29
Zijruiten achter
Bij de 5 -deurs uitvoering zijn de zijruiten achter
uitstelbaar voor een optimale ventilatie van de
achterste zitplaatsen.
Openen
F Draai de hendel naar buiten.
F D uw de hendel zo ver mogelijk naar buiten om
de ruit in de geopende stand te vergrendelen.
Sluiten
F Trek de hendel naar binnen om de ruit te ontgrendelen.
F
B
eweeg de hendel volledig naar binnen om de
ruit in de gesloten stand te vergrendelen.
Elektrisch bedienbaar
canvasdak
(Afhankelijk van de uitvoering.)
Uw auto kan zijn uitgerust met een elektrisch
bedienbaar vouwdak.
Elektrisch bediend openen
en sluiten
U kunt het dak openen en sluiten door op de
bediening te drukken op de plafonnier: 1 om te
openen en 2
om te sluiten.
De asymmetrische vorm van de
openingsbediening voorkomt onbedoeld
sluiten.
U kunt het dak bedienen als het contact aan
staat, bij draaiende motor en tijdens het rijden.
Om de accu geladen te houden, raden we
aan om het dak met draaiende motor te
bedienen. Afhankelijk van de acculading kan de
beweging van het dak stoppen, wanneer
u
het opent of sluit ter wijl de auto op contact
staat en tegelijkertijd de motor start. Om het
dak verder te openen of sluiten, herhaalt
u de bedieningsactie nadat u de motor heeft
gestart.
Bediening van het dak kan leiden tot
ernstige ver wondingen: voordat u dit doet,
moet u zeker weten dat niemand binnen
of buiten de auto wordt blootgesteld aan
de risico's die verband houden met een
schuivend dak en dat er geen voor werpen in
de weg zitten.
Posities van het dak
2
Toegang tot de auto
40
Uitschakelen van het systeem
F Druk op de knop van de luchtopbrengstregeling 2 (ventilator met lege
schoepen) tot het symbool van de ventilator is
verdwenen.
Alle functies van het airconditioningsysteem zijn
nu uitgeschakeld.
Het thermische comfort wordt niet meer geregeld.
Er blijft door de rijwind echter nog wel een kleine
luchtstroom gehandhaafd.
Als u
op de toets 6 " AUTO" drukt, wordt het
systeem weer ingeschakeld waarbij de instellingen
van vóór de uitschakeling worden toegepast.
Rijd niet te lang met een uitgeschakeld
airconditioningssysteem (kans op beslaan van
de ruiten en vermindering van de luchtkwaliteit).
Luchtrecirculatie
De luchtrecirculatie dient om de toevoer
van buitenlucht bij stank (bijvoorbeeld van
uitlaatgassen) af te sluiten.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer van
buitenlucht weer in om te voorkomen dat de
luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat en de
ruiten beslaan.
Rijd niet te lang met ingeschakelde
luchtrecirculatie (kans op beslaan van de
ruiten en vermindering van de luchtkwaliteit).
Met handbediende airconditioning
F Schuif de knop 4 naar links in de stand
"Luchtrecirculatie in het interieur" of naar
rechts in de stand "Toevoer van buitenlucht".
Met automatische airconditioning
F Druk op de knop 4 om de lucht in het interieur
te laten recirculeren of om de toevoer van
buitenlucht toe te staan.
Druk nogmaals op de knop 4
of op de knop
" AUTO " 6
om de automatische toevoer van
buitenlucht te her vatten. Het symbool van de
luchtrecirculatie gaat uit.
Ontwasemen – Ontdooien
voorruit en zijruiten
Deze opdruk op het bedieningspaneel
geeft aan in welke stand de knoppen
moeten staan om de voorruit en de
zijruiten snel te ontwasemen of te
ontdooien.
Richt bij koud weer de
zijventilatieroosters op de zijruiten
zodat deze sneller ontwasemd
worden.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem geldt
dat zolang de voorruitontwaseming in werking
is, de STOP-functie niet beschikbaar is.
Met verwarmings-/
ventilatiesysteem
F Zet de knoppen van de temperatuurregeling en de luchtverdeling in de met de
desbetreffende opdruk weergegeven stand.
F
Z
et de knop van de luchtverdeling in de stand
"Voorruit".
Met handbediende
airconditioning
F Zet de knoppen van de temperatuurregeling en de luchtverdeling in de met de
desbetreffende opdruk weergegeven stand.
F
Z
et de knop van de luchttoevoer in de stand
"Toevoer van buitenlucht" (knop naar rechts
g e s c h ove n).
F
Z
et de knop van de luchtverdeling in de stand
"Voorruit".
F
S
chakel de airconditioning in door de toets
A /C in te drukken; het lampje van de toets
gaat branden.
Ergonomie en comfort
53
Als dit verklikkerlampje gaat branden
in combinatie met een geluidssignaal,
duidt dit op een storing in het systeem
van de elektronische remdrukregelaar
(REF), waardoor u tijdens het remmen
de controle over uw auto zou kunnen
verliezen.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Zorg er bij ver vanging van de wielen (banden
en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd
die voor uw auto zijn gehomologeerd.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door
het trillen van het rempedaal.
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig in en laat het niet los.
Dynamische stabiliteitscontrole
(DSC) en antispinregeling (TRC)
Activeren
Deze systemen worden automatisch geactiveerd
zodra de motor wordt gestart.
De activering van deze systemen
wordt aangeduid door het knipperen
van dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel, in combinatie met
een geluidssignaal voor het DCS-systeem.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit
in de modder, sneeuw, in mulle grond…) kan
het nuttig zijn het DSC- en TRC-systeem uit te
schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en
weer grip kunnen krijgen.
Het is echter raadzaam om deze systemen zodra
het mogelijk is weer in te schakelen.
Alleen TRC uitschakelen
F
D
ruk kort op deze toets. Als dit verklikkerlampje gaat branden,
grijpt het TRC-systeem niet meer in op
de werking van de motor. Uitschakelen van het TRC- en DSC-systeem
F
D
ruk
wanneer de auto stilstaat langer dan
3 seconden op deze toets.
Als deze verklikkerlampjes gaan
branden, grijpen het TRC- en het
DSC-systeem niet meer in op de
werking van de motor.
Opnieuw inschakelen
De TRC- en DSC-systemen worden automatisch
ingeschakeld zodra de motor wordt gestart.
F
D
ruk nogmaals op deze toets om
de systemen handmatig weer in te
schakelen.
Indien alleen het TRC-systeem is uitgeschakeld,
wordt dit weer ingeschakeld zodra de snelheid
van de auto toeneemt.
Als zowel het TRC- als het DSC-systeem zijn
uitgeschakeld, worden ze niet automatisch weer
ingeschakeld, ook niet als de snelheid van de
auto toeneemt.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat branden
in combinatie met een geluidssignaal,
duidt dit op een storing in het systeem.
Zodra deze systemen detecteren dat de wielen te
weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt
van de door de bestuurder gewenste richting, grijpen
ze in op de werking van de motor en het remsysteem.
5
Veiligheid
72
Adviezen
Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder
a lle omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd
uw handen op het stuur wiel, zodat u
snel kunt
reageren op onverwachte situaties.
Uit veiligheidsoverwegingen moet de bestuurder
handelingen die veel aandacht vergen altijd bij
stilstaande auto uitvoeren.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een
pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en
houd meer afstand tot uw voorligger.
Laat de motor nooit stationair draaien
in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide. Dit
kan leiden tot een vergiftiging met dodelijke
afloop!
Laat onder extreem koude omstandigheden
(temperaturen lager dan -23°C) de motor
gedurende 4
minuten stationair draaien
alvorens weg te rijden. Deze handelswijze
komt de goede werking en de duurzaamheid
van de mechanische onderdelen van de
auto, motor en versnellingsbak ten goede.
Belangrijk!
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem –
Kans op over verhitting en beschadiging van
het remsysteem!
Het uitlaatsysteem van uw auto wordt
erg warm en blijft ook na het afzetten
van de motor nog enige tijd warm. Zet uw
auto daarom niet stil (om te parkeren of
met draaiende motor) op een plaats met
brandbaar materiaal (gras, afgevallen
bladeren enz.). Brandgevaar!
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u
uw auto met
draaiende motor moet verlaten, trek dan de
parkeerrem aan en zet de versnellingsbak
in de neutraalstand of in de stand N of P ,
afhankelijk van het type versnellingsbak.
Rijden op een overstroomde
weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan de
motor, versnellingsbak en het elektrische systeem
van uw auto ernstig beschadigen. Bent u
genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
-
c
ontroleer dat de diepte van het water nergens
meer is dan 15 cm en houd daarbij rekening
met de golven die kunnen worden veroorzaakt
door andere gebruikers;
-
s
chakel de functie Stop & Start uit,
-
r
ijd zo langzaam mogelijk zonder de motor te
laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan
10
km/h,
-
z
et de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte achter
u hebt gelaten, rem dan, zodra de verkeerssituatie
dat toelaat, meerdere keren licht af om de
remschijven en remblokken te drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Rijden
74
Door op de knop "START/STOP" te drukken met
de elektronische sleutel in de auto, kunt u zonder
een pedaal in te trappen de stand van het
contact wijzigen.
F
D
ruk eenmaal op (stand " ACC"). De
accessoires (autoradio, 12
V-aansluiting, enz.)
kunnen worden gebruikt.
F
D
ruk een tweede maal op (stand " ON").
Contact aan.
F
D
ruk een derde maal op (stand " OFF").
Als u
langere tijd accessoires gebruikt,
keert het voertuig na ongeveerd 20
minuten
automatisch terug naar de stand " OFF".
Let op dat de accu niet ontladen raakt.
Starten van de motor
Wanneer de knop " START/STOP"
voor het eerst wordt ingedrukt,
knippert dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel langzaam. Elektronische sleutel in de auto
F
Z
et bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in de
neutraalstand en houd het koppelingspedaal
volledig ingetrapt.
F
Z
et bij auto's met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak de selectiehendel in de stand
N en trap het rempedaal stevig in.
Op het instrumentenpaneel gaat dit
lampje branden.
Afhankelijk van de buitentemperatuur kan
elke startpoging circa 30 seconden duren.
Druk gedurende die tijd niet nogmaals
op de knop " START/STOP " en laat het
koppelingspedaal of rempedaal (afhankelijk
van het versnellingsbaktype) niet los.
Als de motor hierna niet is gestart, druk dan
nogmaals op de knop " START/STOP" voor
een nieuwe poging.
F
D
ruk op de knop "
START/STOP" en laat de
knop vervolgens los. Als aan een van de voor waarden voor het
starten niet wordt voldaan, dan knippert de
"Keyless entrée and start" systeemindicator
snel op het instrumentenpaneel. In sommige
gevallen moet het stuur wiel heen en weer
worden bewogen ter wijl de knop "
S TA R T/
STOP " wordt ingedrukt om het stuurslot te
ontgrendelen.
Voor het inschakelen van het contact en het
starten van de motor moet de elektronische
sleutel zich in de detectiezone bevinden.
Zorg er na het starten van de motor voor dat
de elektronische sleutel zich tot het einde
van de rit in de auto bevindt. U kunt het
voertuig anders niet vergrendelen.
Afzetten van de motor
F Breng de auto tot stilstand.
F Z et bij uitvoeringen met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in de
neutraalstand.
F
Z
et bij uitvoeringen met een ETG -
versnellingsbak de selectiehendel in de
stand N .
Druk, ter wijl de elektronische sleutel zich in de
auto bevindt, op de knop " START/STOP".
De motor wordt afgezet.
Het stuurslot wordt vergrendeld wanneer een
portier geopend wordt of de auto vergrendeld
wordt.
Rijden
75
Als de auto niet stilstaat, wordt de motor niet
afgezet.
Als u
het bestuurdersportier opent en de auto in
de stand " ACC" staat, klinkt een geluidssignaal.
F
D
ruk nogmaals op de knop " START/STOP"
om naar de stand " OFF" te gaan.
Noodprocedure voor het starten
Als de elektronische sleutel zich
in het detectiegebied bevindt en
uw auto niet start als u
op de knop
" START/STOP " drukt, knippert
deze waarschuwingslamp op het
instrumentenpaneel. F
R
aak de knop "
START/STOP " met de hoek
van de elektronische sleutel aan die zich het
dichtst bij het lampje bevindt. Er klinkt een
pieptoon wanneer de elektronische selutel
herkend wordt en de auto wordt in de stand
" ON " gezet.
F
T
rap bij uitvoeringen met een
handgeschakelde versnellingsbak het
koppelingspedaal volledig in.
F
T
rap bij uitvoeringen met een ETG -
versnellingsbak het rempedaal in.
F
C
ontroleer of het verklikkerlampje van het
"Keyless entry and start"-systeem op het
instrumentenpaneel groen wordt.
F
D
ruk op de toets "
START/STOP". De motor
wordt gestart.
Neem als de motor niet start contact op met
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.Noodprocedure voor het
afzetten van de motor
Uitsluitend in noodgevallen kan de motor
geforceerd worden afgezet. Hier voor moet u de
knop " START/STOP " langer dan twee seconden
ingedrukt houden of de knop minstens 3
keer
achter elkaar indrukken.
In dit geval wordt het stuurslot vergrendeld zodra
de auto stilstaat.
Als de elektronische sleutel
niet wordt herkend
Als de elektronische sleutel zich niet meer in
het detectiegebied bevindt tijdens het rijden of
wanneer u (op een later moment) de motor wilt
afzetten, klinkt er een geluidsignaal om u
te
waarschuwen.
F
H
oud de knop " START/STOP " langer dan
twee seconden ingedrukt of druk de knop
minstens 3
keer achter elkaar in als u de
motor geforceerd wilt afzetten (let op: zonder
de sleutel kan de motor niet meer gestar t
worden) .
F Zet bij uitvoeringen met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in de
neutraalstand.
F
Z
et bij uitvoeringen met een ETG -
versnellingsbak de selectiehendel in de stand N .
Elektronische
startblokkering
Blokkeert het motormanagementsysteem zodra
het contact wordt afgezet en voorkomt zo het
starten van de motor bij een inbraak.
In de sleutel is een chip aangebracht die over
een specifieke code beschikt. Om te kunnen
starten, moet bij het aanzetten van het contact
de code van de sleutel worden herkend door de
startblokkering.
Bij een storing zal de auto niet starten.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Breng geen wijzigingen aan in de
elektronische startblokkering.
6
Rijden
79
Wanneer u de auto stilzet, maar de motor
l aat draaien, dient u altijd de selectiehendel
in de stand N te zetten.
Als u
het contac in de stand " OFF" zet
ter wijl de 2e, 3e, 4e of 5e versnelling
is ingeschakeld, klinkt er een continu
geluidssignaal.
Indien dit gebeurt, zet het contact dan
in de stand " ON", zet de selectiehendel
in de stand N , zet de hendel ver volgens
in de stand E , M of R en zet het contact
ver volgens weer in de stand " OFF".
Als de auto op een helling staat, gebruik dan de
rem om de beweging van de auto te stoppen en
zet de selectiehendel in de stand N , E of R.
U moet altijd de parkeerrem aantrekken
om de auto volledig stil te zetten.
Controleer voordat u
werkzaamheden
onder de motorkap uitvoert altijd of de
selectiehendel in de neutraalstand N staat
en de parkeerrem is aangetrokken.
Grenzen van het systeem
Indien de auto zich op een helling bevindt of Hill
Start Assist geactiveerd is, laat de auto dan niet
stilstaan door bediening van het gaspedaal :
hierdoor kan de koppeling beschadigd raken.
In deze situaties klinkt een geluidssignaal.
F
Z
et de selectiehendel in dat geval in de
stand N .
F
W
acht 15 minuten voordat u verder rijdt om de
koppeling te laten afkoelen.
Storingen
Als bij aangezet contact dit
verklikkerlampje gaat branden,
duidt dit op een storing in de
versnellingsbak.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Als N knippert op het instrumentenpaneel en er
lange tijd een geluidssignaal klinkt:
-
c
ontroleer of het contact correct in de stand
'" ON " is gezet,
-
b
eweeg de selectiehendel naar de stand N en
ver volgens naar de stand E , M of R.
Als 1
op het instrumentenpaneel knippert:
-
b
eweeg de selectiehendel naar de stand E of
M en ver volgens naar de stand N .Als R op het instrumentenpaneel knippert:
-
b
eweeg de selectiehendel naar de stand R en
ver volgens naar de stand N .
Schakelindicator
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet
worden ingeschakeld om het brandstofverbruik te
verminderen.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en
de uitrusting van uw auto kan het systeem
u
adviseren om te schakelen.
Het is niet verplicht om het schakeladvies ook
daadwerkelijk op te volgen. De keuze van de
optimale versnelling hangt namelijk altijd af van
de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de
veiligheid. De bestuurder blijft dan ook altijd zelf
verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van
het schakeladvies van het systeem.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Voorbeeld:
-
U r
ijdt in de derde versnelling.
-
U t
rapt het gaspedaal in.
-
H
et systeem kan u adviseren een hogere
versnelling in te schakelen.
6
Rijden
81
Werking
Overgang naar de STOP-stand van
de motor
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden
en de motor wordt automatisch in de
STOP-stand gezet:
-
w
anneer u bij stilstaande auto de
versnellingshendel in de neutraalstand zet en
het koppelingspedaal loslaat.
Tellers Stop & Start
Een deelteller registreert hoe lang de STOP-stand
tijdens een traject is geactiveerd. Voor uw gebruiksgemak tijdens
parkeermanoeuvres zal het systeem
enkele seconden na het schakelen uit de
achteruitversnelling niet werken.
Stop & Start is niet van invloed op de
werking van voertuigsystemen zoals
remmen, stuurbekrachtiging enz.
Tank nooit als de motor din de STOP-stand
is gezet; zet in dat geval altijd het contact af.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
Stop & Start
Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk
af (STOP-stand) als u
stopt (bij rood licht,
opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch
opnieuw gestart (START-stand) als u
weer weg
wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem is per fect afgestemd
op stadsgebruik en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke
stoffen en een aangename rust in het interieur
tijdens het wachten. -
d
e klimaatregeling in het interieur laat dit niet
toe,
- d e ruitontwaseming is ingeschakeld,
- b epaalde bijzondere omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, voeruig gestopt op een
steile helling, grote hoogte enz.) laten dit niet
toe.
Overgang naar de START-stand
Dit verklikkerlampje gaat uit en de
motor wordt automatisch gestart:
-
w
anneer u het koppelingspedaal helemaal
intrapt.
Bijzonderheden: START-stand
wordt automatisch geactiveerd
De START-stand wordt automatisch geactiveerd
wanneer:
-
he
t bestuurdersportier wordt geopend,
-
d
e motorkap wordt geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder wordt
losgemaakt,
-
b
epaalde tijdelijke omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, auto op een helling,
instelling airconditioning…) dit niet toelaten.
Dit wordt weergegeven in de boordcomputer
zodra de Stop & Start geactiveerd wordt.
Druk op een van de "
DISP"-toetsen om naar de
vorige weergave te gaan.
Een algemene teller registreert hoe vaak de
STOP-stand sinds de laatste reset naar nul
geactiveerd is.
Wanneer deze teller wordt weergegeven, drukt
u
om te resetten naar nul langer dan twee
seconden op een van de " DISP"-toetsen.
De belangrijkste redenen waarom de STOP-stand
niet wordt geactiveerd zijn:
-
he
t bestuurdersportier is geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder is niet
vastgemaakt,
6
Rijden