Op
deze manier is de hoogspannings‐
accu op de optimale temperatuur
voor een maximale actieradius.
Programmeerbaar opladen 3 206.Einde van de oplaadprocedure
1. Wacht tot de laadprocedure volle‐
dig is afgesloten, de autostekker
is ontgrendeld en het oplaadsta‐
tuslampje groen oplicht of uit is.
2. Haal de DC-autostekker uit de DC-oplaadaansluiting op de auto
en sluit de stofafdekking.
3. Sluit de klep van de oplaadaan‐ sluiting door stevig op het middenervan te drukken, opdat deze
goed vergrendelt.
4. Zet de elektrische handrem hand‐
matig los alvorens met de auto te
gaan rijden.
5. Voor een nieuwe DC-oplaadpro‐ cedure moet u de DC-autostekker
verwijderen en opnieuw aanslui‐
ten.
Tijdsgestuurd opladen
Programmeerbare laadmodi U kunt de huidige oplaadmodus op
het Info-Display bekijken door
Energie en vervolgens Opladen aan
te tikken.De geschatte tijden voor het starten en het beëindigen van het opladen
verschijnen ook op het scherm. Deze schattingen zijn het meest nauwkeu‐
rig als de stekker van de auto aange‐
sloten is en bij gematigde temperatu‐ ren. Voor een nauwkeurige schatting
maakt de auto ook gebruik van een
interne klok voor tijdsgestuurd opla‐
den, niet van de klok in het instru‐
mentenpaneel.
Oplaadmodus selecteren
Tik op Energie en vervolgens op
Opladen en selecteer de gewenste
oplaadmodus.Onmiddellijk

Rijden en bediening207De auto begint met opladen zodra
deze op een stopcontact aangesloten
is.
Selecteer de Laadlimiet, zie hieron‐
der.Vertrek
De auto schat de begintijd voor het
opladen op basis van de geprogram‐
meerde vertrektijd voor de actuele
dag van de week. Het opladen begint
op de begintijd en is op de vertrektijd
alleen voltooid als er na het aanslui‐
ten van de oplaadkabel voldoende tijd
is.
Selecteer Met voorrang opladen tot
Aan of Uit (bij prioriteitsoplading
wordt de auto onmiddellijk tot een
vooraf gedefinieerd peil opgeladen).Vertrektijd invoeren
Bij de vertrekoplaadmodus kunt u de
vertrektijd invoeren volgens uw
persoonlijke schema.
1. Tik op Vertrek terwijl de
Bewerken oplaadmodus is gese‐
lecteerd.
2. De huidige geprogrammeerde vertrektijd staat op het tabblad
met de weekdag. Selecteer het
tabblad voor de weekdag die
moet worden bewerkt.
3. Tik op + of − om de uren en minu‐
ten te wijzigen.
4. Tik op o of n om AM of PM te
wijzigen.
5. Tik op q om het scherm af te slui‐
ten.
Let op
● Het opladen begint op de begin‐ tijd en is tegen de vertrektijd
alleen voltooid als er sprake is
van voldoende tijd nadat de
oplaadkabel is ingestoken.
● De auto gebruikt een interne klok
voor het programmeerbaar opla‐den, niet de klok op het Info-
Display.Fout oplaadmodus
Als er bij het opladen een probleem is
opgetreden, verschijnt er een foutbe‐
richt. Probeer in dit geval de auto
opnieuw te starten of neem contact
op met een werkplaats.

Verzorging van de auto229Accu9Gevaar
Alleen een geschoolde onder‐
houdsmonteur met de juiste
kennis en gereedschappen mag
de hoogspanningsaccu inspecte‐
ren, testen of vervangen.
Raadpleeg een werkplaats als de
hoogspanningsaccu onderhoud
vergt.
Deze auto heeft een hoogspannings‐
accu en een standaardaccu van
12 V.
Na een botsing kan het sensorsys‐
teem het hoogspanningssysteem
uitschakelen. In dit geval wordt de
hoogspanningsaccu ontkoppeld en
start de auto niet.
Er verschijnt een servicebericht op
het Driver Information Center.
Bied de auto bij een werkplaats aan
voor onderhoud voordat u deze weer
gebruikt.
Airbagsysteem 3 46.
Voor minder direct zonlicht op uw
auto en een langere levensduur van
de hoogspanningsaccu is er een
dekzeil bij uw Opel Ampera Service
Partner verkrijgbaar.
Uw erkende Opel Ampera-e Service‐
partner kan u vertellen hoe u de hoog‐ spanningsaccu kunt recyclen.
Laat de auto op het stopcontact
aangesloten zitten, ook als deze
volledig opgeladen is, om de hoog‐
spanningsaccu voor de volgende rit
op temperatuur te houden. Dit is met
name belangrijk bij extreem hoge of
lage temperaturen.
Vermeld het artikelnummer op het
label van de standaardaccu van
12 V als u een nieuwe standaardaccu
van 12 V nodig hebt. De auto heeft
een Absorbed Glass Mat (AGM) stan‐
daardaccu van 12 V.
Als er een standaardaccu van 12 V wordt ingebouwd, is de levensduur
van de standaardaccu van 12 V
korter. Let op: bij het gebruik van een 12V-oplaadapparaat op de 12V-
AGM-accu, heeft het oplaadapparaat
wellicht een stand voor AGM-accu's.
Gebruik een eventueel beschikbareAGM-stand op het oplaadapparaat,
om de oplaadspanning te beperken
tot 14,8 V.
Ga te werk volgens de instructies van de fabrikant van de oplader.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
In de motorruimten zijn aansluitpun‐
ten aangebracht voor het starten met
hulpstartkabels.
Starthulp gebruiken 3 252.
Koppel de zwarte minkabel (-) van de
standaardaccu van 12 V los van de
standaardaccu van 12 V om te voor‐
komen dat de standaardaccu van
12 V wordt ontladen of sluit een accu‐ druppellader aan.
Sluit de standaardaccu van 12 V
alleen aan en ontkoppel deze alleen
wanneer de auto is uitgeschakeld.

Verzorging van de auto235KoplampkabelbomenBij een elektrische overbelasting kan
de verlichting aan en uit gaan en in
sommige situaties uitblijven. Laat in
dat geval de koplampkabelbomen
onmiddellijk door een werkplaats
inspecteren.
Voorruitwissers Bij oververhitting van de ruitenwisser‐
motor als gevolg van verstopping
door zware sneeuwval of ijsvorming, stoppen de voorruitwissers tot demotor is afgekoeld en de ruitenwis‐
sers zijn uitgeschakeld. Na het
wegnemen van de blokkering start de ruitenwissermotor opnieuw als u dewisserknop in de gewenste modus
zet.
Hoewel de stroomkring tegen elektri‐
sche overbelasting en mechanische
overbelasting als gevolg van zware
sneeuwval of ijsvorming beveiligd is,
kan het stangenstelsel van de ruiten‐
wissers schade oplopen.
Ontdoe de voorruit vóór gebruik van
de voorruitenwissers altijd van ijs en
dikke sneeuwlagen. Als de overlast isveroorzaakt door een elektrisch
probleem en niet sneeuw of ijs, is er onderhoud vereist.
Zekeringen Controleren of het opschrift op de
vervangende zekering overeenkomt
met dat op de defecte zekering.
Er zitten twee zekeringendozen in de
auto:
● linksvoor in de motorruimte
● aan de linkerkant van het instru‐ mentenpaneel
Voordat u een zekering vervangt, moeten de betreffende schakelaar en de auto worden uitgeschakeld.
Een defecte zekering is te herkennen aan de doorgebrande smeltdraad.
Zekering pas vervangen wanneer de
oorzaak van de storing verholpen is.Voorzichtig
Vervang de zekering niet totdat de oorzaak van de storing is verhol‐
pen.
Sommige functies worden door meer‐ dere zekeringen beveiligd.
Er kunnen zekeringen aanwezig zijn
die geen functie hebben.

Verzorging van de auto245Reset het systeem als volgt:● Houd 9 ingedrukt tot het
bandenspanningscontrolesys‐
teem om een controle vraagt.
● Druk opnieuw op 9 om te beves‐
tigen. De claxon gaat twee keer
af.
De systeemstatus en bandenspan‐
ningswaarschuwingen worden
samen met het betreffende wiel
aangegeven in een bericht op het
Driver Information Center.
Voor de waarschuwingen kijkt het
systeem ook naar de temperatuur van de band.
Afhankelijkheid van temperatuur
3 243.
Bij het detecteren van een te lage
bandenspanning brandt het controle‐
lampje w 3 82.
Als
w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐
waarden 3 265.
Na het op spanning brengen moet u wellicht een stukje rijden om de
bandenspanningswaarden op het
Driver Information Center bij te
werken. Hierbij kan w oplichten.
Als w bij lagere temperaturen oplicht
en na het rijden dooft, kan dit duiden
op een naderende te lage banden‐
spanning. Bandenspanning controle‐
ren.
Boordinformatie 3 92.
Schakel de auto uit wanneer de
bandenspanning moet worden
verhoogd of verlaagd.
Winterbanden of aanvullende wiel‐
sets moeten zijn voorzien van senso‐ ren, omdat het systeem anders niet
werkt en controlelamp w ononderbro‐
ken brandt.
De storingslamp van het banden‐
spanningscontrolesysteem is gecom‐ bineerd met het controlelampje
bandenspanning te laag. Als het
systeem een defect detecteert, knip‐pert w ongeveer 1 minuut en blijft dan
ononderbroken branden. Voor de
duur van de storing wordt deze reeks bij elke keer opnieuw starten doorlo‐
pen.
Wanneer de storingslamp w brandt,
is het systeem wellicht niet naar
behoren in staat om een te lage
bandenspanning te detecteren of te
signaleren. Er kunnen diverse rede‐
nen zijn voor storingen in het banden‐
spanningscontrolesysteem, zoals het
monteren van vervangende of andere banden of wielen op de auto waar‐
door het bandenspanningscontrole‐
systeem niet goed werkt. Controleer
na het vervangen van een of meer
banden of wielen op uw auto altijd de
controlelamp w van het bandenspan‐
ningscontrolesysteem, opdat het
bandenspanningscontrolesysteem
ook met de vervangende of andere
banden en wielen goed werkt.
Een reservewiel is niet uitgerust met
een druksensor. Het bandenspan‐
ningscontrolesysteem werkt niet op
deze wielen. Controlelamp w brandt.
Voor de overige drie wielen blijft het systeem werken.

Service en onderhoud259Service en
onderhoudAlgemene informatie ..................259
Service-informatie ...................259
Aanbevolen vloeistoffen, smeer‐ middelen en onderdelen ............260
Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen .......................260Algemene informatie
Service-informatie
Het is voor de bedrijfs- en verkeers‐ veiligheid en voor het behoud van de
waarde van uw auto belangrijk dat
alle servicewerkzaamheden met de
voorgeschreven intervallen worden
uitgevoerd.
Het uitgebreide en actuele service‐
schema voor uw auto is beschikbaar in de werkplaats.
Europese service-intervallen Aan de auto moet om de 30.000 km
onderhoud gepleegd worden, of na
één jaar, wat het eerst voorkomt,
tenzij anders vermeld op het service-
display.
Bij een zwaardere belasting, bijv. bij
taxi's en politievoertuigen, geldt
wellicht een korter onderhoudsinter‐
val.
De Europese service-intervallen
gelden voor de volgende landen:
Andorra, België, Bosnië-Herzego‐ vina, Bulgarije, Cyprus, Denemarken,
Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk,Griekenland, Groenland, Groot-Brit‐
tannië, Hongarije, Ierland, IJsland,
Italië, Kroatië, Letland, Liechtenstein, Litouwen, Luxemburg, Macedonië,
Malta, Monaco, Montenegro, Neder‐
land, Noorwegen, Oostenrijk, Polen,
Portugal, Roemenië, San Marino,
Servië, Slovenië, Slowakije, Spanje,
Tsjechische Republiek, Zweden,
Zwitserland.
Internationale service-intervallen
Aan de auto moet om de 15.000 km
onderhoud gepleegd worden, of na
één jaar, wat het eerst voorkomt,
tenzij anders vermeld op het service-
display.
Er is sprake van zware bedrijfsom‐
standigheden als een of meer van de
volgende situaties vaak voorkomen:
Koude starts, vaak stoppen en
optrekken, rijden in de bergen, rijden op slechte en rulle wegdekken,
ernstige luchtvervuiling, zand en veel

281UUitstapverlichting .......................108
USB Afbeeldingenmenu USB ..........134
Algemene informatie ...............130
Apparaat aansluiten ................130
Audiomenu USB .....................132
Filmmenu USB ........................ 135
USB-poort ..................................... 71
V Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 247
Vaste luchtroosters ....................152
Veiligheidsgordel ...........................6
Veiligheidsgordels .......................43
Velgen en banden .....................242
Ventilatieopeningen ....................152
Verbanddoos ............................... 64
Vergrendelingssysteem ...............30
Verkeersbordherkenning ......84, 197
Verlichting zonneklep ................108
Verstelbare luchtroosters ........... 152
Vertraagde uitschakeling stroom 157
Vertraagde vergrendeling .............26
Verwarmde spiegels ....................34
Verwarmd stuurwiel .....................67
Verwarming ........................... 42, 43
Verwerking van sloopauto .........224
Verzorging .................................. 255Verzorging exterieur ..................255
Verzorging interieur ...................257
Vloerafdekking bagageruimte ......62
Voertuig gereed ............................ 83
Voertuiggewicht .........................264
Voertuigidentificatienummer ......262
Voertuig starten en stoppen .......158
Voetgangersbescherming voor ..180
Voetgangersdetectie ....................83
Volume Automatisch volume ................119
Beltoonvolume ........................ 119
Maximaal opstartvolume .........119
Stiltefunctie.............................. 113
Volume aanraakpiep ...............119
Volume instellen ......................113
Volume TP .............................. 119
Volumebegrenzing bij hoge
temperaturen ........................... 113
Voor snelheid
gecompenseerd volume ..........119
Volume aanraakpiep ..................119
Volume-instellingen ....................119
Volume TP .................................. 119
Voordat u wegrijdt ........................ 14
Voorligger gedetecteerd ...............83
Voorruit ......................................... 34
Voorstoelen .................................. 39W
Waarschuwing kruisend verkeer achter ...................................... 196
Waarschuwingslampen ................76
Waarschuwing voetgangersvei‐ ligheid .................................. 11, 68
Waarschuwing wisselen van rijstrook.................................... 191
Wasstraatmodus......................... 161
Werkzaamheden uitvoeren .......224
Wieldoppen ................................ 247
Winterbanden ............................ 242
Wis-/wasinstallatie .......................12
Wis- en wasinstallatie achterruit ..70
Wis- en wasinstallatie voorruit .....68
Wisserblad vervangen ...............230
X Xenonkoplampen ......................232
Z
Zekeringen ................................. 235 Zekeringenkast in motorruimte ..236
Zekeringenkast instrumentenpaneel ...............239
Zelfdichtende banden .................242
Zender zoeken............................ 124
Zitrijen achterin ............................. 43
Zonnekleppen .............................. 37
Zijdelings airbagsysteem .............50