126
Dieselmotoren
1.Reservoir ruiten- en
koplampsproeiervloeistof.
2. Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir rem- en koppelingsvloeistof.
5. Brandstoffilter.
6. Zekeringkast.
7. Luchtfilter.
8. Oliepeilstok.
9. Olievuldop.
Accu-aansluitingen:
+ Pluspool.
- Minpool (massa). Het dieselcircuit staat onder zeer hoge druk.
Laat werkzaamheden aan dit circuit
alleen door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.
Niveaus controleren
Controleer deze niveaus regelmatig en
respecteer de voor waarden zoals vermeld in het
onderhoudsschema van de fabrikant. Vul indien
nodig bij, tenzij anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald niveau
het desbetreffende circuit controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Let erop dat u
bij het eventueel ver wijderen en
monteren van de afdekkap van de motor, de
bevestigingsclips niet beschadigt.
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte
olie en andere vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend
en schadelijk voor de gezondheid. Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen
niet in het riool, in het water of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de daar voor
bestemde containers bij het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Motorolieniveau
Regelmatig controleren en tussen twee
verversingen eventueel olie bijvullen
(maximum olieverbruik: 0,5
liter per
1000
km). De controle dient bij koude
motor en horizontaal geplaatste auto
te geschieden, met behulp van de
oliepeilstok.
Controle met de peilstok
2 merktekens op de peilstok:
A = M
A X
B = MIN
Praktische informatie
127
Als u ziet dat het peil boven het merkteken A of
onder het merkteken B ligt, star t dan de motor
niet .
-
A
ls het oliepeil boven het merkteken MAX ligt
(kans op motorschade), neem dan contact
op met het PEUGEOT-netwerk of met een
gekwalificeerde werkplaats.
-
A
ls het oliepeil lager is dan het merkteken MIN ,
vul dan altijd motorolie bij.
Voor het behoud van de bedrijfszekerheid van de
motoren en de emissieregelsystemen mogen in
geen geval additieven aan de motorolie worden
toegevoegd.
Motorolie bijvullen Olie ver versen
Dit dient volgens het onderhoudsschema van de
fabrikant te worden uitgevoerd. Raadpleeg de
voorschriften in het PEUGEOT-netwerk.
Vul het carter met motorolie volgens de procedure
die is beschreven voor het bijvullen.
Controleer na het bijvullen het motorolieniveau (het
niveau mag niet boven het bovenste merkteken
ui t ko m e n).F
P
ak de olievultrechter.
F
D
raai de olievuldop open.
F
P
laats de trechter in de vulopening.
F
V
ul motorolie bij.
F
V
er wijder de trechter uit de vulopening.
F
D
raai de olievuldop dicht.
F
S
teek de oliepeilstok weer in de peilstokhouder.
F
N
eem voordat u
olie bijvult de peilstok uit de
houder.
Keuze van de viscositeitsgraad
De olie die wordt gebruikt voor het bijvullen of
het ver versen dient aan de door de fabrikant
voorgeschreven normen te voldoen.
Remvloeistof ver versen
De remvloeistof dient volgens het
onderhoudsschema van de fabrikant te worden
ver verst.
Vloeistofniveau
stuurbekrachtiging
Het stuurbekrachtigingsvloeistofniveau
dient zich zo dicht mogelijk bij het
merkteken "MAX" te bevinden.
De auto moet op een vlakke ondergrond staan bij
een koude motor. Draai de dop met geïntegreerde
peilstok los en controleer het niveau.
Gebruik remvloeistof die door de fabrikant wordt
aanbevolen en aan de DOT4-normen voldoet.
Het niveau dient steeds tussen de merktekens MIN
en MAX van het reser voir te staan.
Raadpleeg als het reser voir vaak bijgevuld moet
worden zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
7
Praktische informatie
129
Controles
Voer de onderstaande controles regelmatig
uit om uw auto in goede staat te houden.
Raadpleeg de voorschriften in het PEUGEOT-
netwerk of in het onderhoudsschema van de
fabrikant dat bij dit instructieboekje zit.
Accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om
regelmatig te controleren of de
accupoolklemmen goed vastzitten
(bij uitvoeringen zonder snelsluiting
voor de accupoolklemmen) en of de
aansluitingen schoon zijn.Uitvoeringen met het Stop & Start-systeem
zijn voorzien van een speciale 12
V-loodaccu.
Deze accu mag uitsluitend worden vervangen
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Luchtfilter
Laat uw accu voor de winter controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats. Om een optimale reiniging te garanderen en
bevriezing te voorkomen, dient het bijvullen of
ver vangen van deze vloeistof niet met water te
worden uitgevoerd.
Gebruik in de winter bij voorkeur vloeistof op basis
van ethanol of methanol.
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor het
vervangingsinterval van dit onderdeel.
Als de omgeving (veel stof…) en het gebruik van
de auto (veel stadsverkeer…) daartoe aanleiding
geven, moet dit onderdeel twee keer zo vaak
worden vervangen .
Interieurfilter
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor het
vervangingsinterval van dit onderdeel. Als de omgeving (veel stof…) en het gebruik van
de auto (veel stadsverkeer…) daartoe aanleiding
geven,
moet dit onderdeel twee keer zo vaak
worden vervangen .
Oliefilter
Laat bij het olie verversen tevens het
oliefilter vervangen.
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor het
vervangingsinterval van dit onderdeel.
Roetfilter (diesel)
Een verstopt interieur filter kan de prestaties
van de airconditioning verstoren en
onaangename geuren veroorzaken.
Als aanvulling op de katalysator levert dit filter
een actieve bijdrage aan het verbeteren van
de luchtkwaliteit door het tegenhouden van
onverbrande vuildeeltjes. Ook wordt zwarte
uitlaatrook voorkomen.
7
Praktische informatie
130
Werking
Dit filter, dat is opgenomen in het
uitlaatsysteem, slaat roetdeeltjes op. De
motormanagementcomputer regelt automatisch
en periodiek de verbranding van de opgeslagen
roetdeeltjes (regeneratie).
De regeneratie vindt plaats als aan
bepaalde voor waarden met betrekking tot
het aantal opgeslagen roetdeeltjes en de
gebruiksomstandigheden van de auto wordt
voldaan. Als er een regeneratie plaatsvindt, kunt
u
dit merken aan enkele verschijnselen (een
hoger stationair toerental, inschakelen van de
koelventilator, meer rook uit de uitlaat en hogere
temperatuur van de uitlaat) die geen gevolgen
hebben voor de werking van de auto en het milieu.
Nadat u
langdurig met lage snelheden hebt
gereden of nadat de motor langdurig stationair
heeft gedraaid, kan het in uitzonderlijke
gevallen voorkomen dat waterdamp bij de
uitlaat zichtbaar is bij het gas geven. Dit is niet
van invloed op de werking van de auto of het
milieu. Vanwege de hoge uitlaattemperatuur als
gevolg van de normale werking van het
roetfilter is het raadzaam de auto uit de
buurt van brandbaar materiaal (gras, dorre
bladeren, dennenaalden, enz.) te parkeren om
brandgevaar te voorkomen.
Verzadiging/regeneratie
Bij het gevaar van verstopping van
het roetfilter gaat dit lampje branden
in combinatie met een melding op het
display van het instrumentenpaneel.
Deze waarschuwing wijst op een beginnende
verzadiging van het roetfilter (veelvuldige
stadsritten: lage snelheden, verkeersopstoppingen,
e n z .) .
Om het filter te regenereren wordt aangeraden
zo spoedig mogelijk, als de verkeerssituatie en
-regels dit toelaten, gedurende ongeveer 15
minuten
met een snelheid van meer dan 60
km/h en een
toerental hoger dan 2000
t /min te gaan rijden (tot
het lampje uitgaat en de waarschuwing verdwijnt).
Zet de motor niet af voordat de regeneratie voltooid
is: als de regeneratie vaak wordt onderbroken, kan
de motorolie voortijdig vervuild raken. Het wordt
afgeraden om het regeneratieproces te voltooien
terwijl de auto stilstaat.
Storing
Als deze waarschuwing aanwezig blijft, negeer deze
dan niet. De waarschuwing duidt op een storing in
het uitlaatsysteem/roetfilter.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Handgeschakelde
versnellingsbak
De versnellingsbak is onderhoudsvrij
(olie verversen niet noodzakelijk).
Remblokken
De slijtage van de remblokken is
sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral
bij stadsverkeer en veel korte ritten.
Hierdoor kan het noodzakelijk blijken
om de remblokken vaker, tussen twee
onderhoudscontroles door, te laten
controleren.
Laat als dit verklikkerlampje gaat
branden de staat van de remblokken
controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Praktische informatie
131
Slijtage remschijven
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats voor
informatie over het controleren van de
slijtage van de remschijven.
Parkeerrem
Als de parkeerrem een te grote slag
heeft of als het systeem minder goed
werkt, moet de parkeerrem, zelfs tussen
twee onderhoudsbeurten door, worden
afgesteld.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Brandstoffilter
Het brandstoffilter bevindt zich in de motorruimte,
vlak bij het remvloeistofreservoir.
Als dit verklikkerlampje brandt, moet het
water in het filter worden afgetapt.
U kunt ook bij elke ver versing van de
motorolie water in het brandstoffilter
aftappen.
Water in het filter aftappenDe HDi-motoren zijn technologisch
geavanceerde motoren. Laat werkzaamheden
aan deze motoren altijd uitvoeren door
gekwalificeerde technici van het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT
aanbevolen producten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke onderdelen als
het remsysteem te optimaliseren, selecteert en
biedt PEUGEOT specifieke producten aan.
Na het wassen kan er zich een laagje vocht of
onder winterse omstandigheden ijs vormen op
de remschijven en remblokken: de remwerking
kan daardoor afnemen. Rem een paar keer
lichtjes om de remmen vocht- en ijsvrij te
maken.
F
S
luit een transparante slang aan op de kop van
de aftapschroef 1 .
F
L
aat het andere uiteinde van de transparante
slang uitkomen in een opvangbak.
F
D
raai de aftapschroef 2
los.
F
Z
et het contact aan.
F
W
acht tot de opvoerpomp stopt.
F
Z
et het contact af.
F
D
raai de aftapschroef 2
vast.
F
V
erwijder de transparante slang en de
opvangbak en maak ze leeg.
F
S
tart de motor.
F
C
ontroleer dat er geen lekkages zijn.
7
Praktische informatie
168
Teksten op de stickers
In deze rubriek vindt u alle teksten die op de stickers
i n de auto zijn vermeld.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de identificatie .
In de motorruimte
A
Originele lak
Kleur
Code
Ver nis
B
UITSLUITEND VOOR STARTHULP. C
G E VA A R
AUTOMATISCH STARTEN VAN DE MOTOR.
HA AL DE SLEUTEL UIT HET CONTACTSLOT ALS
DE MOTORKAP IS GEOPEND.
D
1 - LET OP
ORIGINELE SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN
Motorolie Transmissie
Radiateur Remsysteem
Ruitensproeiers Stuurbekrachtiging
RAADPLEEG HET ONDERHOUDSBOEKJE. BESCHERM UW OGEN.
Technische gegevens
180
Kiepbak
Veiligheidsvoorschriften
De kiepinrichting van de kiepbak werkt met een
elektrohydraulische groep die wordt gevoed door de
accu van de auto.De kiepinrichting wordt bediend door de knoppen
op de afstandsbediening ingedrukt te houden. Deze
afstandsbediening is met een magneet op een
steun in de cabine geplaatst.
Het omhoogbrengen van de kiepinrichting van de
kiepbak wordt uitgevoerd door middel van de motor
in de elektrohydraulische groep.
Het laten zakken van de kiepinrichting van de
kiepbak wordt uitgevoerd door middel van een
solenoïdeklep die de olieretourleiding van de
cilinder opent.
Een valbeveiliging beveiligt de kiepbak tijdens de
bediening en als deze naar achteren is gekanteld.
•
G
a nooit rijden met een opengeklapt
schot.
•
V
erzeker u er van dat er zich geen
personen en voorwerpen (op de grond
en boven de kiepbak) op de losplaats
bevinden.
•
L
aat de kiepbak niet in de naar achteren
gekantelde stand staan als u deze niet
gebruikt.
•
B
edien de kiepinrichting uitsluitend als
het bovenste gedeelte van het achterste
schot is vastgezet.
•
N
eem het op het GV W-plaatje van de
auto vermelde laadvermogen in acht.
• C ontroleer regelmatig de staat van de
wielophanging en of de banden nog
de voorgeschreven bandenspanning
hebben.
•
V
erdeel de lading gelijkmatig over de
kiepbak.
•
V
er voer homogene producten die
gemakkelijk te lossen zijn.
•
G
a nooit rijden als de kiepbak naar
achteren is gekanteld, zelfs niet met lage
snelheid.
Kiep op een vlakke en harde
ondergrond: een hellende of
losse ondergrond kan leiden
tot een verschuiving van het
zwaartepunt, waardoor de hele
auto instabiel wordt.
Specifieke kenmerken
183
Controleer regelmatig het olieniveau en vul indien
nodig bij. Ver vers de olie jaarlijks. Ver vers de olie
ook als deze water bevat.
Controleer periodiek de staat van de slang en de
afdichting van het hydraulische systeem.
Pomp en elektromotor
De pomp en elektromotor zijn onderhoudsvrij,
de pomplagers worden gesmeerd door de
rondgepompte olie en de kogellagers zijn voor de
gehele levensduur gesmeerd.
Smering
De scharnierpunten van de kiepbak en de cilinder
zijn niet voorzien van een smeerinrichting. Smeer
regelmatig de scharnieren en handgrepen van de
zijschotten en de vergrendelingshaken van het
achterschot.
Subframe en kiepbak
Voor een maximale levensduur van de kiepbak
adviseren wij u deze regelmatig te reinigen met een
hogedrukreiniger.
Werk lakbeschadigingen zo snel mogelijk bij om
roestvorming te voorkomen.
Laat nadat u
de kiepbak 8 maanden hebt
gebruikt het aantrekkoppel van de verbinding
tussen het subframe en het chassis
controleren (volgens de ombouwvoorschriften
van de fabrikant).
Reinigen van de regelschuif
F Draai de dop 244A los; let hierbij op de kogel
en vang deze indien nodig op.
F
D
raai met een grote schroevendraaier de
banjobout met de zuiger los.
F
C
ontroleer of de zuiger zonder weerstand
heen en weer schuift en verwijder eventuele
verontreinigingen. Metaalvijlsel kan met een
magneet worden verwijderd.
F
M
onteer het geheel en controleer of de zuiger
zonder weerstand heen en weer schuift. Houd
de kogel bij het monteren met een beetje vet
tegen de dop.
F
O
ntlucht de hydraulische centrale.
Ontluchten van de hydraulische
centrale
F Draai de zeskantdop 257 los.
F D raai de bout 587 aan de binnenzijde een halve
omwenteling los met een 6
mm inbussleutel.
F
L
aat de centrale even werken door op de knop
voor het naar achteren kantelen ingedrukt te
houden.
F
D
e kiepbak gaat niet of zeer langzaam
omhoog. Zodra er olie door deze opening komt,
is het systeem ontlucht.
F
D
raai de bout 587
vast, zet de dop 257
vast en
controleer of de kiepbak op de juiste manier
omlaag gaat.
Gedetailleerd schema van de
hydraulische centrale UD2386
Onderhoud
Reser voir
Het is om veiligheidsredenen ten zeerste af te
raden om werkzaamheden onder de kiepbak
uit te voeren tijdens de bediening of tijdens
handelingen bij onderhoud.
10
Specifieke kenmerken