6
Resetten
bandenspanningscontrolesysteem
Uitschakelen Stop & Start
Uitschakelen DSC-/ASR-systeem
Schakelaars aan de zijkant
Parkeerhulp
Grip Control
Head-up display Programmeerbaar verwarmings-/
ventilatiesysteem
Uitschakelen interieur- en
wegsleepbeveiliging
Koplampen handmatig in
hoogte verstellen
Lane Departure Warning System
Dodehoekbewaking
Grootlichtassistent
Centraal geplaatste rij schakelaars
Vergrendelen/ontgrendelen van
binnenuit
Alarmknipperlichten
Elektrisch bedienbare
schuifdeur(en)
Selectieve vergrendeling cabine
en laadruimte
Elektrische kinderbeveiliging
Overzicht
12
Met instrumentenpaneel met
LCD-tekstdisplay
A.Nulstelling onderhoudsindicator.
Herinnering onderhoudsinformatie of de
actieradius met de AdBlue
®.van het SCR-
systeem.
Afhankelijk van de uitvoering: terugkeren
naar bovenliggend niveau of annuleren
van huidige bewerking.
B. Dimmer verlichting.
Afhankelijk van de uitvoering: navigeren
in een menu, een lijst; een waarde
wijzigen.
C. Resetten van de dagteller.
Afhankelijk van de uitvoering: toegang
tot het configuratiemenu (lang ingedrukt
houden), valideren van een keuze (kort
indrukken).
Met instrumentenpaneel met
matrixdisplay
A.Nulstelling onderhoudsindicator.
Herinnering onderhoudsinformatie of
de actieradius met de AdBlue
® van het
SCR-systeem.
Afhankelijk van de uitvoering: terugkeren
naar bovenliggend niveau of annuleren
van huidige bewerking.
B. Dimmer verlichting.
Afhankelijk van de uitvoering: navigeren
in een menu, een lijst; een waarde
wijzigen.
C. Resetten van de dagteller.
Afhankelijk van de uitvoering: toegang
tot het configuratiemenu (lang ingedrukt
houden), valideren van een keuze (kort
indrukken).
U kunt de dimmer van de
dashboardverlichting ook via het
touchscreen aanpassen.
Toerenteller
Toerenteller (x 1.000 t /min).
Instrumentenpaneel
18
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampjeStatus
Oorzaak Acties / Opmerkingen
Te l a g e
bandenspanning Permanent, in
combinatie met een
geluidssignaal en een
melding. De bandenspanning van een of
meerdere wielen is te laag.
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
Deze controle dient bij voorkeur bij koude banden te
worden uitgevoerd.
Elke keer nadat u een of meer banden op spanning
hebt gebracht en na het ver wisselen van een of meer
wielen, moet u het systeem resetten.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem
.
Knipperend
en vervolgens
permanent, in
combinatie met het
lampje SERVICE. Er zit een storing in de functie:
de bandenspanning wordt niet
meer gecontroleerd.
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Voorgloeien
dieselmotor
Permanent.
Het contact staat in de 2
e stand
(contact).
of
De knop " START/STOP " is
ingedrukt.Wacht met starten tot het lampje uitgaat.
Wanneer het lampje uitgaat, wordt de motor onmiddellijk gestart,
op voor waarde dat:
-
h
et koppelingspedaal volledig wordt ingetrapt bij een auto met
een handgeschakelde versnellingsbak,
-
h
et rempedaal ingetrapt wordt gehouden bij een auto met
een automatische transmissie of een elektronisch gestuurde
versnellingsbak.
De wachttijd is afhankelijk van de weersomstandigheden (in
extreme gevallen 30
seconden).
Als de motor niet wil aanslaan, zet dan het contact af. Zet het
contact ver volgens weer aan en wacht opnieuw tot het lampje
uitgaat voordat u de motor start.
Instrumentenpaneel
36
Traject resetten
Met instrumentenpaneel met
LCD- display
F Druk de knop op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar langer dan
twee seconden in zodra het traject wordt
aangegeven.
F
O
f druk langer dan twee seconden op deze
toets.
Met instrumentenpaneel met
LCD-tekstdisplay
Met instrumentenpaneel met
LCD-tekst- of matrixdisplay
F Druk de knop op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar langer dan
twee seconden in zodra het traject wordt
aangegeven. F
O
f druk langer dan twee seconden op de
rolknop op het stuurwiel (afhankelijk van
de uitvoering).
Enkele definities
Actieradius
(km of mijl)
Aantal kilometers dat u nog met de
resterende hoeveelheid brandstof
kunt rijden (berekend op basis van
het gemiddelde verbruik over de
laatste afgelegde kilometers).
Deze waarde kan schommelen door
een gewijzigde rijstijl of het rijden op
een helling, waardoor het momentele
brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen.
F
D
ruk zodra het gewenste traject wordt
aangegeven de resettoets van het
instrumentenpaneel langer dan twee
seconden in.
Instrumentenpaneel
72
Schuifdeuren en breedte van uw
auto
Een geopende schuifdeur steekt uit. Houd
hier rekening mee wanneer u de auto langs
een muur, een paaltje of een hoge stoeprand
parkeert.De achterzijde van een geopende
schuifdeur zal nooit voorbij de
achterbumper van de auto komen.
Beveiliging / Detectie van
obstakels elektrisch bedienbare
schuifdeur(en) Resetten elektrisch bedienbare
schuifdeur(en)
Als de elektrische bediening niet meer werkt,
moet u de schuifdeuren handmatig sluiten en
dan resetten:
F
S
luit handmatig de schuifdeur(en) tot deze
volledig is/zijn gesloten.
F
O
pen handmatig de schuifdeur(en) tot deze
volledig is/zijn geopend.
F
S
luit de schuifdeur(en) elektrisch.
Het obstakeldetectiesysteem wordt geactiveerd
op het moment dat de schuifdeur tijdens het
bewegen tegen een obstakel met een bepaalde
weerstand komt.
-
A
ls bij het sluiten van de schuifdeur een
obstakel wordt gedetecteerd, stopt de
schuifdeur met bewegen en wordt deze
vervolgens volledig geopend.
-
A
ls bij het openen van de schuifdeur een
obstakel wordt gedetecteerd, stopt de
schuifdeur met bewegen en wordt deze
vervolgens gesloten.
-
A
ls tijdens de beweging van de deur twee
keer achter elkaar een obstakel wordt
gedetecteerd, wordt de deur niet meer
elektrisch gesloten. Hierdoor wordt de deur
gereset.
Op een stijle helling: een veiligheidssysteem
vertraagt het opengaan van de deur. Na het uitvoeren van deze procedure kunnen
de schuifdeuren weer elektrisch worden
bediend.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als het probleem
niet is verholpen.Wacht in elk geval enkele seconden alvorens
de deur te bedienen (sluiten of openen).
Sluit de deur handmatig om veiligheidsredenen.
Ver volgens moet u de deur resetten.
Toegang tot de auto
84
Antiklemvoorziening
Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit,
stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk
weer open.
Als de ruit niet wil sluiten, druk dan op de
schakelaar tot de ruit volledig wordt geopend.
Trek ver volgens binnen 4 seconden de
schakelaar omhoog tot de ruit wordt gesloten.
Tijdens deze handelingen is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Resetten
Als de accu losgekoppeld is geweest, moet de
antiklemvoorziening worden gereset.
F
O
pen de ruit volledig en sluit de ruit. Telkens
als de schakelaar omhoog wordt bewogen,
sluit de ruit enkele centimeters.
F
L
aat de schakelaar los en trek deze
opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is
gesloten.
F
B
lijf de schakelaar na het sluiten nog
minimaal 1
seconde vasthouden. Tijdens deze handelingen is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor
een korte periode, altijd de sleutel mee.
Wanneer tijdens het bedienen van de ruit iets
tussen de ruit en de sponning bekneld raakt,
moet de ruit weer worden geopend. Druk
daarvoor op de desbetreffende schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan
passagierszijde bedient, moet deze ervan
verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten
van de ruit hindert.
De bestuurder moet er van verzekerd
zijn dat de passagiers op de juiste
manier gebruikmaken van de elektrische
ruitbediening.
Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het
bedienen van de ruiten niet kunnen bezeren.
Toegang tot de auto
223
Vermoeidheidsherkenningssysteem
Het is raadzaam om een pauze te nemen
wanneer u zich moe voelt. Pauzeer in elk geval
elke twee uur.Deze systemen zijn hulpmiddelen voor de
bestuurder die desondanks waakzaam
moet blijven.
Ga niet rijden als u moe bent.
Signaal rijtijd
Het systeem geeft een
waarschuwing zodra het detecteert
dat de bestuurder langer dan twee
uur heeft gereden met een snelheid
van meer dan 65
km/h zonder dat hij
een pauze heeft genomen. Deze waarschuwing bestaat uit een melding
die de bestuurder adviseert een pauze te
nemen, en een geluidssignaal.
Als de bestuurder dit advies niet opvolgt, wordt
de waarschuwing elk uur herhaald tot de motor
wordt afgezet.
Het systeem wordt gereset als aan een van de
volgende voor waarden is voldaan:
-
d
e auto staat gedurende meer dan
15 minuten stil met draaiende motor,
-
h
et contact is enkele minuten afgezet
geweest,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder is
losgemaakt en het portier is geopend.
Zodra de snelheid lager is dan 65 km/h,
gaat het systeem over in de wachtstand.
De rijtijd wordt opnieuw berekend zodra
de snelheid hoger is dan 65
km/h.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld
via het configuratiemenu van de auto.
Met audiosysteem
Activeer of deactiveer in het
menu "Persoonlijke instelling –
configuratie " de functie "Detectie
verslapping aandacht ".
Op het touchscreen
Activeer of deactiveer in het menu
"Rijden/Auto " de functie "Detectie
verslapping aandacht ".
Waarschuwing
oplettendheid bestuurder
Afhankelijk van de uitvoering wordt het systeem
"Signaal rijtijd" aangevuld met het systeem
"Waarschuwing oplettendheid bestuurder".
6
Rijden
234
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem is niet
meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt
dat de waakzaamheid van de bestuurder niet
door het systeem kan worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand en
telkens voordat u een lange rit gaat maken de
bandenspanning te controleren (ook die van
het reservewiel).
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het weggedrag
en de remweg van de auto en veroorzaakt
vroegtijdige bandenslijtage, vooral onder
zware omstandigheden (zware belading,
hoge snelheden, een lange rit). Een te lage bandenspanning leidt ook
tot een hoger brandstofverbruik.
De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat
vermeld op de bandenspanningssticker.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over
voertuigidentificatie .
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil of
er is minder dan 10
km gereden met een
beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden (bij warme
banden) moet de bandenspanning ten
opzichte van de op de sticker vermelde
spanning met 0,3
bar worden verhoogd.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset te worden
na het aanbrengen of verwijderen van
sneeuwkettingen. Reser vewiel
Het stalen reser vewiel is niet voorzien van
een bandenspanningssensor.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
Deze waarschuwing wordt aangegeven
door permanent branden van het
lampje, een geluidssignaal, en
afhankelijk van de uitvoering een
melding op het scherm.
F Verminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F
Z
et de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien. Een visuele controle
is dus niet voldoende.
F
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
of
F
c
ontroleer als u een compressor in
de auto hebt, bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset, de spanning van de
vier banden als deze zijn afgekoeld,
Rijden