BERICHTEN OP HET INSTRUMENTENPANEEL
Berichten Wat het betekent
CITYINSCHAKELING "DUALDRIVE" ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING
De indicatie CITY gaat aan wanneer de elektrische stuurbekrachtiging "Dualdrive" wordt ingeschakeld door
op de "CITY”-knop op het dashboard te drukken. De indicatie CITY verdwijnt wanneer er nogmaals op de
knop wordt gedrukt.
ECOINSCHAKELING VAN DE ECO-FUNCTIE
ECO verschijnt op het display wanneer de "ECO"-functie wordt geselecteerd door te drukken op de
bijbehorende knop op het dashboard. Het ECO-bericht wordt uitgeschakeld tot de motor weer gestart
wordt wanneer nogmaals op de knop wordt gedrukt. De ECO-functie is ingeschakeld wanneer de motor
weer gestart wordt. Bij sommige versies wordt in plaats van de indicatie "ECO" een scherm weergegeven.
BERICHTEN DUALOGIC-
VERSNELLINGSBAKBij versies uitgerust met "Dualogic" versnellingsbak, kunnen de volgende berichten worden weergegeven:
Versnellingen verminderen
Handmatige modus niet beschikbaar
Automatische modus niet beschikbaar
Oververhitting koppeling
Rempedaal indrukken
Rempedaal indrukken Vertraagde start
Versnelling niet beschikbaar
Manoeuvre niet toegestaan
Rempedaal intrappen en bewerking herhalen
Plaatsing van de versnellingspook in N (vrijstand).
33) 34)
71
Belangrijke aanbevelingen voor het
veilig vervoeren van kinderen:
Monteer de kinderzitjes op de
achterbank, omdat die plaats bij een
ongeval de meeste bescherming biedt.
Houd kinderen zo lang mogelijk in
kinderzitjes die tegen de rijrichting
in gemonteerd zijn, tot ze 3-4 jaar zijn.
Als de passagiersfrontairbag buiten
werking is gesteld, controleer dan of
het specifieke lampje continu brandt
om er zeker van te zijn dat deze airbag
daadwerkelijk is uitgeschakeld.
Neem de aanwijzingen die de
producent verplicht bij het kinderzitje
moet leveren zorgvuldig in acht.
Bewaar deze aanwijzingen samen met
de overige documenten en dit
instructieboek in het voertuig. Gebruik
geen gebruikte kinderzitjes waarvan
de gebruiksaanwijzingen ontbreken.
Elk kinderzitje is bedoeld voor
slechts één kind: vervoer nooit twee
kinderen in één zitje.
Controleer altijd of de gordel niet
langs de nek van het kind loopt.
Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door eraan te trekken.
Controleer tijdens het rijden of het
kind geen verkeerde houding aanneemt
of de gordels losmaakt.
Laat een kind nooit het diagonale
gordelgedeelte onder zijn arm of achter
zijn rug omleggen.
Vervoer kinderen nooit op schoot,
ook geen pasgeborenen. Niemand is in
staat om een kind vast te houden bij
een ongeval.
Als de auto betrokken is geweest bij
een aanrijding, vervang het kinderzitje
dan door een nieuwe. Bovendien,
en afhankelijk van het type kinderzitje
dat geïnstalleerd is, moeten de
Isofix-verankeringen of de
veiligheidsgordel waarmee het
kinderzitje vastzat ook worden
vervangen.
Zo nodig kan de achterste
hoofdsteun worden verwijderd om een
kinderzitje te monteren. De hoofdsteun
moet altijd geplaatst zijn als de stoel
door een volwassene wordt gebruikt of
door een kind in een kinderzitje zonder
rugleuning.
BELANGRIJK
89)ZEER GEVAARLIJK Plaats NOOIT een
kinderzitje tegen de rijrichting in op de
passagiersstoel van auto's met een actieve
passagiersairbag. Bij een ongeval, hoe
klein ook, kan de airbag dodelijk letsel van
het kind tot gevolg hebben. Het is
raadzaam kinderen altijd in kinderzitjes op
de achterbank te vervoeren: bij een
ongeval biedt de achterbank de meeste
bescherming.
90)Op de zonneklep is een etiket met
symbolen aangebracht dat eraan herinnert
dat de airbag verplicht uitgeschakeld
moet worden als een tegen de rijrichting in
gemonteerd kinderzitje op de voorstoel
wordt gemonteerd. Houd u altijd aan
de aanwijzingen op de zonneklep aan de
passagierszijde (zie de paragraaf
“Aanvullend veiligheidssysteem (SRS) -
Airbag”).
91)Mocht het nodig zijn een kind
achterstevoren in een kinderzitje op de
passagiersstoel te vervoeren, moeten de
front- en zijairbags aan de passagierszijde
worden uitgeschakeld via het hoofdmenu
op het display. Uitschakeling moet worden
gecontroleerd via het
waarschuwingslampje
dat op het
centrale deel van het dashboard is gaan
branden. Bovendien moet de
passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren zijn geschoven om te voorkomen
dat het kinderzitje eventueel in aanraking
komt met het dashboard.
95
92)Verplaats de voorste passagiersstoel of
de achterbank niet als er een kind op zit
of als het kind in een geschikt kinderzitje zit.
93)Er zijn kinderzitjes met Isofix
bevestigingen beschikbaar, waarmee het
zitje veilig met de stoel verankerd kan
worden zonder de veiligheidsgordels van
de auto te gebruiken. Zie voor dit type
zitjes paragraaf "Een Isofix kinderzitje
monteren" in dit hoofdstuk.
94)Onjuiste montage van het kinderzitje
kan ertoe leiden dat het
beschermingssysteem inefficiënt wordt. Bij
een ongeval kan het kinderzitje loskomen
en kan het kind zelfs dodelijk gewond
raken. Houd u, bij het monteren van
kinderzitjes voor pasgeborenen of kinderen,
strikt aan de aanwijzingen van de
Fabrikant.
95)Wanneer het kinderzitje niet in gebruik
is, zet het dan vast met de
veiligheidsgordel of met de ISOFIX-
verankeringen, of verwijder het uit het
voertuig. Laat het kinderzitje niet los in het
interieur liggen. Op die manier kan het geen
letsel bij de inzittenden veroorzaken, als er
plotseling moet worden geremd of in
geval van een ongeval.
96)Verplaats de stoel niet als er een
kinderzitje is geplaatst: verwijder altijd eerst
het kinderzitje alvorens de stoel anders in
te stellen.
97)Als een Universeel Isofix kinderzitje niet
aan alle drie verankeringspunten is
vastgemaakt, zal het kinderzitje het kind
niet goed kunnen beschermen. In geval
van een aanrijding zou het kind ernstig
gewond kunnen raken of zelfs kunnen
overlijden.98)Monteer het kinderzitje alleen bij
stilstaande auto. Het kinderzitje is op de
juiste wijze aan de beugels bevestigd
als de vergrendeling hoorbaar vastklikt. De
instructies voor montage, demontage en
plaatsing moeten in elk geval worden
opgevolgd. De fabrikant van het kinderzitje
is verplicht deze instructies bij het
kinderzitje te leveren.
99)Zorg er altijd voor dat het diagonale
gedeelte van de veiligheidsgordel niet
onder de armen door of achter de rug van
het kind langs loopt. Bij een ongeval zal
de veiligheidsgordel het kind niet vast
kunnen houden, met het risico van zelfs
dodelijk letsel. Daarom moet het kind
de veiligheidsgordel altijd correct
omleggen.
100)Gebruik één onderste
verankeringspunt niet voor de installatie
van meer dan één kinderzitje.
101)Monteer het kinderzitje
overeenkomstig de aanwijzingen, die
bijgesloten moeten zijn.AANVULLEND
VEILIGHEIDS-
SYSTEEM (SRS) -
AIRBAGS
Het voertuig kan uitgerust zijn met:
frontairbag bestuurderszijde;
frontairbag passagierszijde;
knie-airbag bestuurderszijde;
airbags aan passagiers- en
bestuurderszijde ter bescherming van
bekken, borst en schouders;
hoofdairbags ter bescherming van
het hoofd van passagiers op de
voorstoel en op de achterbank.
FRONTAIRBAGS
102)
De frontairbags voor bestuurder/
passagier en de knie-airbag voor de
bestuurder (voor bepaalde versies/
markten) beschermen de inzittenden op
de voorstoelen in geval van
middelzware/zware frontale botsingen,
door de airbag tussen de inzittende
en het stuurwiel of het dashboard op te
blazen.
Als de airbags niet worden opgeblazen
bij andere soorten botsingen (botsingen
opzij, achterop, over de kop slaan
enz.), wijst dit niet op een storing van
het systeem.
96
VEILIGHEID
In geval van een frontale botsing wordt
de airbag opgeblazen door een
elektronische regeleenheid.
Het kussen blaast onmiddellijk op
tussen de inzittende voorin en
het stuurwiel of het dashboard,
waardoor het lichaam van de inzittende
wordt opgevangen en de kans op
verwondingen wordt beperkt. Na het
opblazen loopt de airbag ook direct
weer leeg.
De frontairbags zijn geen vervanging
voor de veiligheidsgordels, maar een
aanvulling. Draag dus altijd
veiligheidsgordels, zoals trouwens bij de
wet voorgeschreven is in alle Europese
landen en de meeste landen
daarbuiten.
Bij een botsing kunnen degenen die
geen veiligheidsgordel dragen, in
contact komen met een airbag die nog
niet volledig opgeblazen is. Onder
deze omstandigheden wordt de
inzittende minder door de airbag
beschermd.De frontairbags kunnen niet worden
geactiveerd in het geval van een
frontale botsing tegen sterk
vervormbare voorwerpen waarbij de
voorkant van het voertuig niet
betrokken is (bijv. flankbotsing tegen de
vangrail) of indien de auto onder een
andere auto of veiligheidsbarrières
schuift (bijv. onder een vrachtwagen of
de vangrails).
Als de airbags onder de hierboven
beschreven omstandigheden niet
opgeblazen worden, dan bieden ze
geen aanvullende bescherming ten
opzichte van de veiligheidsgordels,
zodat hun activering geen zin heeft. In
deze gevallen wijst de uitgebleven
activering dus niet op een storing van
het systeem.
De frontairbags (bestuurder, passagier,
knieairbag voor bestuurder) zijn
ontworpen en afgesteld om inzittenden
voorin met omgelegde
veiligheidsgordels zo goed mogelijk te
beschermen. Wanneer de airbags
volledig opgeblazen zijn, nemen ze
bijna alle ruimte in beslag tussen het
stuurwiel en de bestuurder, tussen de
onderste bescherming van de
stuurkolom en de knieën van de
bestuurder en tussen het dashboard en
de voorpassagier.Bij lichte frontale botsingen (waarbij de
bescherming van de omgelegde gordel
volstaat) worden de airbags niet
opgeblazen. De veiligheidsgordels
moeten dus altijd gedragen worden. Bij
een frontale aanrijding zorgen de
veiligheidsgordels ervoor dat de
inzittenden in de juiste stand worden
gehouden.
Frontairbag bestuurderszijde
103)
Deze bestaat uit een onmiddellijk
opblaasbaar kussen dat in een speciale
ruimte A in het midden van het
stuurwiel is geplaatst fig. 67.
66F0S0586
97
Frontairbag passagierszijde
Deze bestaat uit een onmiddellijk
opblaasbaar kussen dat in een speciale
ruimte in dashboard fig. 67 is
opgeborgen, deze airbag heeft een
groter volume dan de
bestuurdersairbag.
Frontairbag passagier en
kinderzitjes
104) 105)
PlaatsNOOITeen kinderzitje tegen de
rijrichting in op de voorstoel met een
actieve passagiersairbag. Als bij een
botsing de airbag wordt opgeblazen,
kan dit leiden tot dodelijk letsel van het
kind.
Houd uALTIJDaan de aanwijzingen
die vermeld zijn op het etiket aan beide
kanten van de zonneklep (fig. 68).
67F0S0596
68F0S0502
98
VEILIGHEID
Knie-airbag bestuurder
(voor bepaalde versies/markten)
Deze bestaat uit een onmiddellijk
opblaasbaar kussen dat in een speciale
ruimte C onder de onderste
afschermkap van de stuurkolom fig. 70
is geplaatst, op kniehoogte van de
bestuurder. Deze biedt extra
bescherming voor de bestuurder in het
geval van een frontale botsing.
Uitschakeling van de airbags aan
passagierszijde: frontairbag en
zijairbag
106) 107) 108)
(voor bepaalde versies/markten)
Het lampje A fig. 71 in het midden van
het dashboard blijft continu branden tot
de passagiersairbag en de frontzijairbag
aan passagierszijde weer worden
ingeschakeld (voor bepaalde
versies/markten).BELANGRIJK Voor het handmatig
uitschakelen van de frontzijairbag en de
frontairbag aan de passagierszijde
(voor bepaalde versies/markten) wordt
verwezen naar de paragraaf “Display” in
het hoofdstuk “Kennismaking met het
instrumentenpaneel”.
ZIJAIRBAGS -
HOOFDAIRBAGS
Om de bescherming van de inzittenden
in geval van een flankbotsing te
vergroten, is de auto uitgerust met in de
stoel gemonteerde zijairbags (voor
bepaalde versies/markten) en
hoofdairbag (voor bepaalde versies/
markten).
Zijairbags beschermen de inzittenden
bij middelzware/zware zijdelingse
aanrijdingen, door de airbag tussen de
inzittende en de interieurdelen van de
zijdelingse structuur van de auto op
te blazen.Als de zijairbags niet worden
opgeblazen bij andere soorten
ongevallen (botsingen opzij, achterop,
over de kop slaan enz.), betekent dit
niet dat het systeem slecht functioneert.
Zijairbag
Deze bestaan uit twee onmiddellijk
opblaasbare kussens die zich in de
rugleuning van de voorstoelen bevinden
fig. 72 en die het bekken, de borst en
schouders van de inzittenden bij
middelzware flankbotsingen
beschermen.
70F0S0105
71F0S0389
72F0S0087
100
VEILIGHEID
Hoofdairbag
Deze bestaan uit twee hoofdairbags die
onder de zijkant van de dakbekleding
zitten en afgedekt zijn met speciale
afwerkingselementen fig. 73. De
hoofdairbags bieden bescherming aan
het hoofd van de inzittenden voorin
en achterin bij een zijdelingse botsing,
dankzij het grote oppervlak dat ze in
opgeblazen toestand beslaan.
Belangrijke opmerkingen
Het systeem biedt de beste
bescherming bij een zijdelingse botsing
als de passagier correct op zijn stoel
zit, zodat de hoofdairbag zo goed
mogelijk opgeblazen kan worden.De frontairbags en/of zijairbags kunnen
geactiveerd worden bij krachtige stoten
aan de onderzijde van de carrosserie
(bijv. heftige botsing tegen drempels of
stoepranden, grote gaten of
verzakkingen in het wegdek etc.).
Als de airbag geactiveerd wordt,
ontsnapt een kleine hoeveelheid
poeder. Dit poeder is niet schadelijk en
duidt niet op het begin van een brand.
Verder kan het oppervlak van de
opgeblazen airbag en het interieur van
het voertuig zijn bedekt met een fijn
poederlaagje: dit poeder kan irriterend
zijn voor ogen en huid. Na aanraking
onmiddellijk wassen met water en
neutrale zeep.
De controle, reparatie en vervanging
van airbags moeten door het Fiat
Servicenetwerk worden uitgevoerd. Als
de auto wordt gesloopt, moet het
airbagsysteem onbruikbaar worden
gemaakt door het Fiat Servicenetwerk.
Gordelspanners, frontairbags en
zijairbags worden op verschillende
manieren geactiveerd, afhankelijk van
het type botsing. Als een of meerdere
van deze voorzieningen niet in werking
treden, dan duidt dat niet op een
storing in het systeem.Als een of meerdere
veiligheidsvoorzieningen zijn
geactiveerd ten gevolge van een
ongeval, neem dan contact op met het
Fiat Servicenetwerk om deze
veiligheidsvoorzieningen te laten
vervangen en om de werking van het
systeem te laten controleren.
109) 110) 111) 112) 113) 114) 115) 116) 117) 118)
119) 120)
BELANGRIJK
102)Breng geen stickers of andere
voorwerpen op het stuurwiel, op het
dashboard in de zone van de
passagiersairbag, op de zijkant van de
dakbekleding en op de stoelen aan. Plaats
nooit voorwerpen (bijv. mobiele telefoons)
op het dashboard aan passagierszijde,
omdat deze het correct openen van de
airbag kunnen hinderen en tevens de
inzittenden ernstig kunnen verwonden.
103)Rijd altijd met de handen op de rand
van het stuurwiel zodat de airbag indien
nodig ongehinderd opgeblazen kan
worden. Rijd niet met uw bovenlichaam
over het stuurwiel gebogen, maar zit
rechtop met uw rug stevig tegen de
rugleuning.
73F0S0106
101
104)Plaats NOOIT een kinderzitje
achterstevoren op de passagiersstoel van
auto's met een actieve passagiersairbag.
Bij een ongeval, hoe klein ook, kan de
airbag ernstig letsel en zelfs de dood van
het kind tot gevolg hebben.
105)Plaats NOOIT een kinderzitje tegen de
rijrichting in op de passagiersstoel van
auto's met een actieve passagiersairbag.
Bij een ongeval, hoe klein ook, kan de
airbag dodelijk letsel van het kind tot gevolg
hebben. Het is raadzaam kinderen altijd in
kinderzitjes op de achterbank te vervoeren:
bij een ongeval biedt de achterbank de
meeste bescherming.
106)Bij sommige versies gaat, in het geval
van een storing van de led
(bevindt
zich op het dashboard), de controlelamp
op het instrumentenpaneel branden en
worden de airbags aan de passagierszijde
uitgeschakeld.107)Het
lampje van de airbag geeft de
status aan van de passagiersbescherming.
Als het lampje uit is, is de zijairbag van de
passagier actief: gebruik het
instellingenmenu om deze zijairbag uit te
schakelen (in dat geval gaat de led
branden). Wanneer de motor wordt gestart
(sleutel in stand MAR), brandt het
waarschuwingslampje gedurende ongeveer
8 seconden, als ten minste 5 seconden
na de vorige uitschakeling zijn verstreken.
Als dit niet het geval is, neem dan contact
op met het Fiat Servicenetwerk. Als de
motor binnen 5 seconden opnieuw wordt
in-/uitgeschakeld, kan het
waarschuwingslampje gedoofd blijven.
Controleer in dit geval de correcte werking
van het lampje, zet de motor af, wacht
minstens 5 seconden en start de motor
weer. Het controlelampje kan met
verschillende lichtsterkte branden,
afhankelijk van de voertuigcondities. De
lichtsterkte kan ook tijdens dezelfde
sleutelcyclus variëren. Als de contactsleutel
in stand MAR gedraaid is, gaat het
waarschuwingslampje
gedurende
enkele seconden branden, vervolgens als
de passagiersairbag actief is moet het
doven.108)Als een kind op de voorstoel in een
tegen de rijrichting gemonteerd kinderzitje
vervoerd moet worden, dan is het verplicht
om de frontairbag aan de passagierszijde
uit te schakelen. Verzeker u ervan dat deze
daadwerkelijk uitgeschakeld is door te
controleren of het speciale
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel brandt. Bovendien
moet de passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
109)Storing van het
waarschuwingslampje wordt aangeduid
door de inschakeling van het symbool
storing airbag en een speciaal bericht op
het display van het instrumentenpaneel (of,
bij bepaalde versies, door de inschakeling
van een knipperend waarschuwingslampje
voor een algemene storing). In dergelijke
gevallen kan het lampje
mogelijk geen
storingen in de veiligheidssystemen
aangeven. Laat het systeem onmiddellijk
controleren door het Fiat Servicenetwerk
alvorens verder te rijden.
110)Gebruik geen stoelhoezen op
voorstoelen met zijairbags.
111)Reis niet met voorwerpen op schoot
of voor de borst en houd niets in de mond
(pijp, pen, enz.): deze kunnen ernstig
letsel veroorzaken als de airbag in werking
treedt.
112)Laat na diefstal of poging tot diefstal,
vandalisme of overstromingen het
airbagsysteem door het Fiat
Servicenetwerk controleren.
102
VEILIGHEID