2
.
.
Instrumentenpaneel 7
Waarschuwings- en verklikkerlampjes 7
I
ndicator laadtoestand tractiebatterij
1
4
Energieverbruiks-/
energieopwekkingsindicator
14
Kilometerteller
15
Dagteller
15
Dimmer dashboardverlichting
1
6
Onderhoudsindicator
16
Actieradiusindicator
18Sleutel met afstandsbediening
1
9
Portieren
2
1
Achterklep
21
Ruitbediening
22
Klepjes laadsystemen
2
3
Voor stoelen
24
Achterbank
25
Spiegels
26
V
oorzieningen interieur
2
7
Ventilatie
29
Verwarming
31
Airconditioning
32
Ontwasemen – ontdooien voorruit en
voorste
zijruiten
3
4
Ontwasemen – ontdooien achterruit
3
4
Afstandsbediening
3
4Lichtschakelaar
4
0
Automatische verlichting
4
2
Koplampen in hoogte verstellen
4
2
Ruitenwisserschakelaar
4
2
Plafonnier
4
3
Algemene aanbevelingen met
betrekking tot de veiligheid
4
5
Alarmknipperlichten
46
Automatisch inschakelen van de remlichten
4
6
Claxon
46
Geluidssignaal voor voetgangers
4
6
Noodoproep of pechhulpoproep
4
7
Remhulpsystemen
48
Stabiliteitscontrolesystemen
49
Verklikkerlampje verminderde werking
motorrem
50
Veiligheidsgordels
51
Airbags
54
Kinderzitjes
57
Uitschakelen van de airbag vóór
aan
passagierszijde
5
8
ISOFIX-kinderzitjes
63
Kinderbeveiliging
67
Overzicht
Instrumentenpaneel Toegang
Ergonomie en comfort Veiligheid
Verlichting en zicht
Eco-rijden
Inhoudsopgave
5
Cockpit (vervolg)1
Instrumentenpaneel
Verklikkerlampjes
Meters:
-
i
ndicator laadtoestand tractiebatterij
-
energieverbruiks-/
energieopwekkingsindicator
-
snelheidsmeter
-
kilometerteller
-
dagteller
-
d
immer dashboardverlichting
-
onderhoudsindicator
-
actieradiusindicator
2
Lichtschakelaar
Richtingaanwijzers
Automatisch inschakelen van de remlichten
3
Buitenspiegels
Koplamphoogteverstelling
Geluidssignaal voor voetgangers
4
Ruitenwisserschakelaar
5
Alarmknipperlichten
6
Noodoproep of pechhulpoproep
7
Contactslot, starten/afzetten van de auto
8
Claxon
.
Overzicht
7
Instrumentenpaneel
Meters
1.Indicator laadtoestand tractiebatterij.
Weergave selectiehendelstand.
2. Energieverbruiks-/
energieopwekkingsindicator.
3. Snelheidsmeter.
Verklikkerlampje tijdelijk verminderde
werking motorrem.
4. Display.
Display
A.Kilometerteller.
B. Dagteller (traject A of B).
C. Dimmer dashboardverlichting.
D. Resterende afstand tot onderhoud.
E. Resterende tijd tot onderhoud.
F. Bandenspanningscontrolesysteem.
G. Actieradiusindicator.
Waarschuwings- en verklikkerlampjes
Deze lampjes geven de bestuurder
informatie over de werking van een
systeem (ingeschakeld of uitgeschakeld) of
waarschuwen de bestuurder in het geval van
een storing (waarschuwingslampje).
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde
lampjes enkele seconden branden.
Bij het starten moeten deze lampjes weer
uitgaan.
Als ze blijven branden, controleer dan voordat
u gaat rijden welke functie het betreft.
Bijbehorende waarschuwingen
Sommige lampjes kunnen gaan branden in
combinatie met een geluidssignaal.
Lampjes kunnen permanent branden of
knipperen.
Een aantal lampjes heeft beide
mogelijkheden. Of het permanent branden
of knipperen van een lampje duidt op een
storing, is afhankelijk van de werkingsfase
van de auto.
5.
Regelknop weergave display.
Geeft de verschillende functies
achtereenvolgens weer.
Op 0 zetten van de geselecteerde functie
(dagteller of onderhoudsindicator).
Instellen van de lichtsterkte van de
verlichting.
Paneel waarin de verschillende instrumenten
en verklikkerlampjes van de auto zijn
ondergebracht.
1
Instrumentenpaneel
12
Te lage
bandenspanningPermanent.
De bandenspanning van een of
meerdere wielen is te laag. Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
Deze controle dient bij voorkeur bij koude banden te
worden uitgevoerd.
Elke keer nadat u een of meer banden op spanning
hebt gebracht en na het ver wisselen van een of meer
wielen, moet u het systeem resetten.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het bandenspanningscontrole
-sy
steem.
Knippert en brandt
vervolgens permanent. Een storing in het systeem en/
of de sensor van ten minste één
wiel wordt niet gedetecteerd. De bandenspanning wordt niet meer gecontroleerd.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Waarschuwings- resp. verklikkerlampjeStatus
Oorzaak Acties/Opmerkingen
Zelfdiagnose
elektrisch
hoofdcircuit Permanent.
Storing in het elektrische
hoofdcircuit. Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
Airbag aan
passagierszijde Permanent, op de
middenconsole. De schakelaar in het
dashboardkastje of op de
middenconsole (afhankelijk van
de uitvoering) staat in de stand
"
OFF ".
De airbag vóór aan
passagierszijde is uitgeschakeld. Zet de schakelaar in de stand "
ON" om de airbag vóór
aan passagierszijde in te schakelen.
Plaats in dit geval geen kinderzitje met de "rug in de
rijrichting" op de voorpassagiersstoel.
Controleer voordat u de auto start altijd de status van
deze schakelaar.
Mistachterlicht Permanent. Het mistachterlicht is
ingeschakeld met de ring van de
lichtschakelaar. Draai de ring van de lichtschakelaar naar achteren om
het mistachterlicht uit te schakelen.
Instrumentenpaneel
13
Waarschuwings- resp. verklikkerlampjeStatusOorzaak Acties/Opmerkingen
Richtingaanwijzer
links Knippert, met
geluidssignaal. De lichtschakelaar is naar beneden
bewogen.
Richtingaanwijzer
rechts Knippert, met
geluidssignaal. De lichtschakelaar is naar boven bewogen.
AlarmknipperlichtenKnippert, met
geluidssignaal.De schakelaar voor de alarmknipperlichten
op het dashboard is ingedrukt.De richtingaanwijzers links en rechts en de bijbehorende
verklikkerlampjes knipperen tegelijkertijd.
Parkeerlicht en/of
dimlichtPermanent.
Het parkeerlicht en/of dimlicht is
ingeschakeld.
Mistlampen vóór Permanent. De mistlampen vóór zijn ingeschakeld met
de ring van de lichtschakelaar. Draai de ring twee standen naar achteren
om de mistlampen vóór uit te schakelen.
Grootlicht Permanent. U hebt de lichtschakelaar naar u toe
getrokken. Trek aan de lichtschakelaar om terug te
schakelen naar dimlicht.
Verminderde
motorremwerking Knippert.
Omdat de tractiebatterij volledig is
opgeladen, is de motorremwerking tijdelijk
verminderd. Anticipeer zo goed mogelijk op het remmen:
gebruik het rempedaal om de auto af te
remmen of volledig tot stilstand te brengen.
Ready
(klaar om te rijden)
Brandt permanent, in combinatie
met een geluidssignaal als het
gaat branden.De auto is klaar om weg te rijden, u kunt het
gaspedaal intrappen.
Het lampje brandt net zo lang als het
systeem onder spanning staat.
Groene lampjes
Zwarte lampjes Blauwe lampjes
1
Instrumentenpaneel
16
Dimmer dashboardverlichting
Met dit systeem kunt u de lichtsterkte van de
dashboardverlichting handmatig aanpassen
aan het licht van de omgeving.
Druk bij in- of uitgeschakelde koplampen
op de knop A om de functie te selecteren.
Houd de knop ver volgens ingedrukt om de
lichtsterkte van de dashboardverlichting en de
sfeer verlichting in te stellen op "dag" of "nacht".
Elke keer dat u op de knop A drukt, neemt de
lichtsterkte toe.
Wanneer de maximale lichtsterkte is bereikt
en u nogmaals op de knop drukt, gaat de
dashboardverlichting over op de minimale
lichtsterkte.
Laat de knop A los zodra de gewenste
lichtsterkte is bereikt.
Zodra u de knop A loslaat wordt de instelling
geregistreerd en opgeslagen wanneer het
contact wordt afgezet.
Onderhoudsindicator
De onderhoudsindicator geeft aan
hoever u nog ver wijderd bent van de
eerstvolgende onderhoudsbeurt volgens het
onderhoudsschema van de fabrikant.
Dit wordt berekend vanaf de laatste nulstelling
van de onderhoudsindicator.
Deze informatie kan op twee manieren worden
aangegeven:
-
d
e resterende afstand (in kilometers of
mijlen),
-
d
e resterende tijd (in maanden) tot de
volgende onderhoudsbeurt.
Druk na het aanzetten van het contact een
paar keer achter elkaar op de knop A tot de
onderhoudsindicator in de gewenste eenheden
wordt aangegeven.
Werking
1. Het display geeft de resterende afstand
of tijd tot de volgende onderhoudsbeurt
w e e r.
2. Het display geeft aan dat de
auto binnenkort toe is aan een
onderhoudsbeurt.
Elke keer dat het contact wordt aangezet,
wordt gedurende enkele seconden de
onderhoudssleutel weergegeven om
u eraan te herinneren dat u op korte
termijn een onderhoudsbeurt moet laten
uitvoeren.
3. Na het uitvoeren van de onderhoudsbeurt
is de indicator gereset en wordt de
resterende afstand/tijd tot de volgende
onderhoudsbeurt weer aangegeven.
Instrumentenpaneel
23
Ver wijder bij het verlaten van de auto altijd
de contactsleutel, zelfs wanneer dit voor
korte duur is.
Wanneer tijdens het bedienen van de ruit
iets tussen de ruit en de sponning bekneld
raakt, moet de ruit weer worden geopend.
Druk daar voor op de desbetreffende
schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan
passagierszijde of een ruit achter bedient,
moet hij er van verzekerd zijn dat niets het
correcte sluiten van de ruit hindert.
De bestuurder moet er van verzekerd zijn
dat de passagiers op de juiste manier
gebruik maken van de elektrische
ruitbediening.
Let er goed op dat kinderen zich tijdens
het bedienen van de ruiten niet kunnen
bezeren.
Klepjes laadsystemen
Normaal laden
F Trek aan de hendel A aan de onderzijde van het dashboard aan bestuurderszijde
om het klepje te ontgrendelen.
F
O
pen het klepje aan de rechterzijde van de
auto.
F
D
ruk de borglip B opzij om de afdekkap
van de aansluiting te openen.
Snelladen
(Afhankelijk van de uitvoering.) F
T
rek aan de hendel C aan de linkerzijde
onder de bestuurdersstoel om het klepje te
ontgrendelen.
F
O
pen het klepje aan de linkerzijde van de
auto.
F
D
ruk de borglip D opzij om de afdekkap
van de aansluiting te openen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het laden van de
tractiebatterij .
2
Toegang tot de auto
24
Vo or stoelen
Handmatige instellingen
1.De hoogte van de hoofdsteun afstellen.
2. De hoek van de rugleuning verstellen.
Zet met de daar voor bestemde
bediening de rugleuning in de gewenste
hellingshoek.
3. De hoogte van de zitting van de
bestuurdersstoel verstellen.
Beweeg de hendel net zo vaak omhoog
of omlaag tot de gewenste stand is
bereikt.
4. De stoel in lengterichting verstellen.
Beweeg de stang omhoog en schuif de
stoel naar voren of naar achteren.
Hoogteverstelling hoofdsteunGa nooit rijden als de hoofdsteunen
zijn ver wijderd. Dit is gevaarlijk, mede
omdat losliggende hoofdsteunen bij een
noodstop kunnen veranderen in gevaarlijke
projectielen. De hoofdsteunen moeten altijd
zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
Controleer na het aanbrengen van de
hoofdsteun of de verstelknop goed
vergrendeld is.
De stand van de hoofdsteun is juist als
de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter
hoogte van de bovenzijde van het hoofd
bevindt.
Stoelverwarming
Druk op de schakelaar op het dashboard om
de ver warming van de bestuurdersstoel in te
schakelen.
Het lampje van de toets gaat branden.
De temperatuur wordt automatisch geregeld.
Druk nogmaals op de schakelaar om de
verwarming uit te schakelen.
F
T
rek de hoofdsteun omhoog om deze hoger
te zetten.
F
D
uw de hoofdsteun omlaag en druk
tegelijkertijd de verstelknop in om de
hoofdsteun lager te zetten.
F
V
er wijder de hoofdsteun door deze in de
hoogste stand te zetten en omhoog te
trekken ter wijl u de verstelknop indrukt.
F
P
laats de hoofdsteun terug door de pennen
in de opening van de rugleuning te steken
en de verstelknop in te drukken.
Ergonomie en comfort