62Instrumenten en bedieningsorganenInstrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................63
Stuurwielverstelling ...................63
Stuurbedieningsknoppen ...........63
Verwarmd stuurwiel ...................63
Claxon ....................................... 64
Wis- en wasinstallatie voorruit ...64
Wis- en wasinstallatie achterruit .................................. 65
Buitentemperatuur .....................66
Klok ........................................... 67
Elektrische aansluitingen ...........68
Aansteker .................................. 69
Asbakken ................................... 69
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................70
Instrumentengroep ....................70
Snelheidsmeter ......................... 70
Kilometerteller ........................... 70
Dagteller .................................... 70
Toerenteller ............................... 70
Brandstofmeter .......................... 71
Brandstofkeuzeschakelaar ........71
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ............................................. 72Service-display.......................... 73
Controlelampjes ........................74
Richtingaanwijzers ....................76
Gordelverklikker ........................77
Airbag en gordelspanners .........77
Airbag-deactivering ...................77
Laadsysteem ............................. 78
Storingsindicatielamp ................78
Service-indicatie ........................78
Rem- en koppelingssysteem .....78
Pedaal intrappen .......................78
Antiblokkeersysteem (ABS) .......79
Schakelen .................................. 79
Stuurbekrachtiging ....................79
Parkeerhulp ............................... 79
Elektronische stabiliteitsregeling UIT ..............79
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ....79
Uitlaatfilter ................................. 80
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ......................................... 80
Motoroliedruk ............................. 80
Te laag brandstofpeil .................81
Startbeveiliging .......................... 81
Rijverlichting .............................. 81
Groot licht .................................. 81
Mistachterlicht ........................... 81
Cruise control ............................ 81
Portier open ............................... 81Displays....................................... 82
Driver Information Center ..........82
Info-Display ............................... 87
Boordinformatie ........................... 89
Geluidssignalen .........................91
Batterijspanning .........................91
Persoonlijke instellingen ..............92
Telematicaservice ........................96
OnStar ....................................... 96
76Instrumenten en bedieningsorganenControlelampjes in de
middenconsole
Overzicht
ORichtingaanwijzers 3 76XGordelverklikker 3 77vAirbags en gordelspanners
3 77VAirbag deactiveren 3 77pLaadsysteem 3 78ZStoringsindicatielamp 3 78gLaat auto spoedig nakijken
3 78RRem- en koppelingssysteem
3 78-Pedaal intrappen 3 78uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 79[Schakelen 3 79cStuurbekrachtiging 3 79rParkeerhulp 3 79nElektronische stabiliteitsrege‐
ling UIT 3 79bElektronische stabiliteitsrege‐
ling en Traction Control-
systeem 3 79%Uitlaatfilter 3 80wBandenspanningscontrolesys‐
teem 3 80IMotoroliedruk 3 80YTe laag brandstofpeil 3 81dStartbeveiliging 3 818Buitenverlichting 3 81CGroot licht 3 81rMistachterlicht 3 81mCruisecontrol 3 81hPortier open 3 81
Richtingaanwijzers
O brandt of knippert groen.
Brandt kort
De parkeerlichten worden ingescha‐
keld.
Knippert
De richtingaanwijzers of alarmknip‐
perlichten zijn geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer
kapot of bijbehorende zekering door‐
gebrand.
Vervangen van lampen 3 161.
Zekeringen 3 170
Richtingaanwijzers 3 104.
Instrumenten en bedieningsorganen79Bij sommige versies verschijnt op het
Driver Information Center de aanwij‐
zing om het koppelingspedaal in te
trappen 3 89.
Antiblokkeersysteem (ABS)
u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking enkele seconden. Het
systeem is na het doven van het
controlelampje klaar voor gebruik.
Als de controlelamp na enkele secon‐ den niet dooft of als deze tijdens de rit
gaat branden, dan zit er een storing in het ABS-systeem. Het remsysteem
blijft normaal werken, maar zonder ABS-regeling.
Antiblokkeersysteem 3 128.
Schakelen [ brandt groen als controlelampje of
verschijnt als een symbool op het
Driver Information Center met Uple‐
vel-display wanneer opschakelen
wordt geadviseerd om brandstof te
besparen.
Eco-informatiemenuDe schakelaanduiding verschijnt als
een volledige pagina op het Driver
Information Center.
Eco-informatiemenu 3 82.
Stuurbekrachtiging
c brandt geel.
Gaat branden met
uitgeschakelde
stuurbekrachtiging
Storing in het stuurbekrachtigings‐
systeem. Roep de hulp in van een
werkplaats.
c en b lichten tegelijkertijd op
Stuurbekrachtiging moet worden
gekalibreerd, systeemkalibratie
3 132.
Parkeerhulp
r brandt geel.
Storing in het systeem
of
Storing door verontreinigde of met
sneeuw of ijs bedekte sensorenof
Storingen door externe bronnen van
ultrasoon geluid. Als de storingsbron
wordt verwijderd, dan werkt het
systeem weer normaal.
Oorzaak van de systeemstoring
onmiddellijk door een werkplaats
laten verhelpen.
Parkeerhulp 3 136.
Elektronische stabiliteitsregeling UIT
t brandt geel.
Het systeem wordt gedeactiveerd.
Elektronische stabiliteitsregeling
3 131.
Elektronische stabiliteitsre‐ geling en Traction Control-systeem
b knippert of brandt geel.
Instrumenten en bedieningsorganen99met een adviseur. U kunt hem vragen
een realtime diagnose uit te voeren
om de oorzaak van het probleem na
te gaan. Afhankelijk van de resultaten biedt de adviseur meer ondersteu‐
ning.
Diagnoserapport
De auto stuurt automatisch diagnose‐
gegevens naar OnStar. U en uw
garage ontvangen maandelijks per e- mail een rapport.
Let op
De werkplaatsmeldingsfunctie kan
in uw account worden uitgescha‐
keld.
Het rapport bevat de status van de
belangrijkste besturingssystemen
van de auto, zoals de motor, trans‐
missie, airbags, ABS, en andere
grote systemen. Ook bevat het infor‐
matie over mogelijke onderhouds‐
punten en de bandenspanning
(alleen als er een bandenspannings‐
controlesysteem is).
U kunt meer details opvragen door op
de link in de e-mail te klikken en u bij
uw account aan te melden.Bestemming downloaden
Een gewenste bestemming kan
rechtstreeks naar het navigatiesys‐
teem worden gedownload.
Druk op Z om een adviseur te bellen
en beschrijf de bestemming of het
markante punt.
De adviseur kan elk adres en elke
nuttige plaats opzoeken en deze naar
het ingebouwde navigatiesysteem
verzenden.
OnStar-instellingen
OnStar-PIN
U hebt een viercijferige PIN nodig
voor toegang tot alle OnStar-servi‐
ces. U moet een eigen PIN invoeren
wanneer u voor de eerste keer met
een adviseur belt.
Druk op Z om een adviseur te bellen
en de PIN te veranderen.
Accountgegevens
Een OnStar-abonnee heeft een
account waar alle gegevens in zijn
opgeslagen. Druk op Z en spreekmet een adviseur of log in bij uw
account als u accountinformatie wilt
veranderen.
Als de OnStar-service voor een
andere auto moet worden gebruikt,
druk dan op Z en vraag of de account
op de nieuwe auto kan worden over‐
gedragen.
Let op
Informeer OnStar onmiddellijk over
de wijzigingen als de auto wordt
afgevoerd, verkocht of anderszins
overgedragen en beëindig de
OnStar-service voor deze auto.
Voertuiglocatie
De voertuiglocatie wordt aan OnStar
doorgegeven wanneer er een service wordt verzocht of getriggerd. Eenbericht op het Info-Display geeft aan
dat deze informatie is verzonden.
Als u het doorgeven van de voertuig‐
locatie wilt activeren of deactiveren,
drukt u op j totdat u een audiobericht
hoort.
Het deactiveren wordt aangegeven
door het controlelampje dat korte tijd
rood of groen knippert en iedere keer
wanneer de auto wordt gestart.
128Rijden en bedieningRemmen
Het remsysteem omvat twee onaf‐
hankelijke remcircuits.
Wanneer een remcircuit uitvalt, kan
de auto nog met het andere circuit
worden afgeremd. De remvertraging
wordt echter alleen bereikt wanneer u het rempedaal stevig intrapt. Hiervooris aanzienlijk meer kracht nodig. De
remweg wordt langer. Alvorens de rit
te vervolgen, moet u de hulp van een
werkplaats.
Bij uitgeschakelde motor verdwijnt de rembekrachtiging na het een- tot
tweemaal intrappen van het rempe‐
daal. De remwerking wordt hierdoor niet verminderd, maar er is aanzienlijk
meer kracht nodig om het rempedaal
te bedienen. Vooral bij het slepen
hiermee rekening houden.
Controlelamp R 3 78.
Antiblokkeersysteem
Het antiblokkeersysteem (ABS) voor‐ komt dat de wielen blokkeren.Zodra een wiel dreigt te blokkeren,
regelt het ABS de remdruk af op het
desbetreffende wiel. De auto blijft ook bij een noodstop bestuurbaar.
De ABS-regeling is merkbaar door
het tikken van het rempedaal en door
regelgeluiden.
Voor optimale remwerking het rempe‐
daal tijdens het hele remproces volle‐ dig intrappen, ongeacht het tikken
van het pedaal. De druk op het
rempedaal niet verminderen.
Voordat u wegrijdt, voert het systeem een zelftest uit die u misschien kunt
horen.
Controlelamp u 3 79.
Adaptief remlicht Bij het met volle kracht remmen knip‐
peren alle drie de remlichten zolang
de ABS-regeling actief is.Storing9 Waarschuwing
Bij een defect aan het ABS kunnen
de wielen bij krachtig remmen deneiging hebben te blokkeren. De
voordelen van het ABS vallen dan
weg. De auto is bij een noodstop mogelijk niet meer bestuurbaar en kan uitbreken.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
172Verzorging van de autoNr.Stroomkring1Draagsysteem achterzijde2Schakelaar buitenspiegel3Carrosserieregelmodule4Inklapbaar elektrisch bediend
zonnedak5ABS6Dagrijlicht links / dimlicht links7–8Schakelaar elektrische ruitbe‐
diening9Accusensor10Koplamphoogteregeling /
ontsteking11Achterruitenwisser12Ruitverwarming13Dagrijlicht rechts / dimlicht
rechts14Buitenspiegelverwarming15–16Brandstofpompmodule / lpg-
moduleNr.Stroomkring17Binnenspiegel / spanningsom‐
vormer18Motorregelmodule19Brandstofpomp20–21Magneetklep afvoer koolstoffil‐ terhouder22–23Bobines / verstuivers24Ruitensproeier25Buitenverlichtingssensor /
regensensor26Motorsensoren27Motorregeling28Motorregelmodule / lpg-module29Motorregelmodule30–31Groot licht links32Groot licht rechts33Motorregelmodule34Claxon
Verzorging van de auto173Nr.Stroomkring35Aircocompressorkoppeling36–Nr.Stroomkring1ABS-pomp2Ruitenwisser voor3Aanjager4Instrumentenpaneel / stoelver‐
warming5Koelventilator6–7–8Koelventilator9Koelventilator10
––11Startmotor
Klik na het vervangen van doorge‐
brande zekeringen het deksel van de
zekeringenkast weer vast.
Wanneer u het deksel van de zeke‐
ringenkast niet goed sluit, kan een
storing optreden.
Zekeringenkast
instrumentenpaneel
De zekeringenkast zit achter de licht‐ schakelaar in het instrumentenpa‐
neel.
Pak de handgreep vast en trek de
lichtschakelaar omlaag.
206Service en onderhoudSproeiervloeistof
Gebruik uitsluitend voor de auto
goedgekeurde sproeiervloeistof om
schade aan wisserbladen, lakwerk,
kunststof en rubberen onderdelen te
voorkomen. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Rem- en koppelingsvloeistof
Remvloeistof absorbeert na verloop
van tijd vocht waardoor de remmen
minder efficiënt werken. De remvloei‐ stof moet daarom na het aangegeven interval worden ververst.