ELEKTRISCHE
RUITEN
BEDIENINGSELEMENTEN
46) 47)
De ruiten kunnen worden geopend of
gesloten door de bijbehorende
schakelaar te bedienen.
Ruiten openen / sluiten
De ruit gaat open als de schakelaar
wordt ingedrukt en sluit als de
schakelaar omhoog wordt getrokken
als het contact op ON staat. Open of
sluit beide ruiten niet tegelijkertijd.
De ruit aan de passagierszijde kan
worden geopend/gesloten als de
vergrendelknop in het portier van de
bestuurder zich in de ontgrendelde
stand bevindt. Houd deze knop op de
vergrendelstand als u kinderen in het
voertuig vervoert.
Als de elektrische ruit niet opent/sluit,
wacht dan een moment en bedien de
knop opnieuw.
Schakelaars passagierszijde
De ruit aan passagierszijde kan ook
worden bediend met de hoofdknop op
het portier van de bestuurder fig. 27:1
(bestuurdersraam) /2(passagiersraam).Elektrische ruiten openen / sluiten
1- Sluiten fig. 28: til de knop licht op.2
- Openen: duw licht op de knop.
Automatisch openen
Om de ruit volledig automatisch te
openen, duwt u de knop volledig naar
beneden en laat u deze weer los. De
ruit zal automatisch helemaal open
gaan.Om de ruit halverwege te stoppen trekt
u de knop omhoog en laat u deze
vervolgens los.
OPMERKING
De elektrische ruit kan volledig
worden gesloten als het portier is
geopend.
Initialisatieprocedure elektrisch
ruitsysteemAls de accu is
losgekoppeld tijdens onderhoud aan
het voertuig, of om andere redenen
(zoals een knop die blijft werken nadat
de ruit geopend/gesloten is), dan opent
de ruit niet volledig automatisch. De
automatische functie van de elektrische
ruiten wordt alleen hervat voor de
elektrische ruit die is gereset:
– sluit de portieren en de
cabrioletkap;
– schakel het contact in (AAN);
– zorg ervoor dat de vergrendelknop
voor de elektrische ruiten op het
bestuurdersportier niet is ingedrukt;
– druk op de knop en open de ruit
volledig;
– trek de knop omhoog om de ruit
volledig te sluiten en houdt de knop
ongeveer 2 seconden vast nadat
de ruit volledig is gesloten;
– controleer of de elektrische ruiten
goed werken via de
portierknoppen.
2704070103-LN2-002
2804070103-L12-001
40
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Nadat het systeem opnieuw is
geïnitialiseerd, kan de ruit aan
passagierszijde volledig automatisch
worden geopend via de hoofdknoppen.
Als de automatische werking van de
elektrische ruiten niet normaal werkt als
de portieren of de cabrioletkap zijn
geopend/gesloten, reset u deze via de
voornoemde procedures.
VERGRENDELKNOP
ELEKTRISCHE RUIT
Deze functie voorkomt dat de
elektrische ruit aan passagierszijde
wordt bediend. Houd deze knop op de
vergrendelstand als u kinderen in het
voertuig vervoert.
1 - Vergrendelde stand (knop
ingedrukt)fig. 29: alleen de elektrische
ruit aan bestuurderskant kan worden
bediend.
2 - Ontgrendelde stand (knop niet
ingedrukt): beide elektrische ruiten van
elk portier kunnen worden bediend.
BELANGRIJK Als de vergrendelknop
van de elektrische ruit in de
vergrendelde stand staat, schakelt het
lampje van de elektrische ruit aan
passagierszijde uit.
BELANGRIJK
46)Controleer of de ruimte vrij is alvorens
een raam te sluiten: het sluiten van een
elektrische ruit is gevaarlijk. Handen, hoofd
en zelfs de nek kunnen vast komen te zitten
tussen de ruit en leiden tot ernstig letsel en
zelfs overlijden. Deze waarschuwing geldt
met name voor kinderen.
47)Laat kinderen nooit spelen met de
knoppen van de elektrische ruiten: de
knoppen van elektrische ruiten bevatten
geen vergrendeling zodat kinderen deze
per ongeluk kunnen bedienen, hetgeen kan
resulteren in ernstig letsel aan handen, het
hoofd of de nek van kinderen mochten
deze vast komen te zitten.
INTERNE
APPARATUUR
STOPCONTACT
Het stopcontact bevindt zich helemaal
aan de achterzijde van de beenruimte
aan de passagierszijde fig. 30.
Gebruik alleen oorspronkelijke
FCA-accessoires of gelijksoortige
accessoires die niet meer dan 120 W
(DC 12V, 10 A) verbruiken.
Het contact moet op de stand ACC of
AAN staan.
Om schade of elektrische uitval van het
stopcontact te voorkomen, moet u het
volgende in acht houden:
gebruik geen accessoires die meer
dan 120 W (DC 12V / 10A) verbruiken;
2904070104-LE2-001
3006040400-L12-002
41
gebruik geen accessoires die niet
van FCA afkomstig zijn of die
gelijksoortig zij';
Bevestig alle losse voorwerpen
alvorens met geopende cabrioletkap te
gaan rijden.
Ter voorkoming van diefstal of
vandalisme en om ervoor te zorgen dat
de binnenzijde van het voertuig droog
blijft, wordt aanbevolen de cabrioletkap
en beide ramen goed te sluiten en
beide portieren af te sluiten als u het
voertuig verlaat.
Rijd niet door een automatische
wasstraat; dit kan schade toebrengen
aan de cabrioletkap.
Open of sluit de cabrioletkap niet als
de temperatuur onder 5 °C is; dit
brengt schade toe aan het materiaal
van de cabrioletkap.
De zachte kap is vervaardigd van
hoogkwalitatief materiaal. Als dit niet
goed wordt onderhouden, kan het
materiaal hard worden, vlekken krijgen
of een ongelijkmatige glans opleveren.
Open de cabrioletkap niet als deze
nat is. Als de cabrioletkap opgevouwen
opdroogt, verslechtert deze en treedt
schimmel op.
Bij het openen van een natte
cabrioletkap kan tevens water in het
interieur.
Open of sluit de cabrioletkap niet bij
sterke wind, daar dit de kap kan
beschadigen of een ongeluk kan
veroorzaken.
De elektrische ruiten gaan naar
beneden als de cabrioletkap wordt
geopend/gesloten. Dit is een functie ter
verbetering van de werking en duidt niet
op een probleem. Indien de accu van
het voertuig is losgekoppeld voor
onderhoud of om andere redenen, dan
gaan de elektrische ruiten niet
automatisch omlaag. Als de elektrische
ruiten niet omlaag gaan, moet het
open/sluitmechanisme van de ruiten
worden gereset.
Het windscherm vermindert de
hoeveelheid wind die van achter in het
voertuig terechtkomt als u met
geopende kap rijdt.
BELANGRIJK
57)Zorg ervoor dat de cabriolettop correct
vergrendeld is alvorens het voertuig te
starten.
58)Draag in een rijdend voertuig uw
veiligheidsgordel goed aangebracht: staan
in het voertuig of zitten op de opbergruimte
van de cabrioletkap of het midden van het
console terwijl het voertuig rijdt is gevaarlijk.
Bij een onverwachte manoeuvre of botsing
kunt u ernstig letsel oplopen of zelfs
overlijden.59)Houd uw handen en vingers altijd uit
de buurt van bevestigingsmechanismen bij
het bewegen van de cabrioletkap: het is
gevaarlijk uw handen of vingers bij de
bevestigingsmechanismen te plaatsen. U
handen of vingers kunnen klem komen te
zitten en letsel oplopen door het
mechanisme.
60)Wees voorzichtig tijdens het
monteren/verwijderen van de softtop om
mogelijke schade of letsel te voorkomen.
61)Houd kinderen uit de buurt van de
bewegingszone van de softtop tijdens het
openen en sluiten.
BELANGRIJK
12)Open de softtop nooit als er sneeuw of
ijs op ligt, om beschadiging te voorkomen.
13)Er mogen geen ladingen op het dak
worden geplaatst.
14)Vogelpoep en plantaardige harsen
moeten zo snel mogelijk van de softtop
verwijderd worden, omdat deze de stof op
ernstige wijze kunnen beschadigen.
15)Gebruik nooit hogedrukreinigers.
16)Als er stroom- of hogedrukreinigers
gebruikt worden, houd dan een geschikte
afstand aan en gebruik geen water dat
warmer is dan 60 °C. Als de afstand te kort
of als de druk te hoog is, kan dat leiden tot
schade, vervormingen en binnendringen
van water.
17)Als een spuitlans wordt gebruikt, richt
deze dan niet op de randen van de stof en
de omranding van de voorruit om te
voorkomen dat water binnendringt.
49
KILOMETERTELLER /
DAGTELLER
U kunt de weergavemodus wijzigen van
kilometerteller in Dagteller A” en in
“Dagteller B”,en terug naar
kilometerteller door schakelaar 1
fig. 52 in te drukken terwijl een van de
modi wordt weergegeven. De gekozen
modus wordt weergegeven.
Trip meter
De dagteller kan de totale afstand van
twee afgelegde afstanden registreren.
Een wordt geregistreerd onder "Trip A"
en de andere onder "Trip B".
“Trip A” kan bijvoorbeeld de afstand
vanaf het vertrekpunt registreren en
“Trip B” de afstand vanaf de laatste
tankbeurt.OPMERKING Alleen de dagtellers
registreren tienden van kilometers
(miles).
Dagteller resetten
De dagteller wordt gewist als de
stroomtoevoer wordt onderbroken
(doorgebrande zekering of
losgekoppelde accu) of als het voertuig
meer dan 9999,9 km (mile) heeft
gereden.
VERLICHTING
INSTRUMENTENPANEEL
Aanpassing lichtintensiteit
De lichtintensiteit van het
instrumentenpaneel en de
dashboardverlichting kan worden
aangepast door knop 1 fig. 53 te
draaien:
de lichtintensiteit vermindertdoor
de knop naar links te draaien. Er is een
pieptoon hoorbaar als de knop naar de
maximale dimstand is gedraaid;
de lichtintensiteit verhoogtdoor
de knop naar rechts te draaien.
Verlichtingsdimmer annuleren
Draai de knop naar rechts totdat u een
pieptoon hoort terwijl het
instrumentenpaneel wordt gedimd met
het contact AAN.
5205020102-121-001
5305020102-121-001
54
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
Gebruik deze meter om reisafstanden
bij te houden en brandstofverbruik te
berekenen.
Versies met Radio 7”: als de
gegevens van zuinig brandstofverbruik
worden gereset via de controle voor
zuinig brandstofverbruik, of als Trip A
wordt gerest met de dagteller als de
functie die synchroniseert met de
controle van zuinig brandstofverbruik
terwijl de dagteller is ingeschakeld, dan
resetten de gegeven van zuinig
energieverbruik en Trip A gelijktijdig.
Versies met automatische
versnellingsbak
De schakelindicator schakelt uit als de
volgende werkingen worden uitgevoerd:
het voertuig is gestopt;
de handmatige schakelmodus is
geannuleerd.
Handmatig opschakelen
(versies met automatische
versnellingsbak)
Gebruik de selectiehendel om een
versnelling op of terug te schakelen, tik
de selectiehendel terug + eenmaal.
ONDERHOUDS-
CONTROLE
(indien aanwezig)
Versies met Radio 7”
Ga als volgt te werk:
selecteer het pictogramop het
startscherm om het applicatiescherm
weer te geven;
selecteer “Maintenance” (Onderhoud)
om het onderhoudsscherm weer te
geven;
schakel de tab en selecteer het item
dat u wilt wijzigen: “Scheduled”
(Gepland), “Tire rotation”
(Bandenrotatie), “Oil Change” (Olie
verversen) .
U kunt de instellingen in het
configuratiescherm als volgt
aanpassen:
Gepland
Banden omwisselen
Olie verversen
Voor elke functie zijn de volgende items
aanwezig: “Setting” (Instelling)/“Time
(months)” (Tijd (maanden)/“Distance
(km or mile)” (Afstand (km of
mile)/“Reset”.
Alleen voor “Olie verversen” kunt u
tevens “Olie periode (%)” instellen.
LAMPJES EN
BERICHTEN
BELANGRIJK De melding van het
waarschuwingslampje is een korte
waarschuwing en mag vanwege zijn
beknopte karakter niet worden
beschouwd als volledig en/of een
alternatief voor de informatie die is
opgenomen in het Instructieboek. Het
wordt daarom geadviseerd het
Instructieboek altijd aandachtig te
lezen. Zie de informatie in dit hoofdstuk
in de gevallen dat een storing wordt
gemeld.
BELANGRIJK De melding op het
instrumentenpaneel blijft branden tot de
oorzaak van de storing is verholpen.
Voertuigen met Radio 7”
De details van sommige
waarschuwingen kunnen bekeken
worden op het middelste scherm.
Ga als volgt te werk:
Als het waarschuwingslampje brandt,
selecteert u het pictogram
op het
home-scherm om het applicatiescherm
weer te geven;
SelecteerVoertuigstatusmonitor;
selecteer “Waarschuwing”omde
huidige waarschuwingen weer te
geven;
57
SNELHEID VERHOGEN /
VERLAGEN
Snelheid verhogen
Met de cruise-control-schakelaar:
houd de RES/+ schakelaar ingedrukt,
uw voertuig zal versnellen. Laat de
schakelaar los als de gewenste
snelheid is bereikt. Druk de RES/+
schakelaar in en laat hem onmiddellijk
los om de vooraf ingestelde snelheid
aan te passen. Meerdere handelingen
achtereen zullen de vooraf ingestelde
waarde verhogen naar aanleiding van
het aantal keer dat de handeling is
verricht.
Met het gaspedaal: druk het
gaspedaal in om tot de gewenste
snelheid te versnellen. Druk de SET/-
schakelaar in en laat hem onmiddellijk
los.
BELANGRIJK Geef gas als u bij
ingeschakelde cruise-control tijdelijk wilt
versnellen. Een hogere snelheid zal de
ingestelde snelheid niet hinderen of
wijzigen. Haal uw voet van het
gaspedaal om naar de ingestelde
snelheid terug te keren.SNELHEID OPNIEUW
AANNEMEN
Als de cruise control tijdelijk is
uitgeschakeld (zoals door het indrukken
van het rempedaal) en het systeem nog
altijd geactiveerd is, zal de meest recent
ingestelde snelheid weer worden
aangenomen wanneer op de
RES/+ schakelaar wordt gedrukt.
Laat de voertuigsnelheid toenemen tot
40 km/h (25 mph) of hoger en druk op
de RES/+ schakelaar als de
voertuigsnelheid lager is dan 40 km/h
(25 mph).
HET SYSTEEM TIJDELIJK
UITSCHAKELEN
Schakel het systeem tijdelijk uit aan de
hand van een van deze methodes: druk
het rempedaal een beetje in/druk het
koppelingspedaal in (versies met
handgeschakelde versnellingsbak)/druk
op de OFF/CANCEL-schakelaar.
Het systeem zal naar de eerder
ingestelde snelheid terugkeren als op
de RES/+ schakelaar gedrukt
wordt terwijl de voertuigsnelheid
40 km/h of hoger is.Opmerking
Het cruise-control-systeem wordt
tijdelijk uitgeschakeld als een van de
volgende omstandigheden zich
voordoet:
de parkeerrem is geactiveerd;
Versies met snelheidsbegrenzer:
de MODE-schakelaar voor de instelbare
snelheidsbegrenzer is ingedrukt;
Automatische versnellingsbak:de
selectiehendel is geplaatst op P of N; in
het geval van versies met een
handgeschakelde versnellingsbak:
de versnellingspook is in de vrijstand
geplaatst;
Automatische versnellingsbak:in
de handgeschakelde stand
(selectiehendel van D op M geplaatst)
kan de cruise-control niet uitgeschakeld
worden. De rem op de motor zal
daarom niet worden toegepast ook al
wordt de versnellingsbak naar een
lagere versnelling teruggeschakeld. Laat
de ingestelde snelheid afnemen of druk
het rempedaal in als moet worden
afgeremd;
De snelheid kan niet door een van de
toepasselijke uitschakelvoorwaarden
gereset worden als het cruise-control-
systeem tijdelijk is uitgeschakeld.
133
OPMERKING
Omdat er een verschil kan zijn tussen
de weergegeven afbeelding, zoals
hieronder aangegeven, en de huidige
condities bij het parkeren, altijd direct
met uw ogen de veiligheid aan de
achterkant van het voertuig en rondom
controleren:
In de afbeelding van de
parkeerplaats (of garage) weergegeven
op het scherm, kunnen de achterkant
en de afstandrichtlijnen in de monitor
uitgelijnd zijn, maar het kan zijn dat ze
niet werkelijk uitgelijnd zijn op de grond;
wanneer u een parkeerplaats met
een scheidingslijn aan slechts één zijde
betreedt, kunnen de scheidingslijn en
de voertuigbreedtelijnen parallel op de
monitor worden weergegeven, terwijl ze
in werkelijkheid op de grond niet parallel
zijn.
FOTOKWALITEIT-
AANPASSING
169)
Fotokwaliteitaanpassing kan worden
gedaan met de selectiehendel of
versnellingspook in de achteruit (R).
Er zijn vier instellingen die kunnen
worden aangepast waaronder
helderheid, contrast, tint en kleur. Bij
het aanpassen voldoende aandacht
shenken aan de directe omgeving van
het voertuig:
selecteer het pictogramop het
scherm (zie afbeelding) om de tabs
weer te geven;
selecteer de gewenste tab;
pas de helderheid, contrast, tint en
kleur aan met de slider. Druk op de
resetknop wanneer een reset nodig is;
selecteer het pictogramop het
scherm om de tab te sluiten.
BELANGRIJK Pas de beeldkwaliteit van
de achteruitkijkmonitor altijd bij
stilstaand voertuig aan. Pas de
beeldkwaliteit van de
achteruitkijkmonitor niet aan terwijl het
voertuig rijdt. Het aanpassen van de
beeldkwaliteit (helderheid, contrast,
kleur en kleurtoon) van de
achteruitkijkmonitor terwijl het voertuig
rijdt is gevaarlijk aangezien de
bestuurder afgeleid kan worden en een
ernstig ongeval kan veroorzaken.
10107080913-990-990
10207080914-111-111
142
STARTEN EN RIJDEN
INSTELLINGEN
OPMERKING: Afhankelijk van de
kwaliteit en specificatie, kan het
schermdisplay afwijken.
Selecteer de icoon
op het
startscherm om het scherm
"Instellingen" weer te geven. Gebruik
het tabblad en selecteer de instelling
van het onderdeel dat u wilt wijzigen.
U kunt de instellingen in het
configuratiescherm als volgt
aanpassen:
"Display": raadpleeg de paragraaf
"Volume/Display/Geluidsknoppen" in de
bijlage Radio 7;
"Sound": raadpleeg de paragraaf
"Volume/Display/Geluidsknoppen" in de
bijlage Radio 7;
"Klok": "Tijd aanpassen", "GPS
Sync", "Tijdformat", "Tijd zone
geselecteerd", "Zomertijd";
“Voertuig”: Regensensor
ruitenwisser/Deurvergrendeling/Andere;
“Apparat.”: selecteerBluetooth®
of "Network Management";
“Systeem”: "Tooltips", "Taal",
"Temperatuur", "Afstand",
"Muziekdatabase updaten",
"Fabrieksreset", "Systeem informatie
(overeenkomsten en rechten)",
"Systeem informatie (Versie-informatie)"
AUX / USB / iPod
Door een in de handel verkrijgbare
draagbaar audioapparaat op de
AUX-aansluiting aan te sluiten kan de
audio via de luidsprekers van het
voertuig worden weergegeven.
Daarvoor is een in de handel
verkrijgbare stereo minikabel zonder
impedantie (3,5 Ø) nodig.
Bovendien kan het audiosysteem van
het voertuig audio weergeven door een
iPod of USB-apparaat op de
USB-poort fig. 163 (1= USB-poorten/
2= hulpaansluiting) aan te sluiten.
Aansluiten op de USB-poort /
AUX-aansluiting
Een apparaat aansluiten: verwijder
het klepje als de AUX-aansluiting of de
USB-poort door een klepje wordt
afgesloten. Sluit de connector van het
apparaat aan op de USB-poort.Aansluiten met een
verbindingskabel: verwijder het klepje
als de AUX-aansluiting of de USB-poort
door een klepje wordt afgesloten. Sluit
de stekker van het apparaat/de
verbindingskabel aan op de
AUX-aansluiting/USB-poort
De AUX-modus gebruiken
Selecteer de icoon
op het
startscherm om het scherm
"Entertainment" weer te geven. Schakel
over naar de AUX-modus doorAUXte
selecteren.
Gegevens die afgespeeld kunnen
worden: MP3/WMA/AAC/OGG-
bestand.
OPMERKING De AUX-modus wordt
niet ingeschakeld als geen apparaat op
de AUX-aansluiting is aangesloten.
OPMERKING Regel het geluidsvolume
op het draagbare audio-apparaat, met
de bedieningsschakelaar of met de
audioregelschakelaar. Het geluid kan
ook worden geregeld met behulp van
de volume-instelling van het
audio-apparaat.
OPMERKING Het is mogelijk dat u
geluid hoort wanneer de stekker uit de
AUX-aansluiting wordt gehaald terwijl
de AUX-modus is ingeschakeld.
16306020700-122-001
221