Page 145 of 255

Rijden en bediening143Bestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en
niet om zijn aandacht te vervan‐
gen.
De bestuurder houdt de volledige controle over de auto en
aanvaardt de volledige verant‐
woordelijkheid bij het rijden.
Houd bij gebruik van bestuurders‐ ondersteuningssystemen altijd
rekening met de huidige verkeers‐
situatie en volg de geldende
verkeersregels op.
Cruise control
De cruise control kan snelheden van
meer dan 40 km/u opslaan en hand‐ haven.
Daarbij moet bij een handgescha‐
kelde versnellingsbak minstens de derde versnelling ingeschakeld zijn.
Daarbij moet bij een automatische
versnellingsbak de stand D of de
tweede of een hogere versnelling in de stand M zijn ingeschakeld.
Bij het op- en afrijden van hellingen
zijn afwijkingen van de opgeslagen
snelheid mogelijk.
Het systeem hanteert de ingestelde
snelheid als rijsnelheid, zonder acht
te geven op de stand van het gaspe‐
daal.
U kunt de ingestelde snelheid tijdelijk
overschrijden door stevig op het
gaspedaal te trappen.
De status en de ingestelde snelheid
staan op het Driver Information
Center.
De cruisecontrol niet inschakelen
wanneer het aanhouden van een constante snelheid onverstandig is.
Controlelampje m 3 89.Systeem inschakelen
Druk op m op het stuurwiel: het
symbool m en een bericht verschij‐
nen op het Driver Information Center.
Het systeem is nog steeds niet actief.
Page 146 of 255

144Rijden en bediening
Functie activeren
Zelf een snelheid instellen
Trek op tot de gewenste snelheid en
duw het stelwiel kort naar SET/-. De
huidige snelheid wordt opgeslagen
en gehandhaafd. U kunt het gaspe‐
daal loslaten.
De snelheid is vervolgens te wijzigen
door het stelwiel naar RES/+ te
duwen om de snelheid te verhogen of
naar SET/- om de snelheid te verla‐
gen. Duw het stelwiel herhaalde
malen kort in een bepaalde stand om
de snelheid in kleine stapjes te wijzi‐
gen of houd het stelwiel in een
bepaalde stand vast om de snelheid
in grote stappen te wijzigen.
De ingestelde snelheid verschijnt op
het Driver Information Center.
Snelheid van snelheidslimietdetectie
overnemen
De intelligente snelheidsadaptatie
informeert u wanneer de snelheidsli‐
mietdetectie een snelheidslimiet
heeft gedetecteerd. De gedetec‐
teerde snelheidslimiet kan worden
gebruikt als een nieuwe waarde voor
de cruisecontrol.
Met behulp van de camera boven aan
de voorruit detecteert en leest dit
systeem de snelheidslimiet en de
borden einde maximumsnelheid.
Page 147 of 255

Rijden en bediening145Bij een actieve cruisecontrol
verschijnt de gedetecteerde snel‐ heidslimiet op het Driver Information
Center en licht "MEM" op.
Druk op MEM op het stuurwiel om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
Druk op MEM op het stuurwiel om de
nieuwe snelheidsinstelling te bevesti‐
gen en op te slaan.
Deze snelheid geldt als de nieuwe
waarde voor de cruisecontrol.
Deze functie is te deactiveren of acti‐
veren in het menu Persoonlijke instel‐ lingen 3 97.
Ingestelde snelheid overschrijden
Het is mogelijk te versnellen door gas te geven. Na het loslaten van het
gaspedaal wordt opnieuw de opge‐
slagen snelheid aangehouden.
Functie deactiveren
Druk op Ñ: de cruisecontrol staat in
de pauzemodus en er verschijnt een
bericht. U rijdt in de auto zonder crui‐ secontrol.De cruisecontrol wordt gedeacti‐
veerd, maar niet uitgeschakeld. De laatst opgeslagen snelheid blijft voor
later hervatten van de snelheid in het
geheugen.
De cruisecontrol wordt automatisch
gedeactiveerd in de volgende geval‐
len:
● Het rempedaal wordt bediend.
● De rijsnelheid is lager dan 40 km/u.
● Het Traction Control-systeem of elektronische stabiliteitsregeling
is actief.
● De handgeschakelde versnel‐ lingsbak staat in de stand N,
eerste of tweede versnelling.
● De automatische versnellings‐ bak staat in de stand M en die
voor de eerste versnelling.
Opgeslagen snelheid hervatten
Duw het stelwiel naar RES/+ bij een
snelheid hoger dan 40 km/u. De
opgeslagen snelheid wordt hervat.Systeem uitschakelen
Druk op m: de cruisecontrolmodus
wordt gedeactiveerd en de cruisecon‐
trolaanduiding op het Driver Informa‐
tion Center dooft.
Bij het indrukken van ß om de snel‐
heidsbegrenzer uit te schakelen
wordt u de cruisecontrol gedeacti‐
veerd.
Bij het uitschakelen van het contact
gaat een geprogrammeerde snelheid
verloren.
Storing
Bij een storing in de cruisecontrol
wordt de ingestelde snelheid gewist,
waarbij de streepjes gaan knipperen.
De snelheidslimietdetectie werkt
mogelijk niet goed, als de verkeers‐
borden niet voldoen aan het Verdrag
van Wenen inzake verkeersborden
en verkeerstekens.
Snelheidsbegrenzer De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de auto een vooraf ingestelde snel‐
heidslimiet overschrijdt.
Page 148 of 255

146Rijden en bedieningDe snelheidslimiet kan worden inge‐
steld op een snelheid hoger dan
30 km/u.
U kunt accelereren tot de ingestelde
snelheid. Bij het afrijden van hellingen
zijn afwijkingen van de snelheidsli‐
miet mogelijk.
U kunt de ingestelde snelheid tijdelijk
overschrijden door stevig op het
gaspedaal te trappen.
De actuele snelheid en de ingestelde snelheidslimiet staan op het Driver
Information Center.
Systeem inschakelenDruk op ß, waarna het symbool ß
en een bericht verschijnen op het
Driver Information Center. Het
systeem is nog steeds niet actief.Functie activeren
Zelf een snelheid instellen
Trek op tot de gewenste snelheid en
duw het stelwiel kort naar SET/-. De
huidige snelheid wordt opgeslagen
als snelheidslimiet.
De snelheidslimiet is te wijzigen door
het stelwiel naar RES/+ te duwen om
de snelheid te verhogen of naar
SET/- om de gewenste snelheidsli‐
miet te verlagen. Duw het stelwiel
herhaalde malen kort in een bepaalde
stand om de snelheid in kleine stapjes te wijzigen of houd het stelwiel in een
bepaalde stand vast om de snelheid
in grote stappen te wijzigen.
Page 149 of 255

Rijden en bediening147
De ingestelde snelheid verschijnt op
het Driver Information Center.
Druk op Ñ
om de snelheidsbegren‐
zer te activeren.
Snelheid van snelheidslimietdetectie
overnemen
De intelligente snelheidsadaptatie
informeert u wanneer de snelheidsli‐
mietdetectie een snelheidslimiet
heeft gedetecteerd. De gedetec‐
teerde snelheidslimiet kan worden
gebruikt als een nieuwe waarde voor
de snelheidsbegrenzer.
Met behulp van de camera boven aan
de voorruit detecteert en leest dit
systeem de snelheidslimiet en de
borden einde maximumsnelheid.
Bij een actieve snelheidsbegrenzer
verschijnt de gedetecteerde snel‐
heidslimiet op het Driver Information
Center en MEM licht op.
Druk op MEM op het stuurwiel om de
voorgestelde snelheidslimiet op te
slaan.
Druk op MEM op het stuurwiel om de
nieuwe snelheidsinstelling te bevesti‐
gen en op te slaan.
Deze snelheid geldt als de nieuwe
waarde voor de snelheidsbegrenzer.
Deze functie is te deactiveren of acti‐
veren in het menu Persoonlijke instel‐
lingen 3 97.Snelheidslimiet overschrijden
In noodgevallen is het mogelijk de
snelheidslimiet te overschrijden door
het gaspedaal stevig in te trappen. In
het gegeven geval knippert de inge‐
steld snelheid.
Gaspedaal loslaten en de functie snelheidsbegrenzing wordt na het
bereiken van een lagere snelheid dan de snelheidslimiet opnieuw geacti‐
veerd.
Functie deactiveren
Druk op Ñ, de snelheidsbegrenzer
staat in de pauzemodus en er verschijnt een bericht. De snelheids‐
begrenzer van de auto is niet actief.
De snelheidsbegrenzer wordt
gedeactiveerd, maar niet uitgescha‐
keld. De laatst opgeslagen snelheid
blijft voor later hervatten van de snel‐ heid in het geheugen.
Snelheidslimiet hervatten Druk op Ñ. De opgeslagen snel‐
heidslimiet wordt hervat.
Page 150 of 255

148Rijden en bedieningSysteem uitschakelenDruk op ß, de snelheidsbegrenzer‐
modus wordt gedeactiveerd en de
snelheidslimietaanduiding op het
Driver Information Center dooft.
Bij het indrukken van m ter activering
van de cruisecontrol wordt de snel‐
heidsbegrenzer uitgeschakeld.
De ingestelde snelheid blijft bij
uitschakeling van het contact in het
geheugen liggen.
Storing
Bij een storing in de snelheidsbegren‐ zer wordt de ingestelde snelheid
gewist, waarbij de streepjes gaan
knipperen.
De snelheidslimietdetectie werkt
mogelijk niet goed, als de verkeers‐
borden niet voldoen aan het Verdrag
van Wenen inzake verkeersborden
en verkeerstekens.Frontaanrijdingswaarschu‐
wing
De frontaanrijdingswaarschuwing
kan helpen schade bij frontale aanrij‐
dingen te vermijden of beperken.
De frontaanrijdingswaarschuwing
gebruikt de frontcamera in de voorruit om een voetganger direct vóór u te
detecteren.
Als een voorligger te snel nadert,
klinkt er een geluidssignaal en
verschijnt er een waarschuwing in het
Driver Information Centre.9 Waarschuwing
De frontaanrijdingswaarschuwing
is een waarschuwingssysteem dat de remmen niet activeert. Bij het
met een te hoge snelheid naderen
van een voorligger, kan er onvol‐
doende tijd zijn om een aanrijding
te voorkomen.
De bestuurder aanvaardt de volle
verantwoordelijkheid voor het
bewaren van een veilige onder‐
linge afstand bij de betreffende
verkeers-, weers- en zichtomstan‐
digheden.
De bestuurder moet onder het
rijden altijd zijn of haar onver‐
deelde aandacht aan het verkeer
geven. De bestuurder moet altijd
gereed zijn om actie te onderne‐
men en te remmen.
Inschakelen
De frontaanrijdingswaarschuwing
werkt automatisch en detecteert voer‐ tuigen bij alle snelheden tussen 5 en
85 km/u. Het systeem detecteert stil‐
staande voertuigen bij een rijsnelheid
onder 80 km/u.
Page 151 of 255

Rijden en bediening149De bestuurder alarmeren
De bestuurder wordt gewaarschuwd
aan de hand van het volgende:
● symbool , gaat branden en er
verschijnt een waarschuwings‐
bericht op het Driver Information
Center, wanneer de volgafstand te klein wordt.
● symbool , gaat branden en er
verschijnt een waarschuwings‐
bericht op het Driver Information
Center in combinatie met een geluidssignaal, wanneer een
botsing dreigt en de bestuurder
onmiddellijk moet ingrijpen.9 Waarschuwing
De frontaanrijdingswaarschuwing
is een waarschuwingssysteem dat de remmen niet activeert. Bij het
met een te hoge snelheid naderen
van een voorligger, kan er onvol‐
doende tijd zijn om een aanrijding
te voorkomen.
De bestuurder aanvaardt de volle
verantwoordelijkheid voor het
bewaren van een veilige onder‐
linge afstand bij de betreffende
verkeers-, weers- en zichtomstan‐
digheden.
De bestuurder moet onder het
rijden altijd zijn of haar onver‐
deelde aandacht aan het verkeer
geven. De bestuurder moet altijd
gereed zijn om actie te onderne‐
men en te remmen.Voorzichtig
De kleur van dit waarschuwings‐
lampje komt niet overeen met
plaatselijke verkeerswetten met
betrekking tot uw afstand tot de
voorligger. De bestuurder is te
allen tijde volledig verantwoorde‐
lijk voor het op een veilige afstand volgen van de voorligger, volgens
de betreffende verkeersregels, het
weer en de toestand van de weg.
De gevoeligheid van het systeem
instellen
In het menu 3 97 van de persoonlijke
instellingen moet u de systeemge‐
voeligheid instellen op dichtbij,
normaal of veraf.
De gekozen instelling wordt gehand‐
haafd tot deze wordt aangepast. De
timing van de waarschuwingen
verandert met de rijsnelheid. Hoe
sneller de auto rijdt, hoe verder de
waarschuwing wordt gegeven. Houd
bij het selecteren van de timing van
de waarschuwingen rekening met de
verkeerssituatie en de weersomstan‐
digheden.
Uitschakelen
Het systeem is alleen uit te schakelen
door activering van het actieve nood‐
stopsysteem in de persoonlijke instel‐ lingen 3 97.
Systeembeperkingen
De frontaanrijdingswaarschuwing is
bedoeld om alleen te waarschuwen
voor voertuigen, maar kan ook op
andere obstakels reageren.
Page 152 of 255

150Rijden en bedieningIn de volgende gevallen detecteert de
frontaanrijdingswaarschuwing
wellicht geen voorliggers of kunnen
de prestaties van de sensor beperkt
zijn:
● bij ritten op bochtige of heuvel‐ achtige wegen
● bij rijden in het donker
● bij een beperkt zicht door weers‐ omstandigheden, zoals bij mist,
regen of sneeuw
● de sensor in de voorruit wordt afgedekt door (natte) sneeuw, ijs,modder, vuil etc.
● de voorruit is beschadigd of bedekt met vreemde voorwer‐
pen, bijv. stickers
Actieve noodrem
Het actieve noodstopsysteem kan helpen om de schade en letsel door
aanrijdingen met voertuigen, voet‐
gangers of obstakels direct vóór de
auto te beperken, als een aanrijding
door remmen of sturen niet langer
kan worden vermeden. Voordat de
actieve noodrem ingrijpt, wordt debestuurder gewaarschuwd door de
frontaanrijdingswaarschuwing of de voetgangersbescherming vóór.
Frontaanrijdingswaarschuwing
3 148
Voetgangersbescherming vóór
3 152
Deze functie maakt gebruik van input uit vele bronnen ( bijv. camerasensor,
remdruk, rijsnelheid) om de waar‐
schijnlijkheid van een frontale botsing
te berekenen.9 Waarschuwing
Dit systeem is niet bedoeld om de
verantwoordelijkheid van de
bestuurder, voor het besturen van
de auto en anticiperen op de
verkeerssituatie, over te nemen.
Het is alleen bedoeld als aanvul‐
ling om de rijsnelheid vóór een
botsing te verlagen.
Het systeem reageert mogelijk
niet op dieren. Na een plotselinge
verandering van rijstrook, heeft
het systeem enige tijd nodig om de
nieuwe voorligger te detecteren.
De bestuurder moet altijd gereed
zijn om actie te ondernemen en te remmen en sturen om aanrijdin‐
gen te voorkomen.
Werking
Het actieve noodstopsysteem is voor‐
zien van een frontcamera en werkt in vooruitversnellingen boven wandel‐tempo tot 85 km/u. Het systeem
detecteert stilstaande voertuigen bij een rijsnelheid onder 80 km/u.
Een voorwaarde is dat de Frontaan‐
rijdingswaarschuwing met frontcame‐
rasysteem niet in het menu Persoon‐
lijke instellingen is gedeactiveerd
3 97.
Het systeem omvat: ● automatisch noodstopsysteem
● anticiperende remassistentie
● frontaanrijdingswaarschuwing
● voetgangersbescherming vóór
Automatisch noodstopsysteem
Na activering van het anticiperend
remsysteem en net voor het moment
van aanrijding oefent deze functie