Verlichting101VerlichtingRijverlichting.............................. 101
Lichtschakelaar .......................101
Automatische verlichting .........102
Groot licht ................................ 102
Lichtsignaal ............................. 102
Koplampverstelling ..................103
Koplampinstelling in het buitenland ............................... 103
Dagrijlicht ................................. 103
Alarmknipperlichten .................103
Richtingaanwijzers ..................104
Mistachterlicht ......................... 104
Parkeerlichten ......................... 104
Achteruitrijlichten .....................105
Beslagen lampglazen ..............105
Binnenverlichting .......................105
Regelbare instrumentenverlichting .........105
Verlichtingsfuncties ....................107
Instapverlichting ......................107
Uitstapverlichting .....................107
Ontlaadbeveiliging accu ..........108Rijverlichting
Lichtschakelaar
Lichtschakelaar draaien:
7:Verlichting uit8:Zijmarkeringslichten9:Dimlicht of groot licht
Controlelampje 8 3 81.
Lichtschakelaar met
automatische verlichting
Lichtschakelaar draaien:
AUTO:Automatische verlichting:
het dimlicht wordt automa‐
tisch in- en uitgeschakeld,
afhankelijk van het omge‐
vingslichtm:Activering of deactivering
van de automatische
verlichting. Schakelaar
keert terug naar AUTO8:Zijmarkeringslichten9:Dimlicht of groot licht
Verlichting103KoplampverstellingHandmatig instellen
koplampreikwijdte
U kunt de lichtbundelhoogte aanpas‐
sen aan de belading om verblinding
te voorkomen: draai het kartelwiel‐
tje ? in de gewenste stand.
0:zitplaatsen voorin bezet1:alle zitplaatsen bezet2:alle zitplaatsen bezet en bagage
in de bagageruimte3:bestuurdersstoel bezet en
bagage in de bagageruimteKoplampinstelling in het
buitenland
Het asymmetrische dimlicht biedt
meer zicht op de rand van de weg aan de passagierskant.
Stel bij het rijden in landen met links‐
rijdend verkeer de koplampen bij om
tegenliggers niet te verblinden.
Draai de stelknop op beide koplamp‐
huizen 1
/4 slag rechtsom om de toeris‐
tenmodus in te stellen.
Dagrijlicht
Het dagrijlicht maakt de auto overdag
beter zichtbaar.
Deze gaat bij het inschakelen van het
contact automatisch branden.
Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨
indrukken.
De alarmlichten worden automatisch
ingeschakeld wanneer de airbags bij
een ongeval in werking treden.
146Rijden en bedieningvan de achteruitversnelling begint
het systeem met inparkeren. Kijk
goed of de voorgestelde parkeerplek
inderdaad beschikbaar is.
Het systeem detecteert geen onre‐
gelmatigheden in het wegdek, bijv.
op bouwterreinen. De bestuurder
neemt de verantwoordelijkheid op zich.
Let op
Bij het inschakelen van een vooruit‐
versnelling en het overschrijden van een bepaalde snelheid wordt de
parkeerhulp bij het uitschuiven van
het draagsysteem achterzijde
gedeactiveerd.
De eerste keer dat u de achteruit‐
versnelling inschakelt detecteert de
parkeerhulp het draagsysteem
achterzijde en klinkt er een akoes‐
tisch signaal. Druk kort op r of
D om de parkeerhulp te deactive‐
ren.
Let op
Na productie moet het systeem
worden gekalibreerd. Voor optimale
begeleiding tijdens het parkeren is
een rijafstand van ten minste 10 km ,
inclusief een aantal bochten, nodig.Blindehoeksysteem
Het dodehoeksysteem detecteert en
meldt objecten die zich, binnen een
specifieke dode hoek, aan weerszij‐
den van de auto bevinden. Het
systeem geeft een visueel alarm visu‐ eel in elke buitenspiegel bij het detec‐teren die in de binnen- en buitenspie‐
gels wellicht niet zichtbaar zijn.
Het dodehoeksysteem maakt gebruik van sommige sensoren van de
geavanceerde parkeerhulp in de
voor- en achterbumper aan beide
zijden van de auto.9 Waarschuwing
Het dodehoeksysteem ontslaat de
bestuurder niet van zijn/haar plichtom zelf te kijken.
Het systeem detecteert geen:
● auto's die zich buiten de dode hoeken bevinden, en die moge‐lijk snel naderen
● voetgangers, fietsers of dieren
Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de richtingaanwijzer.
Als het systeem tijdens het vooruitrij‐
den in de dode hoek een voertuig
detecteert, licht er zowel bij auto's die worden ingehaald of die u inhalen,
een geel waarschuwingssymbool B
in de desbetreffende buitenspiegel
op. Als u vervolgens de richtingaan‐
wijzers gebruikt, gaat het waarschu‐
wingssymbool B geel knipperen om
u te waarschuwen voor het wisselen
van rijstrook.
Let op
Als de inhalende auto minstens
10 km/u sneller rijdt dan de inge‐
haalde auto, licht het waarschu‐
wingssymbool B in de betreffende
buitenspiegel wellicht niet op.
160Verzorging van de autoDe accu ontkoppelen
Als de boordaccu moet worden losge‐ koppeld (bijv. voor onderhoudswerk‐
zaamheden), moet de alarmsirene
als volgt worden gedeactiveerd:
Schakel het contact in en uit en
ontkoppel de boordaccu binnen
15 seconden.
Accu vervangen Let op
Elke afwijking van de in dit hoofdstuk gegeven instructies kan leiden tot
een tijdelijke uitschakeling of versto‐ ring van het stop-start-systeem.
Let er bij het vervangen van de accu
op dat er bij de pluspool geen lucht‐
roosters open zijn. Als er in dit gebied een ventilatieopening open is, moet
deze met een afdekkap worden afge‐
sloten en moet de ventilatie bij de
minpool worden geopend.
Zorg dat de accu altijd wordt vervan‐ gen door hetzelfde type accu.
Wij bevelen het gebruik aan van een
originele Opel-accu.Let op
Als u een andere AGM-accu
gebruikt dan de originele Opel accu, kunnen slechtere prestaties het
gevolg zijn.
Het wordt geadviseerd de accu door
een werkplaats te laten vervangen.
Accu opladen9 Waarschuwing
Voorkom bij auto's met Stop/Start-
systeem dat het oplaadpotentieel
niet hoger wordt dan 14,6 V bij
gebruik van een acculader.
Anders kan de accu van de auto
beschadigd raken.
Starthulp gebruiken 3 195.
Stop/Start-systeem 3 122.
Waarschuwingslabel
Betekenis van symbolen:
● Geen vonken of open vlammen en niet roken.
● Bescherm de ogen altijd. Explo‐ sieve gassen kunnen blindheid of
letsel veroorzaken.
● Houd de accu buiten het bereik van kinderen.
● De accu bevat zwavelzuur dat aanleiding kan geven tot blind‐
heid of ernstige brandwonden.
174Verzorging van de autoNr.Stroomkring1–2–3Elektrische ruitbedieningNr.Stroomkring4Spanningsomvormer5Carrosserieregelmodule 16Carrosserieregelmodule 27Carrosserieregelmodule 38Carrosserieregelmodule 49Carrosserieregelmodule 510Carrosserieregelmodule 611Carrosserieregelmodule 712Carrosserieregelmodule 813–14Achterklep15Airbagmodule16Diagnoseaansluiting17Contactslot18Airconditioning19Audioversterker20Parkeerhulp21Remschakelaar22Infotainmentsysteem23USB-laadpoortNr.Stroomkring24Infotainmentsysteem25OnStar26Instrumentenpaneel27Stoelverwarming, bestuurder28–29–30Ontsteking31Diefstalalarmsysteem32Stoelverwarming, passagier33Verwarmd stuurwiel34–35–36–37Achterruitenwisser38Aansteker39Inductief opladen40–
228TrefwoordenlijstAAanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen ..............204, 209
Aanduidingen op banden ..........176
Aansteker .................................... 69
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 154
Accu ........................................... 159
Achterlichten .............................. 165
Achterruitverwarming ................... 30
Achteruitrijlichten .......................105
Afmetingen auto ........................214
Airbag deactiveren ....................... 45 Airbag-deactivering ...................... 77
Airbag en gordelspanners ...........77
Airbaglabel.................................... 40
Airbagsysteem ............................. 40
Airconditioning ........................... 110
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 118
Alarmknipperlichten ...................103
Algemene richtlijnen voor het rijden ....................................... 119
Antiblokkeersysteem .................128
Antiblokkeersysteem (ABS) .........79
Asbakken ..................................... 69
Autogegevens ............................ 209
Autokrik....................................... 175 Automatische dimfunctie .............28
Automatische verlichting ............ 102Automatisch vergrendelen ...........24
Auto ontgrendelen .........................6
Auto slepen ................................ 197 Auto stallen ................................. 155
Autostop ..................................... 122
B Bagageruimte ........................ 25, 54
Bagageruimte-afdekking .............55
Bandenreparatieset ...................183
Bandenspanning .......................177
Bandenspanningscontrolesys‐ teem .................................. 80, 178
Bandenspanningswaarden ........215
Batterijspanning ........................... 91
Bedieningsorganen ......................63
Bekerhouders .............................. 52
Bekleding .................................... 201
Beladingsinformatie .....................60
Beslagen lampglazen ................105
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ...................................... 133
Beveiliging van de auto ................26
Binnenspiegels ............................. 28
Binnenverlichting ...............105, 170
Blindehoeksysteem ....................146
Bolle vorm .................................... 27
Boordgereedschap .....................175
Boordinformatie ........................... 89
Brandstof .................................... 148