Page 13 of 207

Kort en bondig111Centrale vergrendeling .........21
Elektrische ruitbediening .......29
2 Buitenspiegels ......................27
3 Cruise control .....................125
Snelheidsbegrenzer ...........127
Verwarmd stuurwiel ..............61
4 Richtingaanwijzers,
lichtsignaal, dimlicht en
grootlicht ............................... 96
Omgevingsverlichting ........... 98
Parkeerlichten ....................... 97
5 Zijdelingse luchtroosters .....107
6 Instrumenten ........................ 66
7 Driver Information Center ...... 77
8 Stuurbedieningsknoppen .....61
9 Voorruitenwisser, wis-/
wasinstallatie voor,
achterruitenwisser, wis-/
wasinstallatie achter .............. 62
10 Middelste luchtroosters ......107
11 Alarmknipperlichten .............95
12 Info-Display ........................... 82
13 Status-led diefstalalarm‐
systeem ................................ 2614 Infotainmentsysteem
15 Handschoenenkastje ...........53
16 Verwarming en ventilatie ....100
17 AUX-ingang, USB-ingang
18 Schakelpook,
handgeschakelde
versnellingsbak ..................116
Keuzehendel,
geautomatiseerde
versnellingsbak ...................117
19 Stoelverwarming ...................36
20 Handrem ............................. 121
21 Contactslot met stuurslot ...110
22 Claxon .................................. 62
Bestuurdersairbag ...............43
23 Ontgrendelingshandgreep
motorkap ............................ 141
24 Stuurwiel instellen ................61
25 Zekeringhouder ..................156
26 Traction Control-systeem ...122
Stadsmodus ........................ 124
Stop/Start-systeem .............112
Brandstofkeuzeschakelaar ...67
Lane Departure Warning ...129Elektronische
stabiliteitsregeling ...............123
27 Lichtschakelaar ....................94
Koplampverstelling ............... 95
Mistlamp ................................ 96
Mistachterlicht ......................96
Helderheid van instrumen‐ tenverlichting ......................... 97
Page 19 of 207
Kort en bondig17Motor starten 3 111.Stop/Start-systeem
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat
en aan bepaalde voorwaarden is voldaan, activeer dan een Autostop
zoals hieronder beschreven:
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak:
● Het koppelingspedaal intrappen.
● Schakel de neutraalstand in.
● Laat het koppelingspedaal los.
Een Autostop wordt aangegeven
door de naald op de AUTOSTOP-
positie in de toerenteller.
Om de motor te herstarten, moet u het koppelingspedaal opnieuw bedienen.
Auto's met geautomatiseerde
versnellingsbak:
Als de auto stilstaat met ingetrapt
rempedaal, wordt Autostop automa‐
tisch geactiveerd, aangegeven door
de naald in de stand AUTOSTOP op
de toerenteller.
Laat het rempedaal los of haal de
keuzehendel uit D om de motor
opnieuw te starten.
Stop-startsysteem 3 112.
Page 38 of 207
36Stoelen, veiligheidssystemenHoek van rugleuning
Aan hendel trekken, hellingshoek
instellen en hendel loslaten. Laat de
rugleuning hoorbaar vastklikken.
Zithoogte
Pompbeweging van de hendel
omhoog:stoel omhoogomlaag:stoel omlaagVerwarming
Activeer de stoelverwarming door op
ß voor de betreffende voorstoel te
drukken.
De led in de knop brandt om active‐
ring aan te geven.
Druk ß nogmaals in om de stoelver‐
warming te deactiveren.
De stoelverwarming werkt wanneer
de motor loopt.
Tijdens een Autostop werkt de stoel‐
verwarming ook.
Stop-startsysteem 3 112.
Page 64 of 207
62Instrumenten en bedieningsorganenDe gedeelten van het stuurwiel voor
plaatsing van de handen zijn sneller
warm en worden warmer dan de
overige gedeelten.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor en tijdens een Autostop.
Stop-startsysteem 3 112.
Claxon
j indrukken.
Wis-/wasinstallatie voorruit
VoorruitwissersHI:snelLO:langzaamE:intervalwissenOFF:uit
Druk de hendel omlaag naar de stand
2 om de wissers één slag te laten
maken wanneer ze uitgeschakeld
zijn.
Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Voorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof op de voorruit
gespoten en de ruitenwisser maakt enkele slagen.
Sproeiervloeistof 3 144
Page 67 of 207

Instrumenten en bedieningsorganen65Raak + en - om de instellingen te
veranderen.
Elektrische aansluitingen
Er zit een 12 V aansluitcontact in de
middenconsole.
Het maximaal opgenomen vermogen mag niet meer bedragen dan
120 watt.
Wanneer de ontsteking is uitgescha‐
keld, is de aansluiting gedeactiveerd.
De aansluiting wordt ook gedeacti‐
veerd wanneer de accuspanning laag
is.
Aangesloten elektrische accessoires moeten wat betreft de elektromagne‐
tische compatibiliteit voldoen aan de DIN-norm VDE 40 839.
Geen accessoires aansluiten die stroom leveren, zoals bijv. laadtoe‐
stellen of accu's.
Aansluiting niet beschadigen door het gebruik van ongeschikte stekkers.
Stop-startsysteem 3 112.
Aansteker Er zit mogelijk een aansteker in de
middenconsole.
Aansteker induwen. Zodra de spiraal gloeit, wordt de aansteker automa‐
tisch uitgeschakeld. Aansteker
uittrekken.
AsbakkenVoorzichtig
Alleen voor as en niet voor brand‐ baar afval.
De verplaatsbare asbak kan in de
bekerhouders worden aangebracht.
Page 75 of 207

Instrumenten en bedieningsorganen739Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem
tezamen met een geactiveerde airbag op de passagiersstoel
voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Laadsysteem
p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.
Brandt bij een draaiende motor Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐
achtiger werkt eventueel niet meer.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp
Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐ teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Knippert bij een draaiende motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats
inroepen.
Service-indicatie
g brandt geel.
Er verschijnt bovendien een waar‐
schuwing op het Driver Information
Center.
Laat de auto nakijken.
De hulp van een werkplaats inroepen. Boordinformatie 3 84.Rem- en
koppelingssysteem
R brandt rood.
Het vloeistofpeil voor de rem en de
koppeling is te laag wanneer de hand‐ matige handrem niet wordt ingescha‐
keld 3 144.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Licht op wanneer de handmatige handrem is geactiveerd en het
contact is ingeschakeld 3 121.
Pedaal intrappen - brandt of knippert geel.
Brandt
Trap het koppelingspedaal in om de
motor in de stand Autostop te starten. Stop-startsysteem 3 112.
Page 77 of 207

Instrumenten en bedieningsorganen75Elektronische stabiliteitsre‐geling en Traction Control-systeem
b knippert of brandt geel.
Knippert Het systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden
begrensd en de auto kan automatisch iets worden afgeremd.
Brandt Er zit een storing in het systeem. Er
verschijnt een waarschuwingscode
op het Driver Information Center.
Verder rijden is mogelijk. Het systeem
buiten werking is. De rijstabiliteit kan
echter afhankelijk van de staat van
het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) 3 123, Traction Control-
systeem 3 122.Traction Control-systeem
UIT
k brandt geel.
Het systeem wordt gedeactiveerd.
Koelvloeistoftemperatuur
W brandt rood.
Brandt bij een draaiende motor Stoppen, motor afzetten.Voorzichtig
Koelvloeistoftemperatuur is te
hoog.
Koelvloeistofpeil controleren 3 143.
Werkplaats raadplegen als er
voldoende koelvloeistof is.
Bandenspanningscontrole‐ systeem
w brandt of knippert geel.
Brandt
Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
Knippert Storing in het systeem of montage
van een wiel zonder druksensor
(bijv. reservewiel). Na
60–90 seconden brandt het controle‐
lampje ononderbroken. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Bandenspanningscontrolesysteem
3 160.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.
Page 78 of 207

76Instrumenten en bedieningsorganenBrandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk
onderbroken. Dit kan aanleiding
geven tot motorschade en/of tot
het blokkeren van de aandrijfwie‐ len.
1. De koppeling intrappen.
2. Zet de keuzehendel op neutraal. 3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij
andere weggebruikers te hinde‐
ren.
4. Schakel de ontsteking uit.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder.
Tijdens een Autostop werkt de
rembekrachtigingseenheid nog
altijd.
De sleutel niet uitnemen voordat
de auto helemaal stilstaat, omdat
het stuurslot anders plotseling kan worden geactiveerd.
Het oliepeil controleren alvorens dehulp van een werkplaats in te roepen
3 142.
Te laag brandstofpeil
Y brandt of knippert geel.
Brandt Peil in brandstoftank is te laag.
Knippert Brandstofvoorraad opgebruikt.
Onmiddellijk bijtanken. Brandstoftank
nooit leegrijden.
Tanken 3 134.
Katalysator 3 116.
Startbeveiliging d knippert geel.
Storing in de startbeveiliging. De
motor kan niet worden gestart.
Motorvermogen verminderd
# brandt geel.
Het motorvermogen is beperkt. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Rijverlichting 8 brandt groen.
De rijverlichting is ingeschakeld
3 94.
Grootlicht C brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht of bij lichtsignaal 3 94.
Mistlamp
> brandt groen.
De voorste mistlampen zijn ingescha‐ keld 3 96.
Mistachterlicht
r brandt geel.
Het mistachterlicht is ingeschakeld
3 96.