4
Instrumenten en bedieningsknoppen1
Buitenspiegels
Elektrische ruitbediening
Centrale vergrendeling
2
Motorkap openen
3
Zekeringen dashboard
4
Instrumentenpaneel
Toerenteller
Centraal display
Waarschuwingslampjes
Controlelampjes
Boordcomputer
5
Plafonnier
Ontgrendelingsknop elektrisch bedienbaar
vouwdak
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem
Active City Brake
Binnenspiegel
Zonneklep
6
Touchscreen
Radio
Instellen van de tijd
7
Verwarming, ventilatie
Handbediende airconditioning
Automatische airconditioning
Ontwasemen – ontdooien voorruit en zijruiten
Ontwasemen – ontdooien achterruit
8
12
V-aansluiting
USB-aansluiting
Jack-aansluiting
9
Handgeschakelde versnellingsbak
ETG-versnellingsbak
Opschakelindicator
Hill Start Assist
10
Handbediende parkeerrem
11
Airbag voorpassagier
12
Zij-uitstroomopeningen
13
Dashboardkastje
Uitschakelen van de airbag vóór aan
passagierszijde
Resetten van het
bandenspanningscontrolesysteem
Overzicht
13
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampjeStatus
Oorzaak Acties/Opmerkingen
Oranje waarschuwingslampjes
Antiblokkeersysteem
(ABS)Permanent.Er is een storing in het
antiblokkeersysteem. De normale remwerking blijft behouden.
Rijd voorzichtig en met lage snelheid en voer dan (3) uit.
EmissieregelsysteemPermanent.
Er is een storing in de emissieregeling. Voer snel (3) uit.
Motorstoring Permanent.
Er is een ernstige storing gesignaleerd waar
geen specifiek waarschuwingslampje voor is.Voer (2) uit zonder defect.
Laag
brandstofniveau Permanent in
combinatie met een
geluidssignaal. Als het lampje gaat branden zit er nog
ongeveer 5
liter brandstof in de tank
(reservevoorraad ). Tank bij de eerstvolgende gelegenheid om een lege
brandstoftank te voorkomen.
Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is
, hierdoor
kunnen het emissieregelsysteem en het injectiesysteem
beschadigd raken.
Bandenspanning
te laag Permanent.
De bandenspanning van een of
meerdere wielen is te laag. Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
Reset na het afstellen van de druk het controlesysteem.
Dynamische
stabiliteitscontrole
(DSC)/
antislipregeling
(TRC)Knippert.
DSC/ TRC wordt ingeschakeld als
er sprake is van verlies van grip of
koersstabiliteit.
Permanent. De DSC/ TRC-systemen zijn defect. Voer (3) uit.
1
Instrumentenpaneel
19
Buitentemperatuur
In bepaalde situaties wordt de buitentemperatuur
niet of pas na enige tijd weergegeven, met name:
-
a
ls de auto stilstaat of met een zeer lage
snelheid rijdt (lager dan ongeveer 25
km/h,
-
a
ls de temperatuursverschillen groot zijn (in-
of uitrijden van een garage of een tunnel enz.),
-
t
ijdens zeer korte ritten (korter dan ongeveer
2
minuten).
Dimmer verlichting
Met deze functie kunt u tijdens ritten in het donker
b epaalde delen van de dashboardverlichting
uitschakelen zodat uw ogen minder snel vermoeid
raken.
Deze functie werkt uitsluitend als de
parkeerlichten branden.
F
H
oud zodra het menu "Dimmer
dashboardverlichting" wordt weergegeven
een van de toetsen " DISP" ingedrukt om de
instellingen te wijzigen.
F
D
ruk ver volgens een van de twee toetsen
DISP herhaaldelijk in om de lichtsterkte
sterker of zwakker te maken. Het display
knippert om de gekozen lichtsterkte te tonen.
Traject resetten
F Druk een van de twee toetsen DISP langer
dan 2 seconden in zodra het gewenste traject
wordt aangegeven.
De trajecten A en B zijn onafhankelijk en hebben
dezelfde eigenschappen.
Traject A kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor
een dagelijks verbruik en traject B voor een
maandelijks verbruik.
Met het touchscreen
Als uw auto is uitgerust met het touchscreen, kunt
u hierop verschillende gegevens over uw actuele
traject bekijken. Op de pagina Menu
van het touchscreen:
F
se
lecteer het tabblad Gegevens auto.
Op het tabblad " Gegevens traject " wordt de
volgende informatie weergegeven:
-
"
G
emiddelde snelheid
",
-
"
V
erstreken tijd
",
-
"
A
ctieradius
",
-
h
et "Actuele brandstofverbruik", in de vorm
van een grafiek.
-
h
et tabblad "
Geschiedenis " voor weergave
van gegevens over het brandstofverbruik voor
de laatst gemaakte ritten.
Met de toets " Wissen" kunt u de gegevens over
het brandstofverbruik op het touchscreen en op
het instrumentenpaneel resetten.
Met de knop " Updaten" kan het beste resultaat
van het tabblad " Geschiedenis" worden
weergegeven.
1
Instrumentenpaneel
26
Controleer of het lampje op de elektronische
sleutel 4 keer knippert.
Hoewel deze functie is geactiveerd, is het
"Keyless entry and start"-systeem buiten werking.
Om de elektronische sleutel te activeren, drukt
u
op één van de knoppen (open of gesloten
hangslot).
Batterij van de elektronische
sleutel vervangen
Batterijtype: CR2032/3 volt.
A ls de batterij van de
elektronische sleutel defect is,
gaat dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel branden. F
P
laats een nieuwe batterij in de juiste richting
in de houder.
F
B
reng het afdekplaatje weer op zijn plaats.
F
K
lik het deksel op de afstandbediening vast.
Instructies
Afstandsbediening/elektronische sleutel
Deze radiografische afstandsbedieningen
zijn erg gevoelig. Het is raadzaam om niet
met de knoppen er van te spelen om te
voorkomen dat de portieren per ongeluk
ontgrendeld worden.
Druk nooit op de knoppen van uw
afstandsbediening of uw elektronische
sleutel wanneer u
buiten het bereik en
het zicht van uw auto bent. Dan werkt de
afstandsbediening mogelijk niet meer. De
afstandsbediening zou dan moeten worden
gereset.
Vergrendelen van de auto
Het rijden met vergrendelde portieren kan
in noodgevallen de toegang tot het interieur
voor de hulpdiensten bemoeilijken.
Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen
in de auto) de sleutel met afstandsbediening
of de elektronische sleutel mee als u
de auto
verlaat, zelfs al is dit voor korte duur. Sleutels, afstandsbediening,
elektronische sleutel verloren
Ga met het kentekenbewijs van de auto,
uw legitimatiebewijs en indien mogelijk
de sticker met de sleutelcode naar het
PEUGEOT-netwerk.
Het PEUGEOT-netwerk kan de speciale
code van de sleutel en de transponder
opzoeken en voor nieuwe sleutels zorgen.
Bij het aanschaffen van een gebruikte auto
Laat door het PEUGEOT-netwerk controleren
of alle in uw bezit zijnde sleutels met uw auto
zijn gelinkt, zodat u
er zeker van kunt zijn dat
deze sleutels de enige zijn waarmee uw auto
ontgrendeld en gestart kan worden.
F Wip het deksel met een kleine schroevendraaier bij de uitsparing los.
F
T
il het deksel op.
F
V
er wijder het afdekplaatje van de batterij door
dit omhoog te trekken.
F
V
erwijder de lege batterij.
Portieren
Vergrendelen/ontgrendelen
van binnenuit
Toegang tot de auto
42
Voorzieningen vóór1.Zonneklep.
2. Dashboardkastje.
3. Radio, touchscreen of opbergvak.
4. 12
volt aansluiting (max. 120 W) Houd u aan
het maximaal toegestane vermogen om
schade aan apparatuur te voorkomen.
5. USB-poort.
6. Jack-aansluiting.
7. Opbergvakken en bekerhouders.
8. Bekerhouder.
9. Portiervakken. Opbergvak voor waterfles.
Zonneklep
De zonneklep is voorzien van een make-
upspiegel met klep en een kaarthouder (of
tickethouder).
Dashboardkastje
In het dashboardkastje kan de
boorddocumentatie, enz. worden opgeborgen.
F
T
rek de handgreep omhoog om het
dashboardkastje te openen.
Hierin is de schakelaar voor het
uitschakelen van de passagiersairbag
A en de knop voor het resetten van het
bandenspanningscontrolesysteem B opgenomen
(afhankelijk van de uitvoering).
Daarnaast is er ook een opbergvak aan de zijkant
beschikbaar voor het opbergen van een fles water
(maximaal 1
liter).
Ergonomie en comfort
81
Werking
Overgang naar de STOP-stand van
de motor
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden
en de motor wordt automatisch in de
STOP-stand gezet:
-
w
anneer u bij stilstaande auto de
versnellingshendel in de neutraalstand zet en
het koppelingspedaal loslaat.
Tellers Stop & Start
Een deelteller registreert hoe lang de STOP-stand
tijdens een traject is geactiveerd. Voor uw gebruiksgemak tijdens
parkeermanoeuvres zal het systeem
enkele seconden na het schakelen uit de
achteruitversnelling niet werken.
Stop & Start is niet van invloed op de
werking van voertuigsystemen zoals
remmen, stuurbekrachtiging enz.
Tank nooit als de motor din de STOP-stand
is gezet; zet in dat geval altijd het contact af.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
Stop & Start
Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk
af (STOP-stand) als u
stopt (bij rood licht,
opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch
opnieuw gestart (START-stand) als u
weer weg
wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem is per fect afgestemd
op stadsgebruik en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke
stoffen en een aangename rust in het interieur
tijdens het wachten. -
d
e klimaatregeling in het interieur laat dit niet
toe,
- d e ruitontwaseming is ingeschakeld,
- b epaalde bijzondere omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, voeruig gestopt op een
steile helling, grote hoogte enz.) laten dit niet
toe.
Overgang naar de START-stand
Dit verklikkerlampje gaat uit en de
motor wordt automatisch gestart:
-
w
anneer u het koppelingspedaal helemaal
intrapt.
Bijzonderheden: START-stand
wordt automatisch geactiveerd
De START-stand wordt automatisch geactiveerd
wanneer:
-
he
t bestuurdersportier wordt geopend,
-
d
e motorkap wordt geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder wordt
losgemaakt,
-
b
epaalde tijdelijke omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, auto op een helling,
instelling airconditioning…) dit niet toelaten.
Dit wordt weergegeven in de boordcomputer
zodra de Stop & Start geactiveerd wordt.
Druk op een van de "
DISP"-toetsen om naar de
vorige weergave te gaan.
Een algemene teller registreert hoe vaak de
STOP-stand sinds de laatste reset naar nul
geactiveerd is.
Wanneer deze teller wordt weergegeven, drukt
u
om te resetten naar nul langer dan twee
seconden op een van de " DISP"-toetsen.
De belangrijkste redenen waarom de STOP-stand
niet wordt geactiveerd zijn:
-
he
t bestuurdersportier is geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder is niet
vastgemaakt,
6
Rijden
92
Bandenspanningscontrolesysteem
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra wordt
gesignaleerd dat de spanning van een of meer
banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem is niet
meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt
dat de waakzaamheid van de bestuurder niet
door het systeem kan worden vervangen.
Het systeem onthoudt u
niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand en
telkens voordat u
een lange rit gaat maken
de bandenspanning te controleren (ook die
van het reservewiel).
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het weggedrag
en de remweg van de auto en veroorzaakt
vroegtijdige bandenslijtage, vooral onder
zware omstandigheden (zware belading,
hoge snelheden, een lange rit).
Een te lage bandenspanning leidt ook tot
een hoger brandstofverbruik. De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat vermeld
op de bandenspanningssticker.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over voertuigidentificatie
.
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil of
er is minder dan 10 km gereden met een
beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden (bij warme
banden) moet de bandenspanning ten
opzichte van de op de sticker vermelde
spanning met 0,3 bar worden verhoogd.
Waarschuwing te lage bandenspanning
Hierbij gaat het verklikkerlampje
branden, in combinatie met een
geluidssignaal.
F
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd
plotselinge stuurbewegingen en krachtig
remmen.
F
Z
et de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats.
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Een lagere bandenspanning is niet altijd
zichtbaar aan een ver vorming van de band.
Beperk u daarom niet alleen tot een visuele
controle.
Rijden
93
F Controleer als u een compressor in
de auto hebt (bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset) de spanning van de vier
banden. Rijd voorzichtig en langzaam verder
als het niet mogelijk is om deze controle
onmiddellijk uit te voeren.
of
F
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
De waarschuwing blijft actief tot het systeem
wordt gereset.
Reset
Controleer voordat u het systeem gaat
r esetten of de spanning van de vier banden
overeenkomstig de gebruiksomstandigheden
van de auto en de voorschriften op de
sticker met de bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
is alleen betrouwbaar als de vier banden
tijdens het resetten de juiste spanning
hebben.
Het bandenspanningscontrolesysteem geeft
geen meldingen als de bandenspanning bij
het resetten onjuist is. Het systeem moet worden gereset bij aangezet
contact
(schakelaar in de stand " ON" of de
modus " ON") en stilstaande auto.
F
O
pen het dashboardkastje.
F
D
ruk op de toets voor het resetten.F
W
anneer het verklikkerlampje in
het instrumentenpaneel 3
keer
knippert, is de reset voltooid.
F
W
acht enkele minuten voordat u het contact
uitzet (schakelaar in de stand " ACC" of
" LOCK " of de modus " OFF").
De nieuwe opgeslagen
bandenspanningsparameters worden door het
systeem als referentiewaarden beschouwd.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset te worden
na het aanbrengen of verwijderen van
sneeuwkettingen.
Het bandenspanningscontrolesysteem
is alleen betrouwbaar als de vier banden
tijdens het resetten de juiste spanning
hebben.
Elke keer nadat u
een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u
het systeem
resetten.
Er is een sticker op de middenstijl aan de
bestuurderszijde aangebracht om u
hierop attent
te maken.
6
Rijden