22
Actieradius tussen 2400 en 800 km (1,5
B lueHDi Euro 6.2)
Actieradius tussen 2400
en 600 km (1,6
BlueHDi Euro 6.1) Actieradius tussen 800
en 100 km (1,5
BlueHDi Euro 6.2)
Actieradius kleiner dan 600
km (1,6 BlueHDi
E u r o 6 .1)
Zodra het contact wordt aangezet, gaat het
lampje ongeveer 30
seconden branden in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding (" Vul AdBlue bij: starten niet mogelijk
over x km") die aangeeft hoeveel kilometer
of mijl u
nog kunt rijden met de resterende
hoeveelheid additief.
Het minimumniveau is bereikt; vul zo snel
mogelijk vloeistof bij.
Zodra het contact wordt aangezet, gaat
dit lampje branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding (bijvoorbeeld
" Vul AdBlue bij: starten niet mogelijk over
x km") die aangeeft hoeveel kilometer of
mijl u
nog kunt rijden met de resterende
hoeveelheid additief.
Tijdens het rijden wordt de melding elke
300
km weergegeven zolang er geen vloeistof
is bijgevuld.
Het minimumniveau is bereikt; vul zo snel
mogelijk vloeistof bij. Zodra het contact wordt aangezet, gaat
dit lampje branden in combinatie met een
geluidssignaal (1
pieptoon) en een melding
(bijvoorbeeld " Vul AdBlue bij: starten
onmogelijk over x km") die aangeeft hoeveel
kilometer of mijl u
nog kunt rijden.
Tijdens het rijden worden het geluidssignaal en
de melding elke 100
km weergegeven zolang
er geen vloeistof is bijgevuld.
Vul zo snel mogelijk vloeistof bij om te
voorkomen dat het reservoir helemaal leeg
raakt en de motor niet meer gestart kan
worden.
Zodra het contact wordt aangezet, gaat
dit lampje branden in combinatie met
het permanent branden van het lampje
Ser vice, een geluidssignaal en een melding
(bijvoorbeeld " Vul AdBlue bij: starten
onmogelijk over x km") die aangeeft hoeveel
kilometer of mijl u
nog kunt rijden.
Tijdens het rijden wordt de melding elke
30
seconden herhaald zolang er geen AdBlue
is bijgevuld.AdBlue®-
actieradiusindicatoren
Deze actieradiusindicatoren zijn uitsluitend
aanwezig bij auto's met een BlueHDi-
dieselmotor.
Zodra de reser vevoorraad van het AdBlue
®-
reser voir is aangesproken of een storing in het
SCR-systeem is gedetecteerd, verschijnt bij
het aanzetten van het contact een indicator die
aangeeft hoeveel kilometer u
nog ongeveer
kunt rijden voordat het opnieuw starten van de
motor automatisch wordt geblokkeerd.
Niet starten van de motor bij een
te laag AdBlue®-niveau
Het wettelijk verplichte
startblokkeringssysteem wordt
automatisch geactiveerd zodra het
AdBlue
®-reservoir leeg is.
Actieradius groter dan 2400 km
Als het contact wordt aangezet, wordt er geen
informatie over de actieradius weergegeven op
het instrumentenpaneel.
Druk op deze knop om de
actieradius tijdelijk weer te
geven.
Instrumentenpaneel
23
Actieradius kleiner dan 100 km (1,5 BlueHDi
E uro 6.2)
Tijdens het rijden worden het geluidssignaal en
de melding elke 10 km weergegeven zolang er
geen AdBlue is bijgevuld.
Vul zo snel mogelijk vloeistof bij om te
voorkomen dat het reservoir helemaal leeg
raakt en de motor niet meer gestart kan worden.
Star ten geblokkeerd vanwege te weinig
AdBlue®
Het AdBlue®-reser voir is leeg: het starten van
de motor wordt geblokkeerd door het wettelijk
verplichte startblokkeringssysteem. Vul zo snel mogelijk vloeistof bij om te
voorkomen dat het reservoir helemaal leeg
raakt en de motor niet meer gestart kan
worden.
Zodra het contact wordt aangezet, gaat het lampje
knipperen in combinatie met een geluidssignaal
(1
pieptoon) en een melding (bijvoorbeeld " Vul
AdBlue bij: starten onmogelijk over x km") die
aangeeft hoeveel kilometer of mijl u
nog kunt
rijden met de resterende hoeveelheid vloeistof.
Als het contact wordt aangezet, gaat dit lampje
knipperen in combinatie met een geluidssignaal
en de melding " Vul AdBlue bij: Starten
onmogelijk". Om de motor weer te kunnen starten moet
het reser voir met minimaal 5
liter AdBlue
®
worden gevuld.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over AdBlue
® (BlueHDi-
motoren) , in het bijzonder met betrekking
tot het bijvullen.
Als een storing in het SCR-
emissieregelsysteem wordt
gedetecteerd
Er wordt automatisch een
startblokkeringssysteem geactiveerd als
meer dan 1100
km is gereden nadat de
storing in het SCR-systeem is bevestigd.
Laat het systeem zo snel mogelijk
controleren door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
Als een storing wordt gedetecteerd In het geval van een tijdelijke
storing verdwijnt de waarschuwing
tijdens de volgende rit na controle
van de zelfdiagnose van het SCR-
emissieregelsysteem.
Tijdens de toegestane rijfase (tussen
1100 en 0 km)
Deze lampjes gaan branden in combinatie met
een geluidssignaal en de melding "Storing
emissieregeling".
De waarschuwing wordt tijdens het rijden
gegeven zodra de storing voor de eerste keer wordt gedetecteerd en ver volgens steeds bij
het aanzetten van het contact zolang de storing
niet is verholpen.
Als een storing in het SCR-systeem is bevestigd
(na 50
km) en de storingsmelding permanent
wordt weergegeven, gaan deze lampjes branden
en knippert het lampje AdBlue in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
(bijvoorbeeld: "Storing emissieregeling:starten
onmogelijk over 300
km") die aangeeft hoeveel
kilometer u
nog kunt rijden met de resterende
hoeveelheid additief.
Tijdens het rijden wordt de melding elke 30 seconden
w eergegeven zolang de storing in de SCR-
emissieregeling niet is verholpen.
De waarschuwing wordt opnieuw weergegeven zodra
het contact wordt aangezet.
Neem zo snel mogelijk contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Als u
dit niet doet, kan de motor niet meer worden
gestart.
1
Instrumentenpaneel
24
Starten geblokkeerd
U hebt de limiet van de toegestane rijfase
overschreden: het startblokkeringssysteem
voorkomt dat de motor kan worden gestart.
Om de motor weer te kunnen starten, is het
noodzakelijk dat u contact opneemt met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. Elke keer dat het contact wordt aangezet, gaan
deze lampjes branden en knippert het lampje
AdBlue in combinatie met een geluidssignaal
en de melding "Storing emissieregeling: starten
geblokkeerd".
Boordcomputer
Display instrumentenpaneel
F Druk herhaaldelijk op de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar
om de verschillende gegevens weer te
geven. -
W
eergave van traject 1
:
•
de
gemiddelde snelheid,
•
he
t gemiddelde brandstofverbruik,
•
d
e afgelegde afstand,
tijdens het eerste traject.
-
W
eergave van traject 2
:
•
de
gemiddelde snelheid,
•
he
t gemiddelde brandstofverbruik,
•
d
e afgelegde afstand,
tijdens het tweede traject.
-
A
ctuele informatie:
•
d
e actieradius,
•
h
et actuele brandstofverbruik,
•
d
e teller van het Stop & Start-systeem.
Met touchscreen
De gegevens zijn toegankelijk via
het menu Rijden/Auto
.
Traject resetten
F Druk zodra het gewenste traject wordt
weergegeven de toets langer dan
2
seconden in of gebruik de linker rolknop
op het stuurwiel.
De trajecten 1
en 2 zijn onafhankelijk en
hebben dezelfde eigenschappen.
Traject 1
kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor
een dagelijks verbruik en traject 2
voor een
maandelijks verbruik.
Weergave van informatie op het
touchscreen
Instrumentenpaneel
87
Hill Start Assist
De Hill Start Assist zorgt er voor dat uw auto
ongeveer 2 seconden op zijn plaats wordt
gehouden als u
het rempedaal loslaat, zodat
u
de tijd heeft om uw voet naar het gaspedaal
te verplaatsen zonder dat de auto in beweging
komt.
De Hill Start Assist kan niet worden
uitgeschakeld. Maar als de parkeerrem
wordt aangetrokken om de auto stil te
zetten, wordt de werking van de functie
onderbroken. De Hill Start Assist werkt alleen als:
-
d
e auto volledig stil wordt gehouden met het
rempedaal ingetrapt,
-
a
an bepaalde hellingcondities is voldaan,
-
he
t bestuurdersportier is gesloten.
Verlaat de auto niet in de korte periode dat
de Hill Start Assist in werking is.
Trek de parkeerrem handmatig aan als
u
de auto moet verlaten ter wijl de motor
draait. Controleer dan of het lampje van
de parkeerrem op het instrumentenpaneel
permanent brandt.
Storing
Bij een storing in het systeem gaan deze
lampjes branden. Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om
het systeem te laten controleren.
Als de auto bergopwaar ts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden wanneer
u
het rempedaal loslaat.
Bij een auto met automatische transmissie: als
stand D is geselecteerd. Als de auto bergafwaar ts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden als
u
het rempedaal loslaat.
Stop & Start
Dit systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-
stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen
enz.). De motor wordt automatisch gestart
(START-stand) als u
weer verder wilt rijden. Het
starten gebeurt direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem is per fect afgestemd
op stadsgebruik en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
STOP- stand
Dit lampje op het instrumentenpaneel
gaat branden en de motor wordt afgezet.
Auto met BlueHDi-dieselmotor en
handgeschakelde versnellingsbak :
-
Z
odra de auto tot stilstand komt of de snelheid
lager wordt dan 3
km/h (met 1.5 BlueHDi-motor).
-
V
ersnellingshendel in de neutraalstand en
koppelingspedaal niet ingetrapt.
6
Rijden
94
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
Het is mogelijk door gas te geven tijdelijk
met een hogere snelheid dan de ingestelde
snelheid te rijden.
De ingestelde snelheid zal dan knipperen.
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid weer aangenomen.
Onderbreken (OFF)
- Druk op deze toets of trap het rem- of koppelingspedaal in (afhankelijk van de uitvoering).
Bij uitvoeringen met de 1.2 PureTech 82- of
1 10 -motor (Euro 6.2), of de 1.5 BlueHDi-
motor (Euro 6.2), een handgeschakelde
versnellingsbak en het Stop & Start-systeem
wordt de snelheidsregelaar niet onderbroken
als het koppelingspedaal wordt ingetrapt, maar
blijft de regelaar na het schakelen werken.
Her vatten
F Druk op deze toets nadat de snelheidsregeling is onderbroken.
Uw auto neemt de voor de onderbreking
ingestelde snelheid weer aan.
U kunt ook een nieuwe snelheid instellen met
de procedure "Opslaan van een snelheid".
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De ingestelde snelheid kan op twee manieren
worden verhoogd .
Zonder het gaspedaal te bedienen
F Druk op toets SET + .
Druk de toets kort in om de snelheid met 1 km/h te verhogen.
H oud de toets ingedrukt om de snelheid in stappen van
5
km/h te verhogen.
Met behulp van het gaspedaal
F Overschrijd de ingestelde snelheid en accelereer tot de gewenste snelheid is bereikt.
F Druk op toets SET – of SET + .
Om de ingestelde snelheid te verlagen :
F
D
ruk op toets SET - .
Rijden
107
Brandstoftank
Inhoud van de tank:
- ongeveer 50
liter (benzine).
-
ongeveer 50
liter (diesel).
-
ongeveer 45
liter (BlueHDi-diesel).
Tank nooit als de motor door het Stop &
Start-systeem is afgezet; zet in dat geval
altijd het contact af met de sleutel.
Laag brandstofniveau
Als het minimumbrandstofniveau
is bereikt, gaat dit lampje op het
instrumentenpaneel branden. Er
zit nog ongeveer 5
liter brandstof
in de tank. Als het lampje knippert,
zit er nog maar een minimale
hoeveelheid brandstof in de tank.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen
dat u
zonder brandstof komt te staan.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over een lege brandstoftank
(diesel) .
Vullen
Een sticker aan de binnenzijde van de tankklep
geeft aan welke brandstof u
moet tanken voor
het type motor in uw auto.
Zolang de tankdop niet is vastgedraaid,
kan de sleutel niet uit de dop worden
verwijderd.
Bij het opendraaien van de tankdop kan
een aanzuiggeluid van lucht hoorbaar
zijn. Dit is volkomen normaal en wordt
veroorzaakt door de onderdruk die ontstaat
door de afdichting van het brandstofcircuit.
Om veilig te tanken:
F
Z
et altijd eerst de motor af.
F
O
pen de brandstofvulklep door met een
vinger bij uitsparing 1
hieraan te trekken.
F
S
teek de sleutel in de dop en draai de
sleutel linksom 2 . F
V er wijder de dop en bevestig deze aan de
haak aan de binnenzijde van klep 3 .
F
V
ul de tank volledig, maar laat het
vulpistool niet meer dan 3
keer afslaan;
anders kunnen er storingen optreden.
Als u
klaar bent met tanken:
F
D
raai de tankdop dicht.
F
D
raai de sleutel naar rechts en ver wijder
deze ver volgens uit de dop.
F
S
luit de brandstofvulklep.
Indien u
per vergissing de verkeerde
brandstof voor uw auto tankt, moet de
tank beslist worden afgetapt voordat
de motor kan worden gestar t.
Als er minder dan 5
liter brandstof
getankt wordt, wordt deze stijging van het
brandstofniveau niet weergegeven op de
brandstofmeter.
7
Praktische informatie
110
Eco-mode
De eco-mode bepaalt de maximale
gebruiksduur van een aantal functies om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal
elektrische functies zoals het audio- en
telematicasysteem, de ruitenwissers, het
dimlicht en de plafonniers nog in totaal
maximaal 40
minuten gebruiken.
Inschakelen van de eco-mode
Een melding op het display van het
instrumentenpaneel geeft aan dat de eco-mode
is ingeschakeld en de actieve functies worden
in de ruststand gezet.
Als u op het moment dat de eco-mode wordt ingeschakeld
a an het telefoneren bent, kan het gesprek nog gedurende
ongeveer 10
minuten worden voortgezet via het
Bluetooth-systeem van het audiosysteem in uw auto.
Eco-mode afsluiten
De door de eco-mode uitgeschakelde functies
worden automatisch weer ingeschakeld als de
motor gestart wordt.
Start om de functies direct weer te kunnen
gebruiken de motor en laat deze draaien:
-
m
inder dan 10 minuten om de functies
ongeveer 5
minuten te kunnen gebruiken, Als de accu ontladen is, kan de motor niet
gestart worden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12V-accu.
Allesdragers monteren
Houd u bij het monteren van de allesdragers
a an hun montageplaats, deze zijn
herkenbaar aan de bevestigingspennen in de
portiersponningen.
Neem voor meer informatie contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Pas bij een belading hoger dan 40
cm uw
snelheid aan de rijomstandigheden aan
om schade aan de allesdragers en de
bevestigingspunten op de auto te voorkomen.
Raadpleeg de wetgeving van uw land met
betrekking tot het vervoeren van voorwerpen
die langer zijn dan de auto.
Uit veiligheidsoverwegingen en om te voorkomen
dat het dak van uw auto beschadigd raakt, is het
raadzaam uitsluitend voor uw auto goedgekeurde
allesdragers te gebruiken.
Houd u
aan de montagevoorschriften en de
gebruiksvoor waarden die zijn vermeld in de
handleiding die met de allesdragers is meegeleverd.
- meer dan 10 minuten om de functies
ongeveer 30 minuten te kunnen gebruiken.
Laat de motor de aangegeven tijd draaien om
er zeker van te zijn dat de accu voldoende is
opgeladen.
Vermijd het herhaaldelijk en continu starten van
de motor om de accu bij te laden.
Praktische informatie
114
Koelvloeistofniveau
Controleer het koelvloeistofniveau regelmatig.
Het is normaal dat tussen twee
onderhoudsbeurten door koelvloeistof moet
worden bijgevuld.
Het controleren en bijvullen moet altijd worden
uitgevoerd bij koude motor.
De motor van uw auto kan door een te laag
koelvloeistofniveau zwaar beschadigd raken.
Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk
bij het merkteken "MA X" te bevinden, maar mag
beslist niet hoger zijn.
Als het niveau zich dicht bij of onder het merkteken
"MIN" bevindt, moet u koelvloeistof bijvullen.
Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de
koelvloeistof geregeld door de koelventilator.
Bovendien staat het koelsysteem onder druk. Wacht na het
afzetten van de motor daarom ten minste één uur alvorens
werkzaamheden aan het koelsysteem uit te voeren.
Wanneer u met spoed werkzaamheden moet uitvoeren,
neem dan, om brandwonden te voorkomen, een doek en
draai de dop twee omwentelingen los om de druk te laten
dalen.
Ver wijder, als de druk eenmaal gedaald is, de dop en vul
koelvloeistof bij.
De koelventilator kan ook gaan draaien
nadat de motor is afgezet: houd
daarom voor werpen en kleding uit de
buurt van de ventilator.
Niveau ruitensproeiervloeistof
Vul het reser voir bij wanneer dit
nodig is.
Type vloeistof
Maak voor de ruitensproeiers uitsluitend gebruik
van kant-en-klare ruitensproeiervloeistof.
's Winters (bij temperaturen beneden het
vriespunt) moet voor de omstandigheden
geschikte ruitensproeiervloeistof met antivries
worden gebruikt om de onderdelen van het
systeem (pomp, reser voir, leidingen enz.) te
beschermen.
Vul het reser voir nooit bij met kraanwater (kans
op bevriezing, kalkafzetting enz.).
Brandstofadditiefniveau
(dieseluitvoering met
roetfilter)
Het minimumniveau van het
additief wordt aangegeven door het
permanent branden van dit lampje in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding met betrekking tot
een te laag additiefniveau van het
r o e t f i l t e r.
Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
AdBlue
Er verschijnt een waarschuwing zodra het
reserveniveau is bereikt.
Als er geen AdBlue meer aanwezig is in het
reser voir, kan de motor om wettelijke redenen niet
meer gestart worden. Vul om dit te voorkomen
daarom zo snel mogelijk vloeistof bij.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over AdBlue (BlueHDi-motoren) , in
het bijzonder met betrekking tot het bijvullen.
Controles
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, het
onderhoudsschema van de fabrikant dat betrekking
heeft op de motoruitvoering van uw auto voor het
controleren van bepaalde onderdelen.
Laat de controles eventueel uitvoeren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
12V-accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om regelmatig
te controleren of de accupoolklemmen
goed vastzitten (bij uitvoeringen zonder
snelsluiting voor de accupoolklemmen)
en of de aansluitingen schoon zijn.
Praktische informatie