160Verzorging van de autoDe accu ontkoppelen
Als de boordaccu moet worden losge‐ koppeld (bijv. voor onderhoudswerk‐
zaamheden), moet de alarmsirene
als volgt worden gedeactiveerd:
Schakel het contact in en uit en
ontkoppel de boordaccu binnen
15 seconden.
Accu vervangen Let op
Elke afwijking van de in dit hoofdstuk gegeven instructies kan leiden tot
een tijdelijke uitschakeling of versto‐ ring van het stop-start-systeem.
Let er bij het vervangen van de accu
op dat er bij de pluspool geen lucht‐
roosters open zijn. Als er in dit gebied een ventilatieopening open is, moet
deze met een afdekkap worden afge‐
sloten en moet de ventilatie bij de
minpool worden geopend.
Zorg dat de accu altijd wordt vervan‐ gen door hetzelfde type accu.
Wij bevelen het gebruik aan van een
originele Opel-accu.Let op
Als u een andere AGM-accu
gebruikt dan de originele Opel accu, kunnen slechtere prestaties het
gevolg zijn.
Het wordt geadviseerd de accu door
een werkplaats te laten vervangen.
Accu opladen9 Waarschuwing
Voorkom bij auto's met Stop/Start-
systeem dat het oplaadpotentieel
niet hoger wordt dan 14,6 V bij
gebruik van een acculader.
Anders kan de accu van de auto
beschadigd raken.
Starthulp gebruiken 3 195.
Stop/Start-systeem 3 122.
Waarschuwingslabel
Betekenis van symbolen:
● Geen vonken of open vlammen en niet roken.
● Bescherm de ogen altijd. Explo‐ sieve gassen kunnen blindheid of
letsel veroorzaken.
● Houd de accu buiten het bereik van kinderen.
● De accu bevat zwavelzuur dat aanleiding kan geven tot blind‐
heid of ernstige brandwonden.
Verzorging van de auto181positie van alle vier de wielen. Bij het
overschrijden van deze tijd stopt het
koppelen en moet u opnieuw begin‐
nen.
De koppelingsprocedure voor de
bandenspanningssensoren is als
volgt:
1. Schakel de parkeerrem in.
2. Schakel het contact in.
3. Op auto's met handgeschakelde versnellingsbak: selecteer
Neutraal.
4. Gebruik MENU op de hendel om
Informatiemenu voertuig op het
Driver Information Center te
selecteren.
5. Draai het stelwieltje om naar het bandenspanningsmenu te schui‐
ven.
6. Druk op SET/CLR om het koppe‐
len van de sensoren te starten. Er moet een bericht met een vraag
om acceptatie van het proces
verschijnen.7. Druk nogmaals op SET/CLR om
de selectie te bevestigen. De
claxon piept twee keer om aan te
geven dat de ontvanger in de
inleermodus staat.
8. Begin met de voorwiel aan de linkerzijde.
9. Zet de inleertool bij het ventiel tegen de wang van de band. Drukdaarna op de toets om de banden‐
spanningssensor te activeren. De claxon piept ter bevestiging dat de sensoridentificatiecode aan de
positie van dit wiel is gekoppeld.
10. Ga verder met het voorwiel rechts
en herhaal de procedure zoals
beschreven in stap 9.
11. Ga verder met het achterwiel rechts en herhaal de procedure
zoals beschreven in stap 9.
12. Ga verder met het linker achter‐ wiel en herhaal de procedure
zoals beschreven in stap 9. De
claxon piept twee keer ter aandui‐ ding dat de sensoridentificatie‐
code aan het linker achterwiel is
gekoppeld en dat de procedure
voor het koppelen van de banden‐
spanningssensoren afgerond is.13. Schakel het contact uit.
14. Breng alle vier banden op de aanbevolen bandenspanning
zoals aangegeven op het etiket
bandeninformatie.
15. Zorg dat de bandenlaadstatus op de geselecteerde spanning is
ingesteld 3 82.
Profieldiepte Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐
den) is bereikt.
Om veiligheidsredenen mag het
verschil in profieldiepte van banden
op één as niet meer dan 2 mm zijn.
204Service en onderhoudEr is sprake van zware bedrijfsom‐
standigheden als een of meer van de
volgende situaties vaak voorkomt-/
en: Koude starts, vaak stoppen en
optrekken, rijden met een aanhanger,
rijden in de bergen, rijden op slechte
en rulle wegdekken, ernstige lucht‐
vervuiling, zand en veel stof in de
lucht, rijden op grote hoogtes en
aanzienlijke temperatuurwisselingen.
In deze zware omstandigheden
moeten bepaalde onderhoudswerk‐
zaamheden wellicht vaker dan met
het reguliere service-interval worden
verricht.
De internationale service-intervallen gelden voor de landen die niet tot de
groep behoren waarvoor de Euro‐
pese service-intervallen werden
opgesteld.
Servicedisplay 3 73.
Registraties
Uitgevoerde service wordt geregi‐ streerd op de daarvoor bestemde
plaatsen in het Service- en garantie‐
boekje. De datum en afgelezen kilo‐meterstand worden bevestigd met
stempel en handtekening van de
uitvoerende werkplaats.
Zorg ervoor dat het Service- en
garantieboekje correct wordt inge‐
vuld, omdat een sluitend bewijs van
service essentieel is bij aanspraken
op garantie of goodwill en tevens een
pluspunt is bij verkoop van de auto.Aanbevolen
vloeistoffen,
smeermiddelen en
onderdelen
Aanbevolen vloeistoffen ensmeermiddelen
Gebruik uitsluitend producten die aan de aanbevolen specificaties voldoen.9 Waarschuwing
Bedrijfsvloeistoffen zijn gevaarlijk
en mogelijk giftig. Voorzichtig
hanteren. Informatie op de verpak‐ king in acht nemen.
Motorolie
Motorolie wordt ingedeeld op basis van de kwaliteit en de viscositeit. Bij
de keuze van motorolie is kwaliteit
belangrijker dan viscositeit. Door de
oliekwaliteit blijft o.a. de motor
schoon, is de slijtage minimaal en
veroudert de olie minder snel. De
231Sleutels, sloten............................. 20
Sneeuwkettingen .......................183
Snelheidsbegrenzer ...................135
Snelheidsmeter ............................ 70
Spiegelverstelling ..........................8
Sproeiervloeistof ........................158
Stadsmodus................................ 132
Startbeveiliging ......................26, 81
Starten en bedienen ...................120
Starthulp gebruiken ...................195
Stoelpositie .................................. 33
Stoelverstelling ........................7, 34
Stoelverwarming ........................... 37
Stop/Start-systeem .....................122
Storingsindicatielamp ..................78
Sturen ......................................... 120
Stuurbedieningsknoppen .............63
Stuurbekrachtiging........................ 79 Stuurwiel verstellen .......................9
Stuurwielverstelling ...................... 63
Symbolen ....................................... 4
T Tanken ....................................... 149
Te laag brandstofpeil ...................81
Toerenteller ................................. 70
Traction Control .........................130
Trekken....................................... 197
Typeplaatje ................................ 208U
Uitlaatfilter............................. 80, 126
Uitlaatgassen ............................. 125
Uitrol-brandstofafsluiter .............122
Uitstapverlichting .......................107
Uplevel-display ............................. 82
Uw autogegevens ..........................3
V
Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 182
Vaste luchtroosters ....................117
Veiligheidsgordel ...........................8
Veiligheidsgordels .......................37
Velgen en banden .....................176
Ventilatie ..................................... 109
Ventilatieopeningen ....................117
Verbanddoos ............................... 59
Vergrendelingssysteem ...............26
Versnellingsbak ........................... 16
Verstelbare luchtroosters ........... 117
Vertraagde uitschakeling stroom 121
Verwarmde spiegels ....................27
Verwarmd stuurwiel .....................63
Verwarming ................................. 37
Verwarmings- en ventilatiesysteem .................... 109
Verwerking van sloopauto .........155
Verzorging .................................. 198
Verzorging exterieur ..................198Verzorging interieur ...................201
Vloerafdekking bagageruimte ......56
Voertuigidentificatienummer ......207
Voordat u wegrijdt ........................ 16
Voorruit ......................................... 28
Voorstoelen .................................. 33
W Waarschuwingslichten ..................70
Werkzaamheden uitvoeren .......156
Wieldoppen ................................ 182
Wiel verwisselen ........................187
Winterbanden ............................ 176
Wis-/wasinstallatie .......................14
Wis- en wasinstallatie achterruit ..65
Wis- en wasinstallatie voorruit .....64
Wisserblad vervangen ...............161
Z
Zekeringen ................................. 170 Zekeringenkast in motorruimte ..171
Zekeringenkast instrumentenpaneel ...............173
Zonnedak ..................................... 30 Zonnekleppen .............................. 30
Zijdelings airbagsysteem .............44
Zijmarkeringslichten.................... 101
Zijrichtingaanwijzers ..................169