51
Als de auto lange tijd in de zon heeft gestaan
en de temperatuur in het interieur hoog is
opgelopen, zet dan de ruiten enige tijd open.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat de lucht
in het interieur goed ver verst wordt.
Condensvorming door de airconditioning kan
ertoe leiden dat zich een klein plasje water
onder de auto vormt. Dit is een normaal
verschijnsel. Bevat gefluoreerde broeikasgassen
R13 4A .
Afhankelijk van de uitvoering en het
verkoopland kan het aircocircuit het
broeikasgas R13 4A bevatten.
Stop & Star t
De verwarmings- en airconditioningssystemen
werken alleen als de motor draait.
Als u
het thermische comfort in de auto op
het door u
gewenste niveau wilt houden, kunt
u
tijdelijk de functie Stop & Start uitschakelen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het Stop & Star t -
systeem.Ontwasemen – ontdooien
voorruit en zijruiten
Deze opdruk op het bedieningspaneel
geeft aan in welke stand de knoppen
moeten staan om de voorruit en de
zijruiten snel te ontwasemen of te
ontdooien.
Met handbediende
airconditioning
F Zet de knoppen van de aanjagersnelheid en de
luchtverdeling in de met
de desbetreffende opdruk
weergegeven stand.
Snel ontdooien en ontwasemen van de voorruit:
F
z
et de aanjager in de hoogste stand, F
z
et de schakelaar van de
luchttoevoer tijdelijk in de
luchtrecirculatiestand.
Met automatische
airconditioning
F Druk op deze toets; het lampje gaat branden. Het systeem regelt de koeling, de luchtopbrengst
en luchttoevoer, de achterruitverwarming en de
luchtverdeling naar de voorruit en zijruiten.
Schakel wanneer uw auto is voorzien van een extra
ver warming dit systeem uit om de ruiten snel te
kunnen ontwasemen/ontdooien.
Achterruitverwarming en
verwarming buitenspiegels
F Druk op deze toets om de achterruit
en buitenspiegels te ontwasemen/
ontdooien. Het lampje van de toets
gaat branden.
Deze functie wordt automatisch uitgeschakeld om
onnodig stroomverbruik te voorkomen.
U kunt de achterruit- en buitenspiegelverwarming
ook eerder uitschakelen door nogmaals op deze
toets te drukken. Het lampje van de toets gaat dan
uit.
De achterruitverwarming werkt uitsluitend bij
draaiende motor.
3
Ergonomie en comfort
93
Stop & Start
Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af
(STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, files enz.).
De motor wordt automatisch gestart (START-stand)
als u
weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt
direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem, dat per fect is aangepast
aan het stadsverkeer, zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke
stoffen en het comfort van totale stilte in het interieur
tijdens het wachten.
Overgang naar de STOP-
stand
Zet, ter wijl de auto stilstaat, de versnellingsbak in de
neutraalstand en laat het koppelingspedaal los.
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden en de
motor wordt afgezet.
Om te voorkomen dat de motor te vaak wordt
uitgezet als u
langzaam rijdt, wordt de motor
uitsluitend automatisch afgezet als de auto
een snelheid van minimaal 10
km/h heeft
bereikt. Verlaat nooit de auto zonder eerst het contact
met de sleutel te hebben afgezet.
Tank nooit ter wijl de motor door het Stop &
Start-systeem is afgezet; zet in dat geval
altijd het contact af en neem de sleutel uit het
contactslot.
Bijzonderheden: STOP-
stand niet beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
-
h et systeem wordt geïnitialiseerd,
-
he
t bestuurdersportier is geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder niet is
vastgemaakt,
-
d
e airconditioning in werking is,
-
d
e achterruitverwarming ingeschakeld is,
-
d
e ruitenwissers vóór in de stand hoge snelheid
werken,
-
d
e achteruitversnelling is ingeschakeld, tijdens
het inparkeren,
-
b
epaalde bijzondere omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
regeneratie van het roetfilter, rembekrachtiging,
buitentemperatuur enz.) dat niet toelaten. -
h
et Stop & Start-systeem zeer intensief
wordt gebruikt. In dat geval kan het systeem
worden uitgeschakeld om de startfunctie
te beschermen. Neem contact op met het
PEUGEOT-netwerk om de functie weer te laten
activeren.
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel knippert enkele
seconden en gaat vervolgens uit.
Dit is volkomen normaal.
Overgang naar de START-
stand
Als een versnelling is ingeschakeld, wordt de
motor alleen automatisch opnieuw gestart als het
koppelingspedaal volledig wordt ingetrapt.
Dit verklikkerlampje gaat uit en de motor
wordt gestart.
Als de motor automatisch is gestart (START-stand)
en de bestuurder gedurende de daaropvolgende
drie minuten de auto niet bedient, zet het systeem
de motor definitief af. De motor kan dan uitsluitend
weer met de contactsleutel worden gestart.
6
Rijden
94
Bijzonderheden: START-
stand wordt automatisch
geactiveerd
De START-stand kan automatisch worden
geactiveerd als:
-
d
e auto wegrolt op een helling,
-
d
e ruitenwissers vóór in de stand hoge snelheid
werken,
-
d
e airconditioning in werking is,
-
d
e motor ongeveer drie minuten geleden is
afgezet door het Stop & Start-systeem,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.) die
vereisen dat de motor draait.
In dat geval wordt een melding
weergegeven op het display van
het instrumentenpaneel en gaat dit
verklikkerlampje gedurende enkele
seconden knipperen om vervolgens te
doven.
Dit is volkomen normaal.
Als u bij een auto met een handgeschakelde
v ersnellingsbak in de STOP-stand een versnelling
inschakelt, maar daarbij het koppelingspedaal
niet helemaal intrapt, wordt de motor in sommige
gevallen niet weer gestart.
Er gaat dan een verklikkerlampje branden en/of er
wordt een melding weergegeven die aangeeft dat
u
het koppelingspedaal volledig moet intrappen
om de motor weer te laten starten.
Als de motor automatisch is afgezet
(STOP-stand) en de bestuurder zijn
veiligheidsgordel losmaakt en een
voorportier opent, dan kan de motor
uitsluitend weer met de contactsleutel
worden gestart. Er klinkt een
geluidssignaal in combinatie met het
knipperen van dit verklikkerlampje en
een melding op het display.
Uitschakelen
Als het systeem met de motor in de STOP-
stand wordt uitgeschakeld, dan wordt de motor
onmiddellijk opnieuw gestart.
Als u
wilt dat de airconditioning continu blijft
werken, moet u
het Stop & Start-systeem
uitschakelen.
Het lampje van de toets blijft branden.
F
D
ruk op deze toets om het systeem uit te
schakelen.
Het lampje van de toets gaat branden en er
verschijnt een melding op het display van het
instrumentenpaneel om aan te geven dat het
systeem is uitgeschakeld.
Rijden
123
Onderhoud
De correcte werking van het systeem is alleen
gegarandeerd als de kogel en de steun schoon
blijven.
Voordat de auto met een hogedrukreiniger wordt
schoongemaakt moet de kogel zijn ver wijderd en
moet de beschermdop zijn aangebracht.Breng het bijgevoegde label op een goed
zichtbare plaats aan, in de buurt van de steun
of in de bagageruimte.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats voor
werkzaamheden aan het trekhaaksysteem.
Dakstangen en imperiaals
F Ver wijder de kogel naar beneden toe van de steun 1.
F
L
aat de draaiknop los; deze wordt automatisch
geblokkeerd in de ontgrendelde stand (stand B ).
F
M
onteer de afdekkap op de steun.
F
B
erg de kogel zorgvuldig op in de hoes, zodat
de kogel geen schokken kan oplopen en niet vuil
kan worden. Uit veiligheidsoverwegingen en om te voorkomen
dat het dak beschadigd wordt, moeten voor uw auto
goedgekeurde dakstangen of imperiaals worden
gebruikt.
Allesdragers kunnen alleen op een bestelwagen,
combi of minibus met hoogte H1
of H2 worden
gemonteerd. Controleer bij een minibus of er een
airconditioningsunit op het dak is gemonteerd.
Een dakstang of een imperiaal moet op de
verankeringspunten op het dak van de auto worden
bevestigd. Afhankelijk van de wielbasis van de auto
zijn er 6, 8
of 10
verankeringspunten aangebracht.
Houd u
aan de montagevoorschriften en de
gebruiksvoor waarden die zijn vermeld in de
handleiding van de dakstangen of het imperiaal.
7
Praktische informatie
129
Controles
Voer de onderstaande controles regelmatig
uit om uw auto in goede staat te houden.
Raadpleeg de voorschriften in het PEUGEOT-
netwerk of in het onderhoudsschema van de
fabrikant dat bij dit instructieboekje zit.
Accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om
regelmatig te controleren of de
accupoolklemmen goed vastzitten
(bij uitvoeringen zonder snelsluiting
voor de accupoolklemmen) en of de
aansluitingen schoon zijn.Uitvoeringen met het Stop & Start-systeem
zijn voorzien van een speciale 12
V-loodaccu.
Deze accu mag uitsluitend worden vervangen
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Luchtfilter
Laat uw accu voor de winter controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats. Om een optimale reiniging te garanderen en
bevriezing te voorkomen, dient het bijvullen of
ver vangen van deze vloeistof niet met water te
worden uitgevoerd.
Gebruik in de winter bij voorkeur vloeistof op basis
van ethanol of methanol.
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor het
vervangingsinterval van dit onderdeel.
Als de omgeving (veel stof…) en het gebruik van
de auto (veel stadsverkeer…) daartoe aanleiding
geven, moet dit onderdeel twee keer zo vaak
worden vervangen .
Interieurfilter
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor het
vervangingsinterval van dit onderdeel. Als de omgeving (veel stof…) en het gebruik van
de auto (veel stadsverkeer…) daartoe aanleiding
geven,
moet dit onderdeel twee keer zo vaak
worden vervangen .
Oliefilter
Laat bij het olie verversen tevens het
oliefilter vervangen.
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor het
vervangingsinterval van dit onderdeel.
Roetfilter (diesel)
Een verstopt interieur filter kan de prestaties
van de airconditioning verstoren en
onaangename geuren veroorzaken.
Als aanvulling op de katalysator levert dit filter
een actieve bijdrage aan het verbeteren van
de luchtkwaliteit door het tegenhouden van
onverbrande vuildeeltjes. Ook wordt zwarte
uitlaatrook voorkomen.
7
Praktische informatie
150
Zekeringen dashboard
(links)
F Ver wijder de schroeven en kantel de zekeringkast omlaag om bij de zekeringen te
komen. Zekering
A (Ampère) Functie
12 7, 5Dimlicht rechts
13 7, 5Dimlicht links
31 5Relais elektronische eenheid motorruimte – Relais elektronische eenheid
dashboard (+ sleutel)
32 7, 5Interieurverlichting (+ accu)
33 7, 5Sensor accucontrole Stop & Start-uitvoering (+ accu)
34 7, 5Interieurverlichting Minibus – Alarmknipperlichten
36 10Autoradio – Bediening airconditioning – Inbraakalarm – Tachograaf
– Elektronische eenheid stroomonderbreker – Programmeereenheid
standkachel (+ accu)
37 7, 5Remlichtschakelaar – Derde remlicht – Instrumentenpaneel (+ sleutel)
38 20Centrale portiervergrendeling (+ accu)
42 5Elektronische eenheid en sensor ABS – Sensor ASR – Sensor DSC –
Remlichtschakelaar
43 20Motor ruitenwissers vóór (+ sleutel)
47 20Motor ruitbediening bestuurderszijde
48 20Motor ruitbediening passagierszijde
49 5Elektronische eenheid parkeerhulp – Autoradio – Bediening aan de
stuurkolom – Schakelaarpanelen (centraal en aan de zijkant) – Extra
schakelaarpaneel – Elektronische eenheid stroomonderbreker (+ sleutel)
50 7, 5Elektronische eenheid airbags en gordelspanners
51 5Tachograaf – Elektronische eenheid stuurbekrachtiging –
Airconditioning – Achteruitrijlichten – Sensor water in brandstoffilter –
Luchthoeveelheidsmeter (+ sleutel)
53 7, 5Instrumentenpaneel (+ accu)
89 -Niet gebruikt
90 7, 5Grootlicht links
91 7, 5Grootlicht rechts
92 7, 5Mistlamp links
93 7, 5Mistlamp rechts
In geval van pech
185
Aanhanger .......................................................... 88-89
Aanhangergewichten ............................................. 15
7
Aansteker
................................................................. 58
ABS
..................................................................... 6
8-69
Accessoires
.............................................................. 67
Accu
.......................................................... 91, 129, 153
Actieradius AdBlue
® ................................................. 21
Ad
Blue® ........................................................... 13 2-13 3
Afmetingen ............................................................. 162
Afstandsbediening
............................................. 30, 89
Airbags ...................................................................... 78
Airbags vóór
................................................. 75 -76, 79
Airconditioning (handbediend)
..........................43, 50
Airconditioning, extra
......................................... 4
6 - 47
Airconditioning (automatisch)
............................44, 50
Alarmknipperlichten
................................................. 68
A
larmsysteem
.......................................................... 35
A
ntiblokkeersysteem (ABS)
........................12, 68 - 69
Antispinregeling (ASR)
...................................... 6
8 -70
Armleuning vóór
....................................................... 38
ASR
..................................................................... 6
8-69
Audiokabel
.............................................................. 7, 4
Audiosysteem
............................................................. 1
Audio-telematicasysteem met touchscreen
............. 1
Aut
ogegevens
.......................................................... 14
Automatische ruitenwissers
.................................... 65
Autoradio, bediening aan stuurkolom
...................3, 2
AUX-aansluiting
..................................................... 7, 4
AUX-aansluitingen
............................................. 52-55 Gereedschap
................................................... 137-142
Gesproken commando's
..........................16 -24, 6 -14
Gewichten ............................................................... 157
Gordelspanners (pyrotechnisch)
............................74
Grootlicht
............................................................ 16
, 61
Elektrische ruitbediening
.........................................
36
Elektronische remdrukregelaar (EBD)
.............
68-69
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)
.......
68-69
ESP
.....................................................................
6
8-69
Extra verwarming
...............................................
46 - 47
DAB (Digital Audio Broadcasting) – Digitale radio
....5
Dagrijverlichting
.................................................61, 62
Dashboard
..................................................................4
Dashboardkastje
................................................52-55
Dashboardverlichting (dimmer)
................................. 8
D
atum instellen
........................................................28
Detectie te lage bandenspanning
..................11 0 -111
Dieselfilter
.......................................................126, 131
Dieselmotor
............................................ 1
18, 126, 158
Digitale radio – DAB (Digital Audio Broadcasting)
....5
Dimlicht
.....................................................................61
Display instrumentenpaneel
................................7, 92
DSC/ASR
..................................................................69
CD
........................................................................\
.......7
CD MP3
......................................................................7
Claxon
.......................................................................68
Cockpit
........................................................................\
4
C
onfiguratie van de auto
...................................2
2, 27
Controles
......................................................... 1
2 9 -131
Controlelampjes
.....................................................8-9
Bandenspanning te laag (detectie)
................ 11
0 -111
BAS
..................................................................... 68-69
Bijvullen AdBlue
® ................................................... 13 2
BlueHDi
............................................................ 21, 132
Bluetooth (handsfree set)
............................... 12-13, 5
A
G
E
D
C
B
Bluetooth (telefoon) ......................................... 12-13, 5
Boordcomputer ........................................................ 28
B
oordgereedschap
......................................... 137-142
Brandstof
................................................................ 11 8
Brandstofniveaumeter
.....................................20, 116
Brandstoftank
......................................................... 11 6
Brandstof tanken
............................................ 11 6 , 11 8
Brandstofvulklep
.................................................... 11 6
Buitenlandse reizen
................................................. 61
Buitenspiegels
.......................................................... 42
Handsfree set
..................................................12-13, 5
Helderheid
..................................................................8
Hill Descent Control
............................................71-72
Hill Start Assist
.........................................................95
Hoek van de stoel verstellen
...................................37
Hoofdsteunen vóór
..................................................37
Hoogteverstelling veiligheidsgordels
.................72-73
H
.
Trefwoordenregister