WAARSCHUWINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
De waarschuwings-/controlelampjes in het
instrumentenpaneel worden indien van toe-
passing samen met een speciale melding
en/of geluidssignaal weergegeven. Dit zijn
slechts indicaties en waarschuwingen die
niet mogen worden beschouwd als volledig
en/of alternatief voor de informatie in het
instructieboekje, die u in alle gevallen aan-
dachtig dient te lezen. Raadpleeg altijd de
informatie in dit hoofdstuk in het geval van
een storingsaanduiding. Alle actieve verklik-
kerlampjes worden indien van toepassing
eerst weergegeven. Het systeemcontrole-
menu kan er anders uitzien op basis van
uitrusting en opties en de huidige status van
het voertuig. Sommige verklikkerlampjes zijn
optioneel en worden mogelijk niet weergege-
ven.
Rode waarschuwingslampjes
— Waarschuwingslampje voor het
airbagsysteem
Dit lampje wijst op een storing in de airbag.
Het lampje gaat ter controle vier tot acht
seconden branden als de contactschakelaar
in de stand ON/RUN of ACC/ON/RUN wordt
gezet. Dit lampje gaat branden met één ge-
luidssignaal wanneer er een storing in de
airbag is gedetecteerd en blijft branden tot-
dat de storing is verholpen. Wanneer het
lampje niet brandt tijdens het starten, blijft
branden of gaat branden tijdens het rijden,
moet het systeem zo snel mogelijk door een
erkende dealer worden nagekeken.
— Waarschuwingslampje voor het
remsysteem
Dit lampje geeft verschillende functies van
het remsysteem aan, zoals het remvloeistof-
peil en het aantrekken van de handrem. Als
het waarschuwingslampje voor het remsys-
teem gaat branden, is het mogelijk dat dehandrem is aangetrokken, het vloeistofpeil in
het remvloeistofreservoir te laag is of dat zich
een probleem voordoet met het ABS-
systeem.
Als het lampje blijft branden wanneer de
handrem niet is aangetrokken en het rem-
vloeistofpeil in het reservoir van de hoofdrem-
cilinder zich ter hoogte van het Full-
merkteken bevindt, kan er sprake zijn van een
storing in het hydraulische remcircuit of is er
een probleem met de rembekrachtiging gede-
tecteerd door het ABS-systeem / elektronisch
stabiliteitsregelsysteem (ESC). In dat geval
blijft het lampje branden tot de oorzaak is
verholpen. Als het probleem verband houdt
met de rembekrachtiging, zal de ABS-pomp
actief zijn tijdens het remmen en voelt u
mogelijk een trilling in het rempedaal.
73
VICE TIRE PRESSURE SYSTEM" (onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem) weerge-
geven en vervolgens worden er streepjes (--)
weergegeven in plaats van de bandenspan-
ningswaarden.
De eerstvolgende keer dat het contact wordt
ingeschakeld, zal het bandenspanningscon-
trolesysteem niet langer een geluidssignaal
weergeven en wordt de melding "SERVICE
TIRE PRESSURE SYSTEM" (onderhoud ban-
denspanningscontrolesysteem) niet langer
getoond in de instrumentengroep. De streep-
jes (--) blijven echter de plaats innemen van
de spanningswaarden.
Om het bandenspanningscontrolesysteem
weer in te schakelen, moeten alle vier de
wielen en banden weer worden vervangen
door banden die voorzien zijn van banden-
spanningssensoren. Rijd vervolgens maxi-
maal 10 minuten met een snelheid van meer
dan 24 km/u (15 mph). Het bandenspan-
ningscontrolesysteem geeft een geluidssig-
naal af, het bandenspanningslampje knip-
pert 75 seconden lang en gaat daarna uit. In
de instrumentengroep wordt de melding
"SERVICE TIRE PRESSURE SYSTEM" (on-derhoud bandenspanningscontrolesysteem)
weergegeven en vervolgens worden de span-
ningswaarden in plaats van de streepjes
weergegeven. Als het voertuig opnieuw wordt
gestart, zal de melding "SERVICE TIRE
PRESSURE SYSTEM" (onderhoud banden-
spanningscontrolesysteem) niet meer ver-
schijnen zolang zich geen systeemstoring
voordoet.
BEVEILIGINGSSYSTEMEN
VOOR INZITTENDEN
Een zeer belangrijke veiligheidsvoorziening
in uw auto zijn de veiligheidssystemen voor
inzittenden:
Beveiligingssystemen voor inzittenden
• Veiligheidsgordelsystemen
• Airbagsystemen
• KinderzitjesSommige van de in dit hoofdstuk beschreven
veiligheidsvoorzieningen behoren voor be-
paalde modellen mogelijk tot de stan-
daarduitrusting en zijn optioneel voor andere
modellen. Vraag het bij twijfel aan een er-
kende dealer.
Belangrijke veiligheidsmaatregelen
Lees de informatie in dit hoofdstuk aandach-
tig door. Hierin wordt uitgelegd hoe u het
beveiligingssysteem voor inzittenden op de
juiste wijze gebruikt om uw passagiers en
uzelf optimaal te beschermen.
Hier volgen enkele eenvoudige adviezen om
het risico op letsel door een geactiveerde
airbag te verminderen:
1. Kinderen van 12 jaar en jonger moeten
altijd goed vastgegespt op de achterbank
van een voertuig met een achterbank wor-
den vervoerd.
109
2. Wanneer een kind van 2 tot 12 jaar (niet
in een tegen de rijrichting geplaatst kin-
derzitje) op de passagiersstoel moet wor-
den vervoerd, schuif dan de stoel zo ver
mogelijk naar achteren en gebruik het
geschikte type kinderzitje (raadpleeg de
paragraaf "Kinderzitjes" in dit hoofdstuk
voor meer informatie).3. Kinderen die niet groot genoeg zijn om de
veiligheidsgordel op de juiste wijze te dra-
gen (raadpleeg de paragraaf "Kinderzitjes"
in dit hoofdstuk voor meer informatie)
moeten veilig op de achterbank van een
voertuig met achterbank worden vervoerd
in een kinderzitje of op een zitverhoger.
Oudere kinderen die geen kinderzitje of
zitverhoger gebruiken, horen op de ach-
terbank van een voertuig met achterbank
te zitten en de veiligheidsgordel te
dragen.
4. Sta nooit toe dat kinderen de schouder-
gordel onder de arm door dragen of achter
de rug langs laten lopen.
5. Lees de instructies bij het kinderzitje, om
er zeker van te zijn dat u het zitje op de
juiste manier gebruikt.
6. Alle inzittenden moeten te allen tijde hun
driepuntsveiligheidsgordel op de juiste
wijze dragen.
7. Schuif de stoelen van bestuurder en voor-
passagier zo ver naar achteren als prak-
tisch mogelijk is, zodat de frontairbags
ruimte hebben om te kunnen worden
opgeblazen.8. Leun niet tegen het portier of het raam.
Als de auto is uitgerust met zijairbags,
worden die tijdens een aanrijding krachtig
opgeblazen in de ruimte tussen de inzit-
tenden en het portier waardoor de inzit-
tenden letsel kunnen oplopen.
9. Indien het airbagsysteem in dit voertuig
aangepast moet worden aan een persoon
met lichamelijke beperkingen, raadpleegt
u het hoofdstuk "Klantenservice" voor
contactinformatie van de klantenservice.
WAARSCHUWING!
• Plaats nooit een kinderzitje tegen de
rijrichting in op een stoel die is beveiligd
door een actieve frontairbag! Dit kan
leiden tot ernstig letsel of de dood van
het kind.
• Gebruik alleen een tegen de rijrichting
in geplaatst kinderzitje op de achter-
bank van een auto met achterbank.
• Als de frontairbag aan de passagiers-
zijde wordt opgeblazen, kan een kind
van 12 of jonger, maar ook een kind inWaarschuwingslabel op zonneklep
voorpassagier
VEILIGHEID
110
BeltAlert voor de bestuurder en voorpassagier
kan door uw erkende dealer worden in- en
uitgeschakeld. BeltAlert voor de achterbank
kan niet worden uitgeschakeld. FCA US LLC
raadt het uitschakelen van BeltAlert af.
OPMERKING:
Als BeltAlert voor de voorstoelen is uitgescha-
keld, gaat het waarschuwingslampje voor de
veiligheidsgordel van de voorstoelen branden
en blijft het branden totdat de veiligheidsgor-
dels van de bestuurder en voorpassagier zijn
vastgegespt.
Driepuntsgordels
Alle zitplaatsen in uw auto zijn uitgerust met
driepuntsgordels.
Het oprolmechanisme blokkeert alleen bij
noodstops of aanrijdingen. Daardoor kan het
schouderdeel van de veiligheidsgordel onder
normale omstandigheden vrij bewegen. Bij
een aanrijding wordt de veiligheidsgordel
echter geblokkeerd om het risico te beperken
dat u in aanraking komt met de binnenzijde
van de auto of uit de auto wordt geslingerd.
WAARSCHUWING!
• Als u alleen op de airbags vertrouwt, kan
dit bij een aanrijding leiden tot ernstig
letsel. De airbags werken in combinatie
met uw veiligheidsgordel om u op de
juiste wijze te beschermen. Bij sommige
aanrijdingen worden de airbags niet op-
geblazen. Draag uw veiligheidsgordel al-
tijd, ook als uw auto is uitgerust met
airbags.
• Bij een aanrijding bestaat het risico dat
u en uw passagiers aanmerkelijk ernsti-
ger letsel oplopen wanneer de veilig-
heidsgordels niet op de juiste wijze wor-
den gedragen. U kunt in aanraking
komen met de binnenkant van uw auto
of met andere passagiers of uit de auto
worden geslingerd. Zorg altijd dat u en
uw passagiers in de auto de veiligheids-
gordels op de juiste wijze dragen.
• Het is gevaarlijk om tijdens het rijden
personen te vervoeren in de laadruimte.
Bij een ongeval lopen personen in deze
ruimte een groter risico op ernstig of
dodelijk letsel.
WAARSCHUWING!
• Vervoer geen personen in een ruimte van
de auto die niet is voorzien van stoelen
en veiligheidsgordels.
• Zorg dat iedereen in uw auto op een stoel
zit en op de juiste wijze de veiligheids-
gordel draagt. Inzittenden, inclusief de
bestuurder, moeten altijd hun veilig-
heidsgordel dragen of er nu een airbag
bij hun zitpositie aanwezig is of niet, om
het risico op ernstig of dodelijk letsel in
geval van een botsing te minimaliseren.
• Als u uw veiligheidsgordel niet correct
draagt, kan dit leiden tot veel zwaarder
letsel bij aanrijdingen. U kunt inwendig
letsel oplopen of zelfs onder de gordel
door glijden. Volg deze instructies om uw
gordel veilig te dragen en uw passagiers
te beschermen.
•
Een veiligheidsgordel mag nooit door twee
personen tegelijk worden gebruikt. De twee
personen kunnen dan tijdens een aanrij-
ding met een klap tegen elkaar komen en
elkaar zo ernstig verwonden. Gebruik nooit
een driepuntsgordel of een heupgordel voor
meer dan één persoon, ongeacht de lengte
van de personen.
113
OPMERKING:
Bij gebruik van een gordelspanner dient de
veiligheidsgordel nog steeds op de juiste
wijze worden omgedaan. De gordel moet
nauw aansluiten en op de juiste wijze worden
gedragen.
De gordelspanners worden geactiveerd door
de controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden. Net als de airbags zijn ook
de gordelspanners slechts geschikt voor een-
malig gebruik. Een geactiveerde gordelspan-
ner of airbag dient onmiddellijk te worden
vervangen.
Spankrachtbegrenzer
Het gordelsysteem van de voorstoelen is uit-
gerust met een spankrachtbegrenzer die
helpt het risico op letsel in geval van een
aanrijding verder te beperken. Het veilig-
heidsgordelsysteem heeft een oprolmecha-
nisme dat de gordelband op een gecontro-
leerde manier afwikkelt.
Schakelbaar automatisch blokkerend oprol-
mechanisme — indien aanwezig
De veiligheidsgordels op de passagierszit-
plaatsen zijn mogelijk voorzien van een scha-
kelbaar automatisch blokkerend oprolmecha-
nisme, dat wordt gebruikt voor het bevestigen
van een kinderzitje. Raadpleeg de paragraaf
"Kinderzitjes bevestigen met de veiligheids-
gordel" in het hoofdstuk "Kinderzitjes" in
deze handleiding voor meer informatie hier-
over. In de onderstaande afbeelding wordt de
vergrendelingsfunctie voor elke zitplaats ge-
toond.
Als de passagierszitplaats is voorzien van een
automatisch blokkerend oprolmechanisme
en voor het gebruikelijke doeleinde wordt
gebruikt, trek dan juist voldoende gordelband
uit het oprolmechanisme om het middel van
de inzittende comfortabel te kunnen omvat-
ten, zonder het automatisch blokkerend op-
rolmechanisme te activeren. Als het automa-
tisch blokkerend oprolmechanisme toch
wordt geactiveerd, hoort u een klikgeluid ter-
wijl de gordel wordt ingetrokken. Laat in dat
geval de gordel volledig intrekken en trek
vervolgens juist voldoende gordelband uit het
ALR — schakelbaar automatisch
blokkerend oprolmechanisme
(tweedeursmodellen)
ALR — schakelbaar automatisch
blokkerend oprolmechanisme
(vierdeursmodellen)
VEILIGHEID
118
oprolmechanisme om het middel van de in-
zittende comfortabel te kunnen omvatten.
Schuif de gesp in de gespsluiting totdat u een
'klik' hoort.
De automatische blokkeerfunctie zorgt ervoor
dat de schoudergordel automatisch in een
van te voren ingestelde positie wordt geblok-
keerd. De schoudergordel wordt nog steeds
aangespannen. Gebruik altijd de automati-
sche blokkeerfunctie als een kinderzitje is
aangebracht op een zitplaats die is voorzien
van een veiligheidsgordel met dit systeem.
Kinderen van 12 jaar en jonger moeten altijd
goed vastgegespt op de achterbank in een
auto met achterbank worden vervoerd.
WAARSCHUWING!
• Plaats nooit een kinderzitje tegen de
rijrichting in op een stoel die is beveiligd
door een actieve frontairbag! Dit kan
leiden tot ernstig letsel of de dood van
het kind.
• Gebruik alleen een tegen de rijrichting in
geplaatst kinderzitje op de achterbank
van een auto met achterbank.
WAARSCHUWING!
• Als de frontairbag aan de passagiers-
zijde wordt opgeblazen, kan een kind
van 12 of jonger, maar ook een kind in
een kinderzitje tegen de rijrichting in,
ernstig of zelfs dodelijk letsel oplopen.
Gebruik van de automatische blokkeerfunctie
1. Gesp de driepuntsgordel vast.
2. Pak het schoudergedeelte en trek dit om-
laag tot de hele veiligheidsgordel is
uitgerold.
3. Laat de veiligheidsgordel weer terugrol-
len. Terwijl de veiligheidsgordel wordt op-
gerold hoort u een klikgeluid. Dit geeft
aan dat de automatische blokkeerfunctie
is geactiveerd.
De automatische blokkeerfunctie uitschakelen
Maak de gesp van de driepuntsgordel los en
laat de gordel helemaal terugrollen om zo
automatische blokkeerfunctie uit te schake-
len en de normale blokkering weer te
activeren.
WAARSCHUWING!
• Laat het gordelmechanisme vervangen
als het schakelbare automatisch blokke-
rend oprolmechanisme of een andere
functie van de veiligheidsgordels niet
correct werkt bij een controle volgens de
procedures in de onderhoudshandlei-
ding.
• Als u het gordelmechanisme niet laat
vervangen wanneer dat nodig is, ver-
hoogt u de kans op letsel bij aanrijdin-
gen.
• Gebruik niet de automatische blokkeer-
functie ter bescherming van inzittenden
die de veiligheidsgordel dragen of kinde-
ren die zitverhogers gebruiken. De ver-
grendelde modus wordt alleen gebruikt
om in de rijrichting of tegen de rijrich-
ting in gerichte kinderzitjes te installe-
ren die een tuig hebben voor het vastzet-
ten van het kind.
119
Aanvullend veiligheidssysteem (SRS)
Sommige van de in dit hoofdstuk beschreven
veiligheidsvoorzieningen behoren voor be-
paalde modellen mogelijk tot de stan-
daarduitrusting en zijn optioneel voor andere
modellen. Vraag het bij twijfel aan een er-
kende dealer.
Het airbagsysteem moet gereed zijn om u te
beschermen bij een aanrijding. De controller
van het beschermingssysteem voor inzitten-
den (ORC) controleert de interne circuits en
de bedrading van de elektrische componen-
ten van het airbagsysteem. Uw voertuig is
mogelijk uitgerust met de volgende compo-
nenten van het airbagsysteem:
Componenten van het airbagsysteem
• Controller van het beveiligingssysteem voor
inzittenden
• Waarschuwingslampje voor het airbagsys-
teem
• Stuurwiel en stuurkolom
• Instrumentenpaneel
• Kniebescherming• Bestuurders- en passagiersairbags
• Gespsluitingschakelaar voor veiligheidsgor-
dels
• Aanvullende zijairbags
• Sensoren voor frontale en zijdelingse bot-
singen
• Gordelspanners
Waarschuwingslampje voor het airbagsys-
teem
De controller van het beveiligingssys-
teem voor inzittenden bewaakt de gereedheid
van de elektronische onderdelen van het air-
bagsysteem wanneer de contactschakelaar in
de stand START of ON/RUN staat. Als het
contactslot in de stand OFF of ACC staat, is
het airbagsysteem niet ingeschakeld en zul-
len de airbags niet worden opgeblazen.
De controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden (ORC) beschikt over een
reservevoeding, waardoor de airbags ook ge-
activeerd kunnen worden wanneer de accu
leeg is of is losgekoppeld.De controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden schakelt het waarschu-
wingslampje voor het airbagsysteem aan in
het instrumentenpaneel voor een zelftest ge-
durende vier tot acht seconden, wanneer de
contactschakelaar voor het eerst in de stand
ON/RUN wordt gezet. Na de zelftest gaat het
waarschuwingslampje voor het airbagsys-
teem uit. Als de controller van het beveili-
gingssysteem voor inzittenden een storing in
het systeem detecteert, gaat het waarschu-
wingslampje voor het airbagsysteem knippe-
ren of continu branden. Een enkel geluidssig-
naal klinkt om u te waarschuwen wanneer het
lampje weer gaat branden na de eerste keer
starten.
De controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden bevat ook diagnosefuncties
die het waarschuwingslampje voor het air-
bagsysteem in het instrumentenpaneel laten
branden wanneer een storing wordt geconsta-
teerd die het airbagsysteem zou kunnen beïn-
vloeden. De diagnose meldt eveneens de aard
van het defect. Omdat het airbagsysteem
zodanig is ontworpen dat het geen onderhoud
VEILIGHEID
120
vergt, raden wij u aan onmiddellijk een er-
kende dealer te raadplegen wanneer een van
de volgende problemen zich voordoet.
• Het waarschuwingslampje voor het airbag-
systeem gaat niet vier tot acht seconden
branden nadat u de contactschakelaar de
eerste keer in de stand ON/RUN hebt gezet.
• Het waarschuwingslampje voor het airbag-
systeem blijft branden na de periode van
vier tot acht seconden.
• Het waarschuwingslampje voor het airbag-
systeem gaat af en toe branden of blijft
branden tijdens het rijden.
OPMERKING:
Als de snelheidsmeter, toerenteller of andere
meters voor motorfuncties niet werken, is het
mogelijk dat ook de controller van het bevei-
ligingssysteem voor inzittenden niet werkt. In
deze toestand zijn de airbags mogelijk niet
gereed om u te beschermen. Laat het airbag-
systeem onmiddellijk controleren door een
erkende dealer.WAARSCHUWING!
Wanneer u het waarschuwingslampje voor
het airbagsysteem op het instrumentenpa-
neel negeert, kan dat betekenen dat het
airbagsysteem u bij een aanrijding niet
beschermt. Als het lampje niet gaat bran-
den tijdens de gloeilampcontrole wanneer
u de contactsleutel omdraait, blijft bran-
den nadat u de auto hebt gestart of gaat
branden tijdens het rijden, dient u het
defect onmiddellijk door uw erkende dea-
ler te laten repareren.
Redundant airbagwaarschuwingslampje
Als er bij het airbagwaarschuwingslampje
een storing wordt gedetecteerd die van in-
vloed kan zijn op het aanvullend veiligheids-
systeem (SRS), gaat het redundant airbag-
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden. Het redundant
airbagwaarschuwingslampje blijft branden
tot de storing is verholpen. Bovendien klinkt
er een geluidssignaal om u erop te wijzen dat
het redundant airbagwaarschuwingslampje
brandt en er een storing is gedetecteerd. Alshet redundant airbagwaarschuwingslampje
met tussenpozen gaat branden of blijft bran-
den tijdens het rijden, laat dan onmiddellijk
uw voertuig door een erkende dealer contro-
leren. Raadpleeg de paragraaf "Uw instru-
mentenpaneel leren kennen" in deze handlei-
ding voor meer informatie over het redundant
airbagwaarschuwingslampje.
Frontairbags
Dit voertuig heeft frontairbags en driepunts-
gordels voor zowel de bestuurder als de voor-
passagier. De frontairbags vormen een aan-
vulling op de veiligheidsgordels. De
bestuurdersfrontairbag bevindt zich in het
midden van het stuurwiel. De passagiersfron-
tairbag bevindt zich in het instrumentenpa-
neel, boven het handschoenenkastje. De air-
bagpanelen zijn voorzien van het opschrift
SRS AIRBAG of AIRBAG.
121