zitplaatsen vermeld met een automatische rol-
vergrendeling (ALR) of een geschakelde gor-
delspanner.
Bestuur-
derMidden Passagier
Vergren-
deling
CRSVergren-
deling
CRSVergren-
deling
CRS
Eerste rij N.v.t. N.v.t. ALR
Tweede rij ALR ALR ALR
•N.v.t. — Niet van toepassing
•ALR — Oprolautomaat met automatische
vergrendeling
Kinderzitje met ALR installeren:
1. Voor de installatie van een kinderzitje met
ALR trekt u voldoende gordelband uit het op-
rolmechanisme om door de gordelopening van
het kinderzitje te leiden. Schuif de gesp in de
sluiting totdat u een ’klik’ hoort. Trek daarna de
hele gordelband uit het oprolmechanisme en
laat de gordel terug oprollen in het mecha-
nisme. Terwijl de gordel terugrolt hoort u een
klikgeluid. Dit geeft aan dat de automatische
rolvergrendeling is geactiveerd.2. Trek daarna aan eventuele slappe delen van
de gordel om het heupgedeelte rond het kin-
derzitje strak te trekken. Alle autogordelsyste-
men worden na verloop van tijd losser, dus u
moet de gordel af en toe controleren en, indien
nodig, aantrekken.
•
Op de achterbank is het soms lastig om de
driepuntsgordel strak om het kinderzitje aan te
trekken, doordat de gesp of de gespsluiting
zich te dicht bij de gordeldoorvoer aan het zitje
bevindt. Maak dan de gesp los uit de gesp-
sluiting en draai het korte gordelgedeelte aan
de sluitingzijde een paar keer rond om dit
gedeelte korter te maken. Zet de gesp weer
vast, met de ontgrendelknop naar buiten toe.
•Indien de gordel nog steeds niet aangetrok-
ken kan worden, of indien door het duwen en
trekken aan het gordelsysteem de gordel
losraakt, maak dan de gesp los uit de slui-
ting, draai de sluiting om en steek de gesp
weer in de sluiting. Als het kinderzitje dan
nog steeds niet stevig is vastgezet, kunt u
beter een andere zitpositie proberen.
•Gesp het kind in het zitje vast volgens de
aanwijzingen van de fabrikant van het zitje.
WAARSCHUWING!Wanneer u het baby- of kinderzitje niet gebruikt,
zet dit dan vast met de autogordel of verwijder
het uit de auto. Laat het zitje nooit los in de auto
liggen. Bij een noodstop of ongeval kan het zitje
de inzittenden of de stoelrugleuningen raken en
ernstig letsel veroorzaken.
Automatische rolvergrendeling (ALR)Om de omschakelbare rolautomaat te gebruiken,
moet u de gordel uit de rolautomaat trekken
totdat er genoeg ruimte is om deze door het
kinderzitje te schuiven en de gespsluiting in de
gesp te steken. Trek dan alle gordelband hele-
maal vrij uit de gordelspanner. Laat de gordel-
band nu terugrollen in de gordelspanner en trek
aan de losse gordelband om het heupgedeelte
goed strak te zetten rondom het kinderzitje. Volg
de instructies van de fabrikant van het kinderzitje.
OPMERKING:
Als u deze functie wilt uitschakelen, moet u
de gordelband helemaal laten terugrollen in
de gordelspanner. U kunt de gordelband pas
weer uittrekken nadat de gordelband hele-
maal is teruggerold in de gordelspanner.
50
Tabel ISOFIX-posities voor het voertuig
GewichtsklasseGrootte-
klasseBevestigingVoorstoel pas-
sagierszijdeAchter buiten-
zijdeAchter middenTweede zitrij
buitenzijdeTweede zitrij
middenAndere plaat-
sen
I – 9 tot 18 kgD ISO/R2 X 1UFXXXX
C ISO/R3 X *1UFXXXX
B ISO/F2 X 1UFXXXX
B1 ISO/F2X X 1UFXXXX
A ISO/F3 X 1UFXXXX
(1)XXXXXX
II–15tot25kg (1)XXXXXX
III–22tot36kg (1)XXXXXX
Legenda voor letters in het schema hierboven:
(1) Voor de CRS die geen ISO/XX -identificatie
hebben (A tot G) voor de geldende gewichts-
klasse moet de autofabrikant het bescher-
mingssysteem voor kinderen van ISOFIX dat
specifiek voor dat voertuig is bedoeld aanbe-
velen voor elke positie.
1UF = Geschikt voor voorwaarts gerichte
ISOFIX-beschermingssystemen voor kinderen
uit deuniverseleklasse die is goedgekeurd
voor gebruik bij deze gewichtsklasse.IL = geschikt voor bepaalde ISOFIX-
beschermingssystemen voor kinderen (CRS),
zoals vermeld in de bijgevoegde lijst. Deze
ISOFIX-kinderzitjes vallen onder de catego-
rieën vanbepaald voertuig,beperktof
semi-universeel.
X = ISOFIX-positie niet geschikt voor ISOFIX
-kinderbeveiligingssystemen in deze gewichts-
klasse en/of voor deze grootte.
* De voorstoel moet midden op de glijrails
staan afgesteld of voor deze positie met de
rugleuning verticaal.ISOFIX — Bevestigingssysteem voor
kinderzitjes
Uw voertuig is uitgerust met het bevestigings-
systeem voor kinderzitjes ISOFIX genaamd. Bij
het ISOFIX-systeem installeert u het kinderzitje
zonder gebruik van de autogordel in de auto.
Alle drie zitplaatsen achterin hebben lage an-
kerpunten die geschikt zijn voor ISOFIX-
compatibele kinderzitjes met flexibele, op de
gordel aangebrachte lage bevestigingen. Kin-
derzitjes met vaste, lage bevestigingen moeten
alleen op de buitenste zitplaatsen worden geïn-
stalleerd. Ongeacht het specifieke type lage
bevestiging mag u ISOFIX-compatibele kinder-
52
zitjes nooit zodanig installeren dat twee zitjes
een gemeenschappelijk laag ankerpunt delen.
Als u ISOFIX-compatibele kinderzitjes naast
elkaar op de achterbank installeert, kunt u voor
de buitenste zitplaats de ISOFIX-ankerpunten
of de autogordel gebruiken, maar moet u voor
de middelste zitplaats de autogordel gebrui-
ken. Als de kinderzitjes niet ISOFIX-compatibel
zijn, kunt u deze uitsluitend bevestigen met de
autogordels. RaadpleegHet kinderzitje instal-
lerenvoor specifieke aanwijzingen voor de
installatie.
Kinderzitjes voorzien van hulpstukken voor
aansluiting op de onderste ankerpunten zijn nuleverbaar. Kinderzitjes voorzien van ankerban-
den en haken voor bevestiging aan de boven-
ste ankerlus zijn al langere tijd leverbaar. Veel
fabrikanten van kinderzitjes leveren inmiddels
een uitbreidingsset met ankerbanden voor
sommige van hun oudere producten. Sets met
ankerbanden zijn ook leverbaar voor de
meeste oudere auto’s.
Omdat onderste ankerpunten op personenau-
to’s worden geïntroduceerd in de loop van een
paar jaar, blijven kinderzitjes met hulpstukken
voor deze ankerpunten voorlopig ook nog ge-
schikt voor bevestiging met een heup- of drie-
puntsgordel. Ze hebben dan ook ankerbanden
en we raden sterk aan om in elke auto zoveel
mogelijk de van toepassing zijnde hulpstukken
te gebruiken die bij het kinderzitje geleverd
zijn.
OPMERKING:
Wanneer u het ISOFIX-bevestigingssysteem
gebruikt om een kinderzitje te installeren,
moet u ervoor zorgen dat alle veiligheids-
gordels die op dat moment niet worden
gebruikt, buiten het bereik van kinderen
worden gehouden. Het wordt aanbevolenom de veiligheidsgordel vast te gespen
voordat u het kinderzitje installeert. Hier-
door bevindt de gordel zich achter het kin-
derzitje en buiten bereik van het kind. Als de
vastgegespte veiligheidsgordel in de weg zit
bij de installatie van het kinderzitje, leidt u
de veiligheidsgordel door de gordelopening
van het kinderzitje en gespt u deze vervol-
gens vast, in plaats van de veilgiheidsgordel
achter het zitje te plaatsen. Hierdoor wordt
de veiligheidsgordel uit het bereik van een
nieuwsgierig kind gehouden. Vertel alle kin-
deren in het voertuig dat een veiligheidsgor-
del geen speelgoed is, en dat ze er niet mee
mogen spelen. Laat kinderen nooit zonder
begeleiding achter in het voertuig.
Het kinderzitje installeren
Wij verzoeken u dringend om bij het installeren
van het kinderzitje zorgvuldig de aanwijzingen
van de fabrikant op te volgen. Veel, maar niet
alle, kinderzitjes zijn aan beide zijden voorzien
van aparte banden, die alle een haak of een
koppelstuk hebben met een systeem voor het
strak stellen van de band. In de rijrichting te
plaatsen kinderzitjes en sommige achterstevo-
ren te plaatsen babyzitjes hebben vaak ook
ISOFIX achterbank
53
een ankerband, een haak en een versteller
voor het afstellen van de strakheid in de band.
In het algemeen maakt u eerst de versteller aan
de onderste banden en de ankerbanden los,
zodat u gemakkelijker de haak of het koppel-
stuk aan de onderste ankerpunten en bandan-
kers kunt vastmaken. Haal de ankerband mid-
dendoor via de hoofdsteun en bevestig deze
aan het ankerpunt aan de achterkant van de
rugleuning. Maak vervolgens alle drie de ban-
den vast terwijl u het kinderzitje naar achteren
duwt en omlaag drukt in de zitting.Niet alle kinderzitjes worden geïnstalleerd vol-
gens deze beschrijving. Nogmaals: volg nauw-
gezet de aanwijzingen van de fabrikant op
wanneer u een kinderzitje installeert.
OPMERKING:
Als het kinderzitje niet compatibel is met het
ISOFIX-bevestigingssysteem, bevestigt u
het zitje met behulp van de autogordels.
WAARSCHUWING!
Door een verkeerd vastgemaakte ankerband
zal het kind het hoofd misschien te veel
kunnen bewegen en kan het kind letsel oplo-
pen. Gebruik alleen het ankerpunt pal achter
het kinderzitje om de ankerband voor het
kinderzitje vast te maken.
Vervoer van huisdieren
Een huisdier kan letsel oplopen als een voor-
airbag wordt opgeblazen. Een niet-aangelijnd
huisdier kan bij een noodstop of botsing als
projectiel door de auto worden geslingerd en
letsel oplopen of een passagier verwonden.Huisdieren moeten aangelijnd meerijden op de
achterbank of in een speciale reismand die is
bevestigd met de autogordels.
AANBEVELINGEN BIJ INRIJDEN
VAN DE MOTOR
De motor en aandrijflijn (versnellingsbak en as) van
uw auto hebben geen lange inrijperiode nodig.
Rij gedurende de eerste 500 km niet te snel. Na
de eerste 100 km kunt u snelheden tot 80 of
90 km/h aanhouden.
Terwijl u met constante snelheid rijdt, vormt nu
en dan kort accelereren met plankgas, binnen
de grenzen van de geldende verkeersregels,
een goede bijdrage tot het inrijden. Accelere-
ren met plankgas in een lage versnelling kan
slecht zijn en moet worden vermeden.
De transmissieolie die de fabriek in de motor
heeft aangebracht, is een energiebesparend
smeermiddel van een hoge kwaliteit. Houd bij
het olie verversen rekening met de te verwach-
ten klimaatomstandigheden. RaadpleegOn-
derhoudsproceduresinOnderhoud van uw
autovoor de aanbevolen viscositeit en kwali-
Ankers voor de gordels op de achterbank
54
teitsklassen. GEBRUIK GEEN NIET-
REINIGENDE OF ONVERMENGDE MINERALE
OLIËN.
Een nieuwe motor kan bij de eerste duizenden
kilometers iets meer olie verbruiken. Dat is bij
het inrijden normaal en duidt niet op een pro-
bleem.
Aanvullende vereisten voor
dieselmotoren — Indien aanwezig
Vermijd in de eerste 1500 km zware belastin-
gen, bv. volgas rijden. Blijf onder 2/3 van het
maximum toelaatbaar toerental voor elke ver-
snelling. Schakel op het juiste tijdstip. Schakel
niet handmatig terug om te remmen.
VEILIGHEIDSTIPS
Passagiers meenemen
VERVOER NOOIT PASSAGIERS IN DE BAGA-
GERUIMTE.
WAARSCHUWING!
•Laat nooit kinderen of dieren achter in een
in de zon geparkeerde en afgesloten auto.
De hitte in het interieur kan ernstige ge-
zondheidsproblemen veroorzaken en zelfs
dodelijk zijn.
•Het is zeer gevaarlijk om tijdens het rijden
personen te vervoeren in de bagageruimte.
Bij een aanrijding lopen personen in de
bagageruimte een groter risico om ernstig
of zelfs dodelijk gewond te raken.
•Vervoer geen personen in een ruimte van
de auto die niet is voorzien van stoelen en
autogordels.
•Zorg dat iedereen in uw auto een stoel
heeft en de autogordel op de juiste wijze
heeft omgedaan.Uitlaatgassen
WAARSCHUWING!
Uitlaatgassen kunnen letsel veroorzaken of
zelfs dodelijk zijn. Ze bevatten koolmonoxide
(CO), een kleur- en reukloos gas. Het inade-
men ervan kan bewusteloosheid en vergifti-
ging veroorzaken. Houd u aan de volgende
veiligheidswenken om het inademen van
koolmonoxide te vermijden:
Laat de motor niet langer in een gesloten
garage of beschutte ruimte draaien dan nood-
zakelijk is om de auto te verplaatsen.
Als u in een geparkeerde auto moet zitten met
een draaiende motor, stel dan de verwarming
of de koeling zodanig af dat er buitenlucht in de
auto wordt aangezogen. Zet de aanjager op de
hoogste snelheid.
Als u met open kofferdeksel/achterklep moet
rijden, zorgt u ervoor dat alle ramen zijn geslo-
ten en de aanjager van de airco in de hoogste
stand staat. Gebruik de hercirculatiestand
NIET.
55
De beste bescherming tegen koolmonoxide-
vergiftiging is een goed onderhouden uitlaat-
systeem.
Wanneer enige verandering in het uitlaatgeluid
is waar te nemen, als u uitlaatgassen in het
interieur ruikt of als de onder- of achterzijde van
de auto is beschadigd, is er mogelijk sprake
van lekkage in het uitlaatsysteem. Laat een
vakbekwaam monteur het volledige uitlaatsys-
teem en de naburige carrosseriedelen contro-
leren op breuk, schade, slijtage of verkeerde
montage. Open naden of losse verbindingen
kunnen zorgen dat uitlaatgas binnendringt in
het interieur. Laat het uitlaatsysteem ook altijd
controleren wanneer de auto op een hefbrug
wordt gezet voor smering of bij olieverversing.
Laat indien nodig delen van het uitlaatsysteem
vervangen.
Veiligheidscontroles in de auto
Veiligheidsgordels
Controleer regelmatig de autogordels op
scheuren, rafels en losse delen. Laat bescha-
digde onderdelen direct vervangen. Probeer
niet zelf de gordels aan te passen of uit elkaar
te halen.De autogordelsystemen voorin moeten na een
aanrijding worden vervangen. De autogordels
moeten onmiddellijk worden vervangen als na
een aanrijding blijkt dat er beschadigingen zijn
ontstaan (verbogen gordelspanner, ge-
scheurde gordelband, etc.). Wanneer er ook
maar enige twijfel bestaat over de toestand van
de gordels of de rolautomaten, laat de gordel
dan vervangen.
Waarschuwingslampje voor het
airbagsysteem
Het lampje moet ter controle van de gloeilamp
ongeveer vier tot acht seconden gaan branden
wanneer de contactschakelaar de eerste keer
naar de stand ON wordt gedraaid. Ga naar uw
erkende dealer als het lampje tijdens het star-
ten niet oplicht. Wanneer het lampje blijft bran-
den, knippert of gaat branden tijdens het rij-
den, laat het systeem dan door een erkende
dealer controleren.
Ruitverwarming
Controleer de werking door de ontdooistand te
selecteren en de aanjager op de hoogste snel-
heid te zetten. U moet nu de lucht kunnen
voelen die langs de voorruit geblazen wordt.Bezoek uw erkende servicedealer als het ont-
dooimechanisme niet werkt.
Veiligheidsinformatie over vloermatten
Plaats uitsluitend vloermatten die overeenko-
men met de afmetingen van het voetenge-
deelte van uw auto. U mag alleen vloermatten
gebruiken die het gebied rondom de pedalen
vrijlaten en stevig vastliggen, zodat de matten
niet kunnen verschuiven, de baan van de pe-
dalen kunnen belemmeren of de veilige wer-
king van uw auto op een andere manier kunnen
verstoren.
WAARSCHUWING!
Als de pedalen niet vrij kunnen bewegen, kunt
u de controle over de auto verliezen, waar-
door gevaar voor ernstig letsel ontstaat.
•Controleer altijd of de vloermatten op de
juiste wijze zijn vastgemaakt aan de beves-
tigingspunten voor de matten.
(Vervolgd)
56
•Tutorial(handleiding)
•Voice Training(stemtraining)
OPMERKING:
Denk eraan dat u eerst op de
spraakherkenningstoets
moet druk-
ken en op de pieptoon moet wachten voor-
dat u kuntinbrekendoor opdrachten in te
spreken.
StemtrainingAls het herkennen van uw gesproken opdrachten
of telefoonnummers door de Uconnect™ Phone
op problemen stuit, kunt u de functie Stemtrai-
ning van de Uconnect™ Phone gebruiken.
1. Druk op de spraakherkenningstoets
en zegSystem setup(systeeminstellingen).
Nadat het instellingenmenu van het systeem is
geopend, zegt uVoice Training(stemtrai-
ning). Hiermee kunt u het systeem laten wen-
nen aan uw stem, zodat het herkennen beter
zal verlopen.
2.
Herhaal de woorden en zinnen als de
Uconnect™ Phone daarom vraagt. Voor de beste
resultaten dient de Spraaktrainingsessie te wor-den verricht als het voertuig geparkeerd staat
met de motor aan, alle ramen dicht en met de
aanjager uit. Deze procedure kan herhaald wor-
den met een nieuwe gebruiker. Het systeem past
zich alleen aan aan de laatst getrainde stem.
STOELENDe stoelen vormen een belangrijk onderdeel
van het veiligheidssysteem voor inzittenden
van deze auto.
WAARSCHUWING!
•Het is gevaarlijk om tijdens het rijden per-
sonen te vervoeren in de bagageruimte,
zowel binnen als buiten de auto. Bij een
aanrijding lopen personen in de bagage-
ruimte een groter risico om ernstig of zelfs
dodelijk gewond te raken.
•Vervoer geen personen in een ruimte van
de auto die niet is voorzien van stoelen en
autogordels. Bij een aanrijding lopen per-
sonen in de bagageruimte een groter risico
om ernstig of zelfs dodelijk gewond te
raken.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
•Zorg dat iedereen in uw auto een stoel
heeft en de autogordel op de juiste wijze
heeft omgedaan.
Elektrische stoelverstelling — indien
aanwezig
Sommige modellen zijn uitgevoerd met een
elektrisch verstelbare bestuurdersstoel. De
schakelaar voor de stoelverstelling bevindt
zich onder aan de zijkant van de zitting, aan de
portierzijde. Met de voorste schakelaar schuift
u de stoel omhoog, omlaag, naar voren of naar
achteren of kunt u de rugleuning kantelen.
Schakelaar elektrische stoelverstelling
90
WAARSCHUWING!
•Het verstellen van een stoel tijdens het
rijden kan gevaarlijk zijn. Het verstellen van
een stoel tijdens het rijden kan ertoe leiden
dat u de macht over het stuur verliest en
een botsing met ernstig of dodelijk letsel
veroorzaakt.
•Het verstellen van de stoelen moet plaats-
vinden voordat de veiligheidsgordels wor-
den vastgegespt en terwijl de auto is ge-
parkeerd. Een slecht afgestelde
veiligheidsgordel kan leiden tot ernstig of
dodelijk letsel.
LET OP!
Plaats geen voorwerpen onder een elektrisch
verstelbare stoel en zorg dat deze altijd vrij
kan bewegen. Anders kan de stoelbediening
worden beschadigd. De stoel kan niet vrij
bewegen als deze wordt gehinderd door ob-
stakels.De stoel naar voren of naar achteren
verstellen
De stoel kan zowel naar voren als naar achte-
ren worden versteld. Druk de stoelschakelaar
naar voren of naar achteren om de stoel te
verstellen in de richting van de schakelaar. Laat
de schakelaar los wanneer u de gewenste
positie hebt bereikt.
De stoel omhoog of omlaag verstellen
De stoelhoogte kan omhoog of omlaag worden
versteld. Trek de stoelschakelaar omhoog of
druk deze omlaag om de stoel te verstellen in
de richting van de schakelaar. Laat de schake-
laar los wanneer u de gewenste positie hebt
bereikt.
De stoel omhoog of omlaag kantelen
De hoek van de zitting kan in vier richtingen
worden versteld. Trek de voorzijde van de
stoelschakelaar omhoog of druk de achterzijde
van de stoelschakelaar omlaag om het voorste
of achterste gedeelte van de zitting te verstel-
len in de richting van de schakelaar. Laat de
schakelaar los wanneer u de gewenste positie
hebt bereikt.
Stoelverwarming — Indien aanwezigBij sommige modellen zijn de bestuurders- en
voorpassagiersstoel uitgerust met verwar-
mingselementen in zowel de zttingen als de
rugleuningen. De regelknoppen voor de stoel-
verwarming vóór bevinden zich midden op het
instrumentenpaneel.
U kunt kiezen uit de verwarmingsinstellingen
HIGH (hoog), LOW (laag) en OFF (uit). Oranje
indicatielampjes in beide schakelaars geven
de ingestelde verwarmingsgraad weer. Er gaan
twee indicatielampjes branden voor de stand
HIGH, één voor LOW en geen voor OFF.
Voor stand HIGH drukt u de scha-
kelaar eenmaal in. Voor stand
LOW drukt u de schakelaar twee-
maal in. Als u de verwarmingsele-
menten wilt uitschakelen, drukt u
de schakelaar driemaal in.
Als de keuzeknop voor de verwarming op
HIGH wordt gezet, wordt na ca. 60 minuten
continu bedrijf automatisch naar de verwar-
mingsstand LOW geschakeld en gaat één in-
dicatielampje uit. De verwarming en het reste-
rende indicatielampje gaan uit nadat de
91