Page 185 of 244

KOPLAMP- EN
RUITENSPROEIER-
VLOEISTOF
214)
Inspecteer het vloeistofpeil in het
ruitensproeierreservoir fig. 150; draai de
dop open en vul de vloeistof bij
wanneer dit nodig is.
REGELEENHEID
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK
5)
Het oliepeil van de versnellingsbak mag
uitsluitend gecontroleerd worden bij een
werkplaats van het Fiat Servicenetwerk.
ACCU-ONDERHOUD
209) 210) 211) 212)
43)
6)
Hoe krijgt u het beste van uw accu:
houd de accu goed gemonteerd;
houd de bovenkant droog en
schoon;
houd de accuklemmen en de
aansluitingen schoon, stevig
aangedraaid en bedekt met een laagje
vaseline of vet;
spoel gelekte elektrolyt onmiddellijk
weg met een oplossing van water en
bicarbonaat;
koppel de accukabels los en laad de
accu elke zes weken op als het voertuig
lange tijd niet zal worden gebruikt.
OPMERKING
Elke keer dat de accu wordt
aangesloten nadat deze afgesloten is
geweest, moet de volgende
leerprocedure worden uitgevoerd:
de motor opwarmen;
Met het voertuig stationair, de motor
draaiend en de versnellingsbak in de
vrijstand of N/P (voor automatische
versnellingsbakken), het gaspedaal
volledig intrappen om de motorsnelheid
tot boven de 6000 tpm te brengen;
laat het gaspedaal los en wacht tot
de motor natuurlijk terugkeert tot
stationair.
Als deze procedure niet wordt
uitgevoerd, zou het
waarschuwingslampje aan kunnen
gaan: neem in dit geval contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK Als na de eerste keer
intrappen van het gaspedaal de motor
boven de 6000 rpm is gebracht, er nog
een onmiddellijk daarna volgt zonder
dat de motor natuurlijk stationair
draaien bereikt, wordt de leerprocedure
ongeldig en het
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel gaat aan. Als de
motor niet tot boven de 6000 tpm
wordt gebracht, of niet is opgewarmd,
zal de regeleenheid de mogelijkheid
open houden om de beschreven
procedure te herhalen.
Elektrolytpeil controleren
Door een laag elektrolytpeil zal de accu
snel ontladen raken.
Inspecteer het elektrolytpeil minstens
een keer per week. Als het peil laag is,
draai de doppen los en laat het peil tot
tussen het bovenste en onderste
peilfig. 151 stijgen (1 = bovenste peil /
2 = onderste peil) door voldoende
gedestilleerd water toe te voegen.Vul
de accu niet te veel.
15007030901-121-001
183
Page 186 of 244

Beoordeel het soortgelijke gewicht van
de elektrolyt met een hydrometer. Doe
dit met name bij koud weer. Laad de
accu op als het soortgelijke gewicht
laag is.
Accu vervangen
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk om de accu te laten
vervangen.
Na het vervangen van de accu, de
leerprocedure van het tandwiel
uitvoeren, zoals beschreven in het
hoofdstuk “Accu-onderhoud”.
BELANGRIJK
200)Rook nooit als u werkzaamheden in
de motorruimte verricht. Er kunnen
ontvlambare gassen en dampen aanwezig
zijn die brandgevaar opleveren.201)Wees erg voorzichtig bij het uitvoeren
van werkzaamheden in de motorruimte
wanneer de motor nog warm is: gevaar
voor brandwonden. Kom niet te dicht bij de
koelventilator van de radiateur: de
elektrische ventilator kan inschakelen;
gevaar voor verwondingen. Sjaals, dassen
of andere loszittende kleding kunnen door
de bewegende onderdelen worden
meegetrokken.
202)Wacht voor het bijvullen van de
motorolie tot de motor is afgekoeld,
alvorens de vuldop los te maken. Dit geldt
in het bijzonder voor voertuigen met een
aluminium vuldop (indien aanwezig).
BELANGRIJK: gevaar voor brandwonden!
203)Gebruik geen lucifers of open vuur in
de motorruimte. BIJ HETE MOTOR GEEN
KOELVLOEISTOF BIJVULLEN: een hete
motor is gevaarlijk. De onderdelen in de
motorruimte kunnen erg warm worden als
de motor heeft gelopen. Daardoor kunt u
brandwonden oplopen. Controleer de
motorkoelvloeistof in het reservoir
zorgvuldig, maar draai het reservoir niet
open.
204)Draai de dop van het koelsysteem niet
open wanneer de motor en de radiateur
warm zijn. Wanneer de motor en de
radiateur warm zijn kan hete koelvloeistof
en stoom onder druk naar buiten spuiten
en ernstig letsel veroorzaken.
205)Het koelsysteem staat onder druk.
Vervang indien nodig de dop alleen door
een origineel exemplaar om de werking van
het systeem niet negatief te beïnvloeden.
Draai bij warme motor de dop van het
reservoir niet los: gevaar voor
brandwonden.206)Rijd nooit met een leeg
ruitensproeierreservoir: ruitensproeiers zijn
van fundamenteel belang voor een goed
zicht. Herhaaldelijke werking van het
systeem zonder vloeistof kan leiden tot
schade aan of snelle verslechtering van
sommige systeemcomponenten.
207)Sommige in de handel verkrijgbare
ruitensproeiervloeistoffen zijn ontvlambaar.
De motorruimte omvat warme onderdelen
die bij contact met de vloeistof brand
kunnen veroorzaken.
208)Remvloeistof is giftig en uiterst
corrosief. Als er per ongeluk remvloeistof
gemorst wordt, moeten de betrokken delen
onmiddellijk worden gewassen met water
en neutrale zeep. Vervolgens met veel
water afspoelen. In geval van inslikken
onmiddellijk een arts raadplegen.
209)Accuvloeistof is giftig en corrosief.
Vermijd contact met huid en ogen. Houd
open vuur en vonkvormende apparaten uit
de buurt van de accu: brand- en
explosiegevaar.
210)Als de accu met onvoldoende
vloeistof werkt, kan dit de accu
onherstelbaar beschadigen en een explosie
veroorzaken.
211)Als de auto langdurig gestald moet
worden bij zeer lage temperaturen,
verwijder dan de accu en breng deze naar
een verwarmde plek, om bevriezing te
voorkomen.
212)Bij werkzaamheden aan de accu of in
de buurt van de accu, moeten de ogen
altijd met een speciale bril beschermd
worden.
15107031202-ALL-001
184
ONDERHOUD EN ZORG
Page 187 of 244

213)Laat de remmen inspecteren als het
koppeling-/remvloeistofpeil laag is. Een
laag koppeling-/remvloeistofpeil is
gevaarlijk. Een laag koppeling-/
remvloeistofpeil kan duiden op slijtage van
de remvoering of een lek in het
remsysteem waardoor de remmen kunnen
haperen en een ongeval kan worden
veroorzaakt.
214)Vul het reservoir uitsluitend met
ruitensproeiervloeistof of kraanwater. Het
gebruik van antivries als
ruitensproeiervloeistof is gevaarlijk.
Wanneer antivries op de voorruit gespoten
wordt, zal de voorruit bevuild raken
waardoor uw zicht afneemt en een ongeval
kan worden veroorzaakt.
BELANGRIJK
39)Let erop dat de verschillende types
vloeistoffen tijdens het bijvullen niet
verwisseld worden: ze mogen absoluut niet
onderling gemengd worden! Bijvullen met
een ongeschikte vloeistof kan ernstige
schade aan het voertuig veroorzaken.
40)Het oliepeil mag nooit boven het
MAX-teken komen.
41)Vul geen olie bij met andere kenmerken
dan de olie waarmee de motor is gevuld.
42)Vermijd dat remvloeistof, die uiterst
corrosief is, in contact komt met gelakte
zones. Spoel bij contact onmiddellijk af met
water.43)Onjuiste installatie van elektrische en
elektronische accessoires kan ernstige
schade aan het voertuig veroorzaken. Als
na aanschaf van de auto-accessoires (bijv.
alarmsysteem, mobiele telefoon enz.)
gemonteerd moeten worden, neem dan
contact op met het Fiat Servicenetwerk,
dat de meest geschikte apparaten weet
aan te raden en vooral kan beoordelen of
een accu met een grotere capaciteit nodig
is.
BELANGRIJK
4)De gebruikte motorolie en oliefilters
bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het
milieu. Het wordt geadviseerd wordt naar
een werkplaats van het Fiat Servicenetwerk
te gaan om de olie en het oliefilter te laten
vervangen.
5)Gebruikte versnellingsbakolie bevat
stoffen die schadelijk zijn voor het milieu.
Het wordt geadviseerd contact op te
nemen met het Fiat Servicenetwerk om de
vloeistof te laten vervangen.
6)Accu’s bevatten stoffen die zeer
gevaarlijk zijn voor het milieu. Neem voor
het vervangen van de accu contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
ACCU OPLADEN
215) 216)
PROCEDURE VOOR HET
OPLADEN VAN DE ACCU
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
verwijder de doppen voordat u de
accu oplaadt;
sluit de kabels van de acculader aan
op de accupolen; let daarbij op de
polariteit;
schakel de acculader in;
schakel na het opladen eerst de
acculader uit alvorens de accu los te
koppelen;
sluit de minklem weer aan op de
accu.
BELANGRIJK Schakel alle accessoires
uit en stop de motor, alvorens de accu
op te laden.
BELANGRIJK Controleer of de kabels
van de elektrische installatie correct zijn
aangesloten op de accu, d.w.z. de
pluskabel (+) op de plusklem en de
minkabel (-) op de minklem. De
accuklemmen zijn gemarkeerd met de
symbolen plus (+) en min (-), en zijn
weergegeven op het deksel van de
accu. De kabelklemmen moeten ook
corrosievrij zijn en stevig aan de
185
Page 188 of 244

klemmen bevestigd worden. Als een
"snellader" wordt gebruikt terwijl de
accu in het voertuig is gemonteerd,
moeten eerst de beide kabels van de
accu losgemaakt worden alvorens de
acculader aan te sluiten. Gebruik geen
"snellader" voor de levering van
startspanning.
BELANGRIJK De procedure voor het
opladen van de accu is uitsluitend
bedoeld ter informatie. Geadviseerd
wordt contact op te nemen met het Fiat
Servicenetwerk om deze
werkzaamheden te laten uitvoeren.
BELANGRIJK Het verdient aanbeveling
de accu langzaam en met een lage
stroomsterkte ongeveer 24 uur op te
laden. De accu langer opladen, kan de
accu beschadigen.
BELANGRIJK Na het opnieuw
aansluiten van de accu de
leerprocedure met het tandwiel
uitvoeren zoals beschreven in paragraaf
“Accu-onderhoud” in dit hoofdstuk.
BELANGRIJK
215)Accuvloeistof is giftig en corrosief:
vermijd de aanraking met de huid en de
ogen. Het opladen van de accu moet
worden uitgevoerd in een goed
geventileerde ruimte, ver van open vuur en
mogelijke bronnen van vonken om brand-
en ontploffingsgevaar te vermijden.
216)Probeer nooit een bevroren accu op
te laden: ontdooi eerst de accu om
ontploffing ervan te voorkomen. Als de
accu bevroren is geweest, moet door
gespecialiseerd personeel gecontroleerd
worden of de cellen niet beschadigd zijn en
of de behuizing geen scheuren vertoont,
waardoor de giftige en corrosieve vloeistof
kan weglekken.
WIELEN EN BANDEN
VEILIGHEIDSINFORMATIE
217) 218) 219)
44) 45)
Controleer voor een lange reis en
ongeveer elke twee weken de spanning
van de banden en van het reservewiel,
indien aanwezig. Controleer de
bandenspanning wanneer de banden
koud zijn.
Het is normaal dat door het opwarmen
van de banden de spanning tijdens het
rijden toeneemt. Zie voor de correcte
bandenspanning de paragraaf “Wielen
en gegevens banden” in het hoofdstuk
“Technische gegevens”.
Banden moeten worden vervangen
wanneer de profieldiepte van het
loopvlak minder dan 1,6 mm bedraagt.
186
ONDERHOUD EN ZORG
Page 189 of 244

BANDENSPANNING
220) 221)
OpmerkingControleer de bandenspanning altijd
wanneer de banden koud zijn.
Doorgaans wordt de
bandenspanning bij warme banden
overschreden. Laat geen lucht uit
warme banden ontsnappen om de
bandenspanning aan te passen.
Door te zacht opgepompte banden
kan het brandstofverbruik toenemen,
de band onregelmatig en sneller
verslijten en de bandhiel niet goed
aanhechten, waardoor het wiel
vervormd zal raken en de band van de
velg loopt.
Door te hard opgepompte banden
kan het rijden minder soepel worden,
zal de band onregelmatig en sneller
verslijten en kan mogelijke schade door
gevaren op de weg toenemen. Zorg
ervoor dat de bandenspanning in orde
is. Laat de band inspecteren als deze
regelmatig moet worden opgepompt.
EEN BAND VERVANGEN
223) 222)
Als een band regelmatig verslijt zal een
slijtage-indicator fig. 152 in de vorm van
een doorgetrokken streep dwars op het
loopvlak verschijnen. Vervang de band
wanneer dit het geval is: 1: nieuw
loopvlak/2: versleten loopvlak (3 =
loopvlak slijtage-indicator).
Vervang de band voordat de streep
over het hele loopvlak loopt.
Nadat de banden op spanning zijn
gebracht, moet het bewakingssysteem
bandenspanning geïnitialiseerd worden,
zodat het systeem normaal kan werken.
Raadpleeg de paragraaf "Initialisatie
bandenspanningsbewakingssysteem"
in het hoofdstuk "Veiligheid".
EEN WIEL VERVANGEN
224)
Een wiel met een verkeerde afmeting
kan het volgende negatief beïnvloeden:
montage van de band
levensduur van het wiel en het lager;
vrije ruimte tot de grond;
Speling sneeuwketting;
kalibratie snelheidsmeter;
afstelling koplamp;
bumperhoogte;
Bewakingssysteem bandenspanning.
BELANGRIJK Verzeker u er bij de
vervanging van een wiel van dat het
nieuwe wiel dezelfde diameter,
velgbreedte en offset (in- en uitzetting)
heeft. Neem voor meer informatie
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
Een perfect uitgebalanceerde band
zorgt voor het beste rijcomfort en helpt
de slijtage van het loopvlak beperken.
Verkeerd uitgebalanceerde banden
kunnen trillingen en onregelmatige
slijtage, zoals dutsen en vlakke plekken,
veroorzaken.15207031403-ALL-001
187
Page 190 of 244

BELANGRIJK Het gebruik van
sneeuwkettingen met banden met
niet-originele afmetingen kan het
voertuig beschadigen.
BELANGRIJK Het gebruik van
verschillende banden maten of -typen
(M+S, winter, enz.) op de voor- en
achterassen kan de bestuurbaarheid
van de auto benadelen, met het risico
van controleverlies over het voertuig en
bijgevolg ongevallen.
AANBEVELINGEN VOOR
DE VERWISSELING VAN
BANDEN
BELANGRIJK De volgende
wisselmethodes mogen NIET worden
gebruikt met banden met
éénrichtingsloopvlak! Dit type banden
kan alleen aan dezelfde zijde van het
voertuig, d.w.z. van de vooras naar de
achteras en vice versa, worden
verwisseld.BELANGRIJK Verwissel de banden
regelmatig. Een onregelmatige slijtage
van de banden is gevaarlijk. Verwissel
de banden elke 10.000 km of vaker als
onregelmatige slijtage ontstaat om de
slijtage van het loopvlak te vereffenen
en een goede hantering en goede
remprestaties te behouden.
BELANGRIJK Aangezien uw voertuig
niet is uitgerust met een reservewiel
voor wielrotatie, neem contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
Nadat de banden op spanning zijn
gebracht, moet het bewakingssysteem
bandenspanning geïnitialiseerd worden,
zodat het systeem normaal kan werken.
Raadpleeg de paragraaf "Initialisatie
bandenspanningsbewakingssysteem"
in het hoofdstuk "Veiligheid".
BELANGRIJK Verwissel banden met
éénrichtingsloopvlak en radiaalbanden
met een asymmetrisch loopvlak of
spijkers uitsluitend van voor naar achter
en niet van de ene naar de andere kant.
De prestaties van de band zullen
afnemen als de banden van de ene
naar de andere kant worden verwisseld.
Met differentieelblokkering
(indien aanwezig)
Het volgende niet gebruiken:
banden met een andere maat dan is
gegeven;
banden met verschillende maten of
typen tegelijkertijd;
onvoldoende opgepompte banden.
Als deze aanwijzingen niet worden
nageleefd, zal de verwisseling van de
wielen rechts en links verschillen,
waardoor de differentieelblokkering
constant wordt belast. Hierdoor zal een
storing worden veroorzaakt.
BELANGRIJK
217)Verwissel banden met een
“éénrichtingsprofiel” niet kruiselings, door
ze van de rechterzijde naar de linkerzijde en
omgekeerd te verplaatsen. Dit type banden
kan alleen aan dezelfde zijde van het
voertuig, d.w.z. van de vooras naar de
achteras en vice versa, worden verwisseld.
218)Rijden met geheel of gedeeltelijk
leeggelopen banden kan gevaarlijk zijn en
de band onherstelbaar beschadigen.
219)Gebruik altijd banden die in goede
staat verkeren. Rijden met versleten
banden is gevaarlijk. Door beperkt rem- en
stuurvermogen en geringere tractie kan
een ongeval worden veroorzaakt.
188
ONDERHOUD EN ZORG
SNEEUWKETTINGEN
46)
De sneeuwkettingen mogen alleen op
de achterwielen gemonteerd worden.
Controleer de spanning van de
sneeuwkettingen na enkele tientallen
meters rijden.
Page 191 of 244

220)Pomp de banden altijd tot de juiste
bandenspanning op. Het is gevaarlijk om
de banden te hard of te zacht op te
pompen. Door een verkeerde hantering of
een plotseling defect in de band kan een
ernstig ongeval worden veroorzaakt (zie de
paragraaf "Banden" in het hoofdstuk
"Technische gegevens").
221)Gebruik uitsluitend een origineel
FCA-ventieldopje. Het gebruik van een
niet-origineel ventieldopje is gevaarlijk
aangezien de juiste bandenspanning niet
behouden kan blijven als het ventiel van de
band beschadigd raakt. Als onder deze
omstandigheden met het voertuig gereden
wordt, zal de bandenspanning afnemen
waardoor een ernstig ongeval kan worden
veroorzaakt. Gebruik voor het ventieldopje
geen enkel onderdeel dat geen origineel
onderdeel van FCA is.
222)Vervang alle vier de banden
tegelijkertijd. Het vervangen van slechts
één band is gevaarlijk. Daardoor kan de
hantering van de band en het
remvermogen afnemen, waardoor de
controle over het voertuig verloren gaat.
223)Gebruik altijd banden die in goede
staat verkeren. Rijden met versleten
banden is gevaarlijk. Door beperkt rem- en
stuurvermogen en geringere tractie kan
een ongeval worden veroorzaakt.
224)Gebruik altijd het formaat wielen dat
voor uw voertuig geschikt is. Het gebruik
van een wiel met een verkeerd formaat is
gevaarlijk. Daardoor kunnen het remmen
en de hantering worden benadeeld,
waardoor de controle over het voertuig en
een ongeval kunnen worden veroorzaakt.BELANGRIJK
44)De wegligging hangt ook af van de
correcte bandenspanning.
45)Bij een te lage spanning wordt de band
te heet, hetgeen ernstige schade aan de
band kan veroorzaken.
46)Beperk uw snelheid wanneer er
sneeuwkettingen gemonteerd zijn;
overschrijd de 50 km/u niet. Vermijd kuilen,
trottoirbanden en stoepen en rijd geen
lange stukken op sneeuwvrije wegen om
het voertuig en het wegdek niet te
beschadigen.
CARROSSERIE
DE LAK BESCHERMEN
47) 48)
7)
Werk beschadigingen van de laklaag,
zoals krassen en schuurplekken,
onmiddellijk bij om roestvorming te
voorkomen.
Volg onderstaande aanwijzingen om het
voertuig correct te wassen:
verwijder de antenne wanneer het
voertuig gewassen wordt;
als voor het wassen van het voertuig
hogedrukreinigers worden gebruikt,
houd dan een afstand van minimaal
40 cm t.o.v. de carrosserie aan om
beschadiging of aantasting te
voorkomen. Stagnerend water kan op
lange termijn leiden tot schade aan het
voertuig;
maak de carrosserie, indien mogelijk,
eerst nat met een waterstraal onder
lage druk;
was de carrosserie met een zachte
spons met een lichte zeepoplossing en
spoel de spons regelmatig uit;
spoel goed af met schoon water en
droog met een luchtstraal of een
zeemleren lap.
189
Page 192 of 244

Droog de minder zichtbare delen (bijv.
randen van portieren, motorkap,
koplampranden) zorgvuldig, aangezien
in deze zones water makkelijker kan
stagneren. Was het voertuig nooit als
het in de zon heeft gestaan of als de
motorkap nog warm is: de glans van de
lak kan afnemen.
De kunststof carrosseriedelen moeten
op dezelfde wijze als de rest van het
voertuig gewassen worden.
BELANGRIJK Parkeer de auto zo min
mogelijk onder bomen; de hars die uit
de bomen druppelt, maakt de lak mat
en vergroot de kans op roestvorming.
BELANGRIJK Vogelpoep moet zo snel
en zo goed mogelijk verwijderd worden,
omdat hierin bijzonder agressieve zuren
aanwezig zijn.
Lakschilfers
De lak gaat schilferen wanneer grof
zand dat door de banden van een
ander voertuig in de lucht geworpen
wordt op uw voertuig terechtkomt.
Een veilige afstand tussen u en het
voertuig voor u bewaren beperkt het
risico op lakschilfers die voor vliegend
grof zand worden veroorzaakt.
BELANGRIJK Bij lage temperaturen
wordt de lak van een voertuig harder.
Daardoor neemt het risico op
schilfervorming toe.BELANGRIJK Door geschilferde lak kan
uw voertuig gaan roesten. Repareer de
lak als dit probleem zich voordoet met
de reparatielak van FCA en volgens de
aanwijzingen van dit deel. Als u de
getroffen zone niet repareert kan het
voertuig erg gaan roesten en zijn dure
reparaties nodig.
Matgelakte versies
(indien aanwezig)
Uw voertuig zou uitgerust kunnen zijn
met een exclusieve matte lak die
speciale zorg nodig heeft voor het
behoud ervan.
Ga als volgt te werk om het voertuig
correct te wassen:
maak de carrosserie eerst nat met
een waterstraal onder lage druk.
Onthoud dat stagnerend water op
lange termijn de auto kan beschadigen;
was de carrosserie met een zachte
spons met een lichte zeepoplossing en
spoel de spons regelmatig uit;
spoel goed af met water en droog
met perslucht of een leren zeem,
zonder herhaaldelijk over bepaalde
zones te wrijven.WAARSCHUWING
DE LAK ONDERHOUDEN
Wassen
Om de lak tegen roest en veroudering
te beschermen, dient u uw voertuig
minstens eenmaal per maand grondig
en regelmatig met lauwwarm of koud
water te wassen.
BELANGRIJK FCA is niet aansprakelijk
voor krassen die worden veroorzaakt
door automatische wasstraten of door
verkeerd wassen. Krassen zijn
duidelijker zichtbaar op voertuigen met
een donkere lak.
BELANGRIJK Houd handen en
krabbers buiten bereik van de voorruit
als de ruitenwisserhendel op AUTO is
geplaatst en het contact op ON is
gedraaid, aangezien de vingers
beklemd kunnen raken of de
ruitenwissers en wisserbladen
beschadigd kunnen raken als de
ruitenwissers automatisch geactiveerd
worden. Verzeker u ervan dat de
ruitenwissers volledig zijn uitgeschakeld
(als de motor zal blijven lopen) wanneer
u de voorruit gaat wassen. Dit is met
name belangrijk wanneer ijs en sneeuw
moeten worden verwijderd.
BELANGRIJK Sproei geen water in de
motorruimte. Anders kunnen
problemen tijdens het starten van de
motor of schade aan de elektrische
delen worden veroorzaakt.
190
ONDERHOUD EN ZORG