
52
- de voorruit en de zijruiten (ontwasemen of ontdooien),
-
d
e middelste ventilatieroosters en de
zijventilatieroosters,
-
de
middelste ventilatieroosters, de
zijventilatieroosters en de voetenruimten,
-
d
e voetenruimten.
Luchtopbrengst
F Druk op de toets 2 "gevulde propeller " om
de luchtopbrengst te verhogen.
Het symbool van de luchtopbrengst (propeller)
wordt op het display weergegeven en wordt
afhankelijk van de ingestelde waarde geleidelijk
vo l l e r.
F
D
ruk op de toets 2 " lege propeller" om de
luchtopbrengst te verlagen.
Handbediening
Het is mogelijk één of meer functies van de
airconditioning handmatig in te stellen. De
overige functies blijven dan automatisch
geregeld.
Zodra u een instelling wijzigt, dooft het lampje
van de toets 6 .
F
D
ruk nogmaals op de toets 6 om
terug te keren naar het automatische
comfortprogramma.
Uitschakelen van het
systeem
F Druk op de toets 2 " lege propeller" voor
de luchtopbrengst tot het symbool van
de propeller is verdwenen en "- - -" wordt
weergegeven. Alle functies van het airconditioningsysteem
zijn nu uitgeschakeld.
Het thermische comfort wordt niet meer
geregeld. Er blijft door de rijwind echter nog wel
een kleine luchtstroom gehandhaafd.
Vermijd het te lang rijden met een
uitgeschakeld systeem om te voorkomen
dat de ruiten beslaan of de luchtkwaliteit
vermindert.
Als u op de toets 2 "gevulde propeller " drukt,
wordt het systeem weer ingeschakeld waarbij
de instellingen van vóór de uitschakeling
worden toegepast.
Recirculatie van de
interieurlucht
De toevoer van buitenlucht voorkomt het
beslaan van de voorruit en de zijruiten.
De luchtrecirculatie dient om de toevoer
van buitenlucht bij stank (bijvoorbeeld van
uitlaatgassen) af te sluiten.
U kunt deze stand bovendien tijdelijk
gebruiken om sneller warme of koele lucht
te verkrijgen.
F
D
ruk op de knop 4 om de lucht in het
interieur te laten recirculeren of om de
toevoer van buitenlucht toe te staan.
Wanneer de recirculatie van de interieurlucht
ingeschakeld is, wordt het symbool
weergegeven of gaat het lampje branden
(afhankelijk van de uitvoering). Schakel zo snel mogelijk de toevoer van
buitenlucht weer in om te voorkomen
dat de luchtkwaliteit in het interieur
achteruitgaat en de ruiten beslaan.
Ontwasemen – ontdooien
voorruit en zijruiten
Met verwarming
Zet de knoppen van de
aanjagersnelheid, de temperatuur
en de luchtverdeling in de met de
desbetreffende opdruk weergegeven
stand.
Met handbediende
airconditioning
F Zet de knoppen van de
luchtopbrengst 2 , de
temperatuur 1 en de
luchtverdeling 3 in de met
de desbetreffende opdruk
weergegeven stand.
F
D
ruk voor airconditioning op toets 5 ; het
lampje van de toets gaat branden.
Ergonomie en comfort

53
Met automatische
airconditioning en
gescheiden regeling
AUTO – Programma "Zicht"
Inschakelen
F Druk op toets 7 om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te
ontdooien.
Het systeem werkt volledig automatisch en
regelt de luchttemperatuur, de luchtopbrengst
en de luchttoevoer; het stelt de luchtverdeling
zodanig in dat de voorruit en de zijruiten zo
snel mogelijk schoon worden.
Uitschakelen
F Druk nogmaals op toets 7 of toets 6 ; het
lampje van toets 7 gaat uit en het lampje in
van toets 6 gaat branden.
Het systeem keert terug naar dezelfde
instellingen als die van vóór het uitschakelen.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem
geldt dat zolang de voorruitontwaseming
in werking is, de STOP-functie niet
beschikbaar is.
Ontwasemen – ontdooien
achterruit
Aan/uit
F Druk op deze toets om de achterruit en buitenspiegels te ontwasemen/ontdooien
(indien aangebracht op uw auto).
Schakel, zodra de omstandigheden
het toelaten, de achterruit- en
buitenspiegelverwarming uit, omdat een
geringer stroomverbruik leidt tot een
verlaging van het brandstofverbruik.
De achterruitverwarming werkt uitsluitend
bij draaiende motor.
Voorzieningen interieur
1. Dashboardkastje
3
Ergonomie en comfort

55
Als uw auto is voorzien van
airconditioning, bevat het dashboardkastje
een ventilatieopening B die dezelfde
gekoelde lucht aanvoert als de
uitstroomopeningen in het interieur.
Rijd nooit met een geopend
dashboardkastje als er iemand op de
voorpassagiersstoel zit – bij een noodstop
of een aanrijding kan dit leiden tot ernstig
letsel!
12 V-aansluiting
F Open, wanneer u een 12V-apparaat (maximaal vermogen: 120 W) wilt
aansluiten, het kapje en sluit een geschikte
adapter aan.
Houd rekening met het maximale
vermogen van de aansluiting (anders is er
kans op beschadiging van uw accessoire). Het aansluiten van elektrische apparatuur
die niet door PEUGEOT is goedgekeurd,
zoals een lader met USB-aansluitingen,
kan leiden tot storingen in de werking
van de elektrische componenten van de
auto, zoals een slechte radio-ontvangst of
storingen in de weergave van de displays.
USB-/Jack-aansluiting*
Deze aansluitmodule, die bestaat uit een USB-
en een Jack-aansluiting*, bevindt zich op de
middenconsole.
Hierop kunt u draagbare apparatuur, zoals een
digitale audiospeler (bijvoorbeeld een iPod
®) of
een USB-stick, aansluiten.
Via deze aansluiting kunt u de audiobestanden
op uw draagbare apparatuur beluisteren via de
luidsprekers van het audiosysteem.
U kunt deze bestanden beheren met de toetsen
op het stuur wiel of het bedieningspaneel van
het audiosysteem en deze weergeven op het
display. De USB-aansluiting kan ook worden gebruikt
om een smartphone via MirrorLink
TM, Android
Auto® of CarPlay® te verbinden, zodat u
bepaalde apps van uw smartphone via het
touchscreen kunt gebruiken.
Armsteun vóór
(afhankelijk van de uitvoering)
Om te profiteren van extra comfort kan de
armsteun naar voren worden gekanteld, maar
hij kan ook volledig naar achteren worden
geklapt.
*
a
fhankelijk van de uitvoering Tijdens het gebruik van de USB-aansluiting
wordt de draagbare apparatuur automatisch
opgeladen.
Tijdens het laden wordt een melding
weergegeven als het stroomverbruik van de
draagbare apparatuur hoger is dan de door de
auto geleverde stroomsterkte.
3
Ergonomie en comfort

63
Het uitschakelen van de dagrijverlichting
vindt plaats als de lichtschakelaar wordt
bediend of als de motor weer wordt gestart;
het inschakelen van de dagrijverlichting vindt
onmiddellijk plaats.
De verlichting van de cockpit
(instrumentenpaneel, touchscreen,
bedieningspaneel airconditioning, ...) gaat niet
branden, behalve wanneer deze bij donker
automatisch wordt ingeschakeld of wanneer de
verlichting wordt ingeschakeld (handmatig of
automatisch).
Automatische verlichting
Het parkeerlicht en het dimlicht worden
automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte
van de omgeving onvoldoende is of in
bepaalde gevallen dat de ruitenwissers worden
ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.
Inschakelen
F Draai de ring in de stand "AUTO". Het
inschakelen wordt bevestigd door een
melding op het display.
Uitschakelen
F Draai de ring in een andere stand. Het uitschakelen wordt bevestigd door een
melding op het display.
Automatische follow me
home-verlichting
De koppeling van de follow me home-
verlichting aan de automatische verlichting
biedt de volgende extra mogelijkheden:
-
i
nstellen van de duur van de follow me
home-verlichting (15, 30 of 60 seconden),
-
a
utomatisch inschakelen van de follow
me home-verlichting als de automatische
verlichting is ingeschakeld.
De follow me home-verlichting kan
in het menu Rijden / Auto worden
geconfigureerd.
Storing
Bij een storing in de lichtsensor
gaat de verlichting branden, wordt
dit pictogram weergegeven op het
instrumentenpaneel en/of verschijnt
een melding op het display in
combinatie met een geluidssignaal.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats. Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor ten
onrechte voldoende licht waarnemen. De
verlichting wordt dan niet automatisch
ingeschakeld.
Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsensor die zich in
het midden van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af. De aan de
sensor gekoppelde functies worden dan
niet meer bediend.
Handbediende follow me
home-verlichting
Deze functie zorgt er voor dat na het afzetten
van het contact de dimlichten nog even blijven
branden om het uitstappen in het donker te
vergemakkelijken.
Inschakelen
F Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal"
met de lichtschakelaar.
F
G
eef nogmaals een "lichtsignaal" om de
functie uit te schakelen.
4
Verlichting en zicht

105
Tank nooit ter wijl de motor door het Stop &
Start-systeem is afgezet; zet in dat geval
altijd het contact af en neem de sleutel uit
het contactslot.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- het bestuurdersportier is geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder is
losgemaakt,
-
d
e auto sinds de laatste start met de sleutel
niet sneller dan 10 km/h heeft gereden,
-
h
et draaien van de motor nodig is om het
interieur op een aangename temperatuur te
houden,
-
d
e voorruitontwaseming is ingeschakeld,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.)
zijn die dat niet toelaten.
Het verklikkerlampje " ECO"
knippert een paar seconden en gaat
vervolgens uit.
Dit is volkomen normaal.
Overgang naar de START-stand
Het verklikkerlampje ECO gaat uit
en de motor wordt automatisch
gestart: -
b
ij een handgeschakelde
versnellingsbak , als u het
koppelingspedaal intrapt,
-
b
ij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak/automatische
transmissie :
•
m
et de stand A/D
of M geselecteerd,
wanneer u het rempedaal loslaat,
•
o
f als u, met de selectiehendel in de
stand N en het rempedaal losgelaten, de
selectiehendel in de stand A/D of M zet,
•
o
f als u de achteruitversnelling inschakelt.
Als u bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak in de STOP-stand een
versnelling inschakelt, maar daarbij het
koppelingspedaal niet helemaal intrapt, gaat
er een lampje branden of verschijnt er een
bericht met het verzoek het koppelingspedaal
helemaal in te trappen, omdat anders de motor
niet gestart kan worden.
Bijzonderheden: START-stand
automatisch geactiveerd
Uit veiligheids- of comfortover wegingen wordt
de START-stand automatisch geactiveerd als:
-
he
t bestuurdersportier wordt geopend,
-
de
veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt,
-
d
e snelheid van de auto hoger is dan
11 km/h bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling airconditioning
e n z .) . Het verklikkerlampje "
ECO"
knippert een paar seconden en gaat
vervolgens uit.
Dit is volkomen normaal.
Handmatig uitschakelen
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld om de
temperatuur in het interieur op een aangenaam
niveau te houden, kan het nuttig zijn om het
Stop & Start-systeem uit te schakelen.
Het systeem kan bij aangezet contact op elk
gewenst moment worden uitgeschakeld.
U kunt deze functie op elk willekeurig moment
uitschakelen door op de toets " ECO OFF" te
drukken.
Het lampje in de toets gaat branden en er
verschijnt een melding op het display.
Als u het systeem met de motor in de
STOP-stand uitschakelt, dan wordt de
motor direct opnieuw gestart.
6
Rijden

130
Aanbevelingen
Verdeel de lading gelijkmatig om te
voorkomen dat een van de zijden wordt
overbelast.
Plaats de zwaarste lading zo dicht
mogelijk bij het dak.
Sjor de lading goed vast.
Rijd behoedzaam: wees bedacht op een
grotere zijwindgevoeligheid. Bovendien
kan de stabiliteit van de auto door de
belading worden beïnvloed.
Tijdens een lange rit: controleer bij iedere
stop of de lading goed vastzit.
Ver wijder de allesdragers zodra deze niet
meer nodig zijn.
Eco-mode
De eco-mode bepaalt de maximale
gebruiksduur van een aantal functies om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een
aantal elektrische functies zoals de radio,
ruitenwissers, dimlichten en plafonniers nog
in totaal maximaal 30 minuten gebruiken.
Inschakelen van de eco-
mode
Als deze tijd is verstreken, geeft een melding
op het display aan dat de eco-mode is
ingeschakeld en worden de actieve functies in
de ruststand gezet.
Uitschakelen van de eco-
mode
De door de eco-mode uitgeschakelde functies
worden automatisch weer ingeschakeld als de
motor gestart wordt.
F
S
tart om de functies direct weer te kunnen
gebruiken de motor en laat deze gedurende
ten minste 5 minuten draaien.
Als de accu ontladen is, kan de motor niet
gestart worden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12V-accu .
Als u op het moment dat de eco-mode wordt
ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan
het gesprek nog ongeveer 10 minuten worden
voortgezet met de handsfree-set van het
audiosysteem.
Spaarfase
De spaar fase stuurt de elektrische functies van
de auto aan om het ontladen van de accu te
voorkomen.
Tijdens het rijden kunnen in verband met de
laadtoestand van de accu enkele functies
(airconditioning, achterruitverwarming,
...)
tijdelijk worden uitgeschakeld.
Deze functies worden automatisch
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de
accu dit toelaat.
Onderhoudstips
In het garantie- en onderhoudsboekje van
uw auto vindt u de algemene adviezen met
betrekking tot het onderhoud van uw auto.
Motorkap
De koelventilator kan ook gaan draaien
nadat de motor is afgezet: houd
daarom voor werpen en kleding uit de
buurt van de ventilator.
In verband met de aanwezigheid
van elektrische componenten in de
motorruimte wordt geadviseerd om
blootstelling aan water (regen, wassen, ...)
te beperken.
Schakel omwille van uw veiligheid het
Stop & Start-systeem altijd uit alvorens
werkzaamheden onder de motorkap uit te
voeren om letsel als gevolg van het automatisch
inschakelen van de START-stand te voorkomen.
Praktische informatie

134
Brandstofadditiefniveau
(dieseluitvoering met
roetfilter)
Het minimumniveau van het
additief wordt aangegeven door het
permanent branden van dit lampje in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding met betrekking tot
een te laag additiefniveau van het
r o e t f i l t e r.
Bijvullen
Het reser voir moet snel worden bijgevuld
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
AdBlue
Er verschijnt een waarschuwing zodra het
reserveniveau is bereikt.
Als er geen AdBlue meer aanwezig is in het
reser voir, kan de motor om wettelijke redenen niet
meer gestart worden. Vul om dit te voorkomen het
niveau daarom zo snel mogelijk bij.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over AdBlue (BlueHDi-
motoren), in het bijzonder met betrekking tot
het bijvullen.
's Winters (bij temperaturen beneden het
vriespunt) moet voor de omstandigheden
geschikte ruitensproeiervloeistof met antivries
worden gebruikt om de onderdelen van het
systeem (pomp, reser voir, leidingen enz.) te
beschermen.
Vul het reser voir nooit bij met kraanwater (kans
op bevriezing, kalkafzetting enz.).
Controles
Controleer, tenzij anders aangegeven,
deze componenten overeenkomstig de
onderhoudsschema van de fabrikant en
overeenkomstig uw motor.
Laat de controles eventueel uitvoeren door
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
12V-accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om regelmatig
te controleren of de accupoolklemmen
goed vastzitten (bij uitvoeringen zonder
snelsluiting voor de accupoolklemmen)
en of de aansluitingen schoon zijn.
Raadpleeg voordat u werkzaamheden
uitvoert aan de 12V-accu
de desbetreffende
rubriek voor meer informatie en de te nemen
voorzorgsmaatregelen.
Uitvoeringen met het Stop & Start-
systeem zijn voorzien van een speciale
12V- loodac c u.
Deze accu mag uitsluitend worden
vervangen door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
Luchtfilter
Als de omgeving (veel stof...) en
het gebruik (veel stadsverkeer...)
daartoe aanleiding geven, moeten
het twee keer zo vaak worden
vervangen .
Interieurfilter
Als de omgeving (veel stof...) en
het gebruik (veel stadsverkeer...)
daartoe aanleiding geven, moeten
het twee keer zo vaak worden
vervangen.
Een verstopt interieur filter kan de
prestaties van de airconditioning verstoren
en onaangename geuren veroorzaken.
Oliefilter
Laat bij het olie ver versen tevens het
oliefilter vervangen.
Roetfilter (diesel)
Als het roetfilter verzadigd begint te
raken, wordt u hierop geattendeerd
door het blijven branden van dit
lampje in combinatie met een
waarschuwingsmelding.
Praktische informatie

2
De eerste stappen
Als u bij draaiende motor op de toets
drukt, wordt het geluid onderbroken.
Als u bij afgezet contact op de
toets drukt, wordt het systeem
ingeschakeld.Bepaalde informatie wordt permanent
weergegeven in de bovenste balk van het
touchscreen:
-
B
asisinformatie van de airconditioning
(afhankelijk van de uitvoering)
en rechtstreekse toegang tot het
desbetreffende menu.
-
I
nformatie over de menu's Radio Media en
Telefoon.
-
I
nformatie over de privégegevens.
-
T
oegang tot de Instellingen van
het touchscreen en het digitale
instrumentenpaneel. Selecteren van de geluidsbron (afhankelijk van
de uitrusting):
-
F M/DAB/AM-radiozenders (afhankelijk van
de uitrusting).
-
T
elefoon verbonden via Bluetooth
en multimedia-uitzending Bluetooth
(streaming).
-
U
SB toets.
-
V
ia de AUX-aansluiting aangesloten
mediaspeler (afhankelijk van de uitrusting).
-
C
D-speler (afhankelijk van de uitrusting).
Via het menu "Instellingen" kunt
u een profiel voor één persoon
of voor een groep personen met
gemeenschappelijke instellingen
aanmaken, waarbij vele instellingen
mogelijk zijn (voorkeuzezenders radio,
audio-instellingen, geluidssfeer enz.).
De instellingen worden automatisch
aangepast.
Verhoog of verlaag het volume met het wieltje
of de toetsen "plus" of "min" (afhankelijk van de
uitvoering).
Gebruik de toetsen aan weerszijden van
of onder het touchscreen om de menu's te
openen en druk ver volgens op de virtuele
toetsen op het touchscreen.
Gebruik al naar gelang het model de toetsen
"Bron" of "Menu" aan de linkerkant van het
touchscreen om de menu's te openen en
druk ver volgens op de virtuele toetsen op het
touchscreen.
U kunt op elk gewenst moment de menu's
oproepen door het scherm kort met drie vingers
aan te raken.
Alle aanraakfuncties op het touchscreen zijn
wit.
Voor pagina's met meerdere tabbladen onder
aan het scherm, kunt u tussen de pagina's
wisselen door op de gewenste pagina te tikken
of door een vinger te gebruiken en de pagina's
naar links of rechts te verschuiven.
Druk op het gearceerde gedeelte om een
niveau lager te gaan of om uw keuze te
bevestigen.
Druk op de zwarte pijl om een niveau lager te
gaan of om uw keuze te bevestigen. Het touchscreen is een capacitief scherm.
Voor het schoonmaken van het scherm
is het raadzaam gebruik te maken
van een niet schurende zachte doek
(bijvoorbeeld een brillendoekje), zonder
schoonmaakmiddel.
Raak het scherm niet aan met scherpe
voorwerpen.
Raak het scherm niet aan met natte
handen.
PEUGEOT Connect Radio