Page 137 of 207
Rijden en bediening1353. Draai de tankdop langzaamlinksom. Wacht totdat een even‐
tueel sissend geluid is gestopt
voordat u de dop geheel losdraait.
4. Verwijder de dop. De dop zit met een kettinkje aan de auto.
5. Draai de dop na het tanken weer vast. Draai deze rechtsom vast
totdat u een aantal klikken hoort.
6. Druk de tankklep dicht totdat deze
vergrendelt.
Let op
Als bij koud weer de brandstofvul‐
klep niet open gaat, tik dan lichtjes op de klep. Probeer de klep daarna
opnieuw te openen.Voorzichtig
Gemorste brandstof onmiddellijk
afwassen.
LPG tanken
Bij het tanken de gebruiks- en veilig‐
heidsvoorschriften van het tanksta‐
tion in acht nemen.
De vulklep voor LPG bevindt zich
achter de tankdop.
Schroef de tankdop van de vulpijp.
Voorzichtig
Schroef de beschermdop alleen
met de hand los en vast.
De beschermkap is magnetisch.
Plaats hem tijdens het tanken in de
tankklep.
Page 138 of 207

136Rijden en bedieningSchroef de vereiste adapter handvastop de vulpijp.
ACME-adapter: Schroef de moer van
het vulmondstuk op de adapter. Druk
de vergrendelhefboom op het
vulmondstuk omlaag.
DISH-vulpijp: Plaats het vulmondstuk
in de adapter. Druk de vergrendelhef‐
boom op het vulmondstuk omlaag.
Bajonetvulpijp: Plaats het vulmond‐
stuk op de adapter en draai deze een kwartslag rechts- of linksom. Trek de
vergrendelhefboom van het vulmond‐ stuk geheel omhoog.
EURO-vulpijp: Druk het vulmondstuk
op de adapter totdat het vastklikt.
Druk op de knop van de pomp voor
vloeibaar gas. Het vulsysteem stopt
of gaat langzaam werken als de tank
voor 80% gevuld is (maximumpeil).
Laat de knop op het vulsysteem los
en het vullen stopt. Ontgrendel de
vergrendelhefboom en verwijder het
vulmondstuk. Een kleine hoeveelheid vloeibaar gas kan ontsnappen.
Verwijder de adapter en berg deze
goed in de auto op.Breng de tankdop aan, opdat er geen vreemde voorwerpen in de vulope‐
ning en het systeem komen.9 Waarschuwing
Vanwege het ontwerp van het
systeem is het ontsnappen van
vloeibaar gas na het vrijgeven van de vergrendelingshendel onver‐
mijdelijk. Niet inademen.
9 Waarschuwing
Omwille van de veiligheid mag de
LPG-tank maar tot 80% worden
gevuld.
De combiklep op de LPG-tank
beperkt de vulhoeveelheid automa‐
tisch. Bij meer bijtanken raden wij aan
de auto niet in de zon te zetten totdat het overschot verbruikt is.
Vuladapter
Aangezien vulsystemen niet gestan‐
daardiseerd zijn, hebt u verschillende adapters nodig. Deze zijn verkrijg‐
baar bij Opel Partners en Opel
Service Partners.
ACME-adapter: België, Duitsland,
Ierland, Luxemburg, Zwitserland
Page 139 of 207

Rijden en bediening137
Bajonetadapter: Nederland, Noorwe‐
gen, Spanje, Verenigd Koninkrijk
EURO-adapter: Spanje
DISH-adapter: Oostenrijk, Bosnië-
Herzegovina, Bulgarije, Kroatië, Tsje‐
chische Republiek, Denemarken,
Estland, Frankrijk, Griekenland,
Hongarije, Italië, Letland, Litouwen,
Macedonië, Polen, Portugal, Roeme‐
nië, Servië, Slowakije, Slovenië,
Zweden, Zwitserland, Turkije,
Oekraïne
Tankdop Gebruik uitsluitend originele tankdop‐pen.
Brandstofverbruik -
CO 2-uitstoot
Het brandstofverbruik (gecombi‐
neerd) van de Opel Karl ligt tussen
4,6 en 4,1 l/100 km.
In bepaalde landen wordt het brand‐ stofverbruik weergegeven in km/l. In
dit geval ligt het brandstofverbruik
(gecombineerd) van de Opel Karl
tussen 21,7 en 24,3 km/l.
De CO 2-emissie (gecombineerd) ligt
tussen 106 en 94 g/km.
Raadpleeg voor de waarden die
specifiek voor uw auto gelden het
‘EEC Certificate of Conformity’ dat bij
uw auto werd geleverd of de andere
nationale autopapieren.
Algemene informatie
De officiële waarden voor het brand‐
stofverbruik en de specifieke CO 2-
emissie zijn gebaseerd op het Euro‐
pese basismodel met standaarduit‐
rusting.
Page 140 of 207
138Rijden en bedieningBrandstofverbruikgegevens en CO2-
emissiegegevens worden bepaald
volgens verordening R (EG)
nr. 715/2007 (in de meest recente van toepassing zijnde versie), waarbij
rekening wordt gehouden met het
gewicht van de auto in bedrijfstoe‐
stand, zoals voorgeschreven door de
verordening.
De gespecificeerde waarden zijn
slechts bedoeld om de verschillende
voertuigmodellen te kunnen vergelij‐
ken. Ze vormen geen garantie voor
het werkelijke brandstofverbruik van
een bepaalde auto. Accessoires
leiden mogelijk tot een geringe verho‐ ging ten opzichte van het opgegeven
brandstofverbruik en de CO 2- emis‐
sie.
Het brandstofverbruik hangt boven‐
dien af van de persoonlijke rijstijl, de
staat van het wegdek en de verkeers‐ omstandigheden.
Page 141 of 207

Verzorging van de auto139Verzorging van de
autoAlgemene informatie ..................140
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 140
Auto stallen .............................. 140
Verwerking van sloopauto .......141
Controle van de auto .................141
Werkzaamheden uitvoeren .....141
Motorkap ................................. 141
Motorolie .................................. 142
Koelvloeistof ............................ 143
Sproeiervloeistof ......................144
Remmen .................................. 144
Remvloeistof ............................ 144
Accu ........................................ 145
Wisserblad vervangen .............146
Gloeilamp vervangen .................147
Halogeenkoplampen ...............147
Mistlampen .............................. 149
Richtingaanwijzers vooraan ....149
Achterlichten ............................ 150
Zijrichtingaanwijzers ................151
Derde remlicht ......................... 152
Kentekenverlichting .................152Binnenverlichting .....................152
Instrumentenverlichting ...........153
Elektrisch systeem .....................153
Zekeringen .............................. 153
Zekeringenkast in motorruimte 154
Zekeringenkast instrumentenpaneel ................156
Boordgereedschap ....................158
Gereedschap ........................... 158
Velgen en banden .....................158
Winterbanden .......................... 158
Aanduidingen op banden ........159
Bandenspanning .....................159
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ....................................... 160
Profieldiepte ............................ 164
Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 164
Wieldoppen ............................. 164
Sneeuwkettingen .....................165
Bandenreparatieset .................165
Wiel verwisselen ......................168
Reservewiel ............................. 171
Starthulp gebruiken ...................173
Trekken ...................................... 174
Auto slepen ............................. 174Verzorging van uiterlijk ..............175
Verzorging exterieur ................175
Verzorging interieur .................177
Page 142 of 207

140Verzorging van de autoAlgemene informatieAccessoires en modificatiesvan auto
Het wordt geadviseerd alleen gebruik te maken van originele onderdelen,
accessoires en andere uitdrukkelijk
door de fabriek voor uw autotype
goedgekeurde onderdelen. Voor
andere onderdelen kunnen wij – ook
als deze door autoriteiten of anders‐
zins zijn goedgekeurd – niet beoorde‐ len of deze betrouwbaar zijn en er
evenmin garant voor staan.
Bij eventuele aanpassingen, omzet‐
tingen of andere wijzigingen in de
standaard voertuigspecificaties
(waaronder, zonder beperkingen,
softwarematige aanpassingen,
aanpassingen in de elektronische
regeleenheden) wordt de door Opel
geboden garantie mogelijk ongeldig.
Dergelijke veranderingen kunnen
bovendien van invloed zijn op de
bestuurdersondersteuningssyste‐
men, het brandstofverbruik, de CO 2-
uitstoot en andere stoffen die hetvoertuig uitstoot. Zij kunnen boven‐
dien de voertuigwerkingsgoedkeu‐
ring invalideren.Voorzichtig
Wanneer het voertuig getranspor‐
teerd wordt op een trein of een
takelwagen kunnen de spatlappen beschadigd worden.
Auto stallen
Langdurig stallen Wanneer u de auto meerdere maan‐
den moet stallen:
● Auto wassen en conserveren.
● Conservering van motorruimte en bodemplaat laten controleren.
● Afdichtrubbers reinigen en conserveren.
● Brandstoftank volledig vullen.
● Motorolie verversen.
● Sproeiervloeistofreservoir leeg‐ maken.
● Vorst- en corrosiebestendigheid koelvloeistof controleren.
● Bandenspanning instellen op dewaarde voor maximale belading.
● Auto in een droge en goed geventileerde ruimte parkeren.Eerste versnelling of achteruit‐
versnelling inschakelen. Voorko‐
men dat de auto kan gaan rollen.
● Handrem niet aantrekken.
● Motorkap openen, alle portieren sluiten en auto vergrendelen.
● Poolklem van de minpool van de accu loskoppelen. Erop letten dat
geen van de systemen werkt,
waaronder het diefstalalarmsys‐
teem.
Weer in gebruik nemen Wanneer u de auto weer in gebruik
neemt:
● Poolklem op de minpool van de accu aansluiten. Elektronica voor
de elektrische ruitbediening
inschakelen.
● Bandenspanning controleren.
● Sproeiervloeistofreservoir vullen.
● Motoroliepeil controleren.
Page 143 of 207
Verzorging van de auto141● Koelvloeistofpeil controleren.
● Zo nodig kentekenplaat monte‐ ren.
Verwerking van sloopauto
Informatie over autodemontagebe‐
drijven en de recycling van sloopau‐
to's vindt u op onze website. Laat dit
werk uitsluitend over aan een erkend
autodemontagebedrijf.
Gasvoertuigen moeten worden afge‐
voerd door een speciaal daartoe
bevoegd bedrijf.Controle van de auto
Werkzaamheden uitvoeren9 Waarschuwing
Controles in de motorruimte alleen
met uitgeschakelde ontsteking
uitvoeren.
De koelventilator kan ook bij uitge‐ schakelde ontsteking gaan
draaien.
9 Gevaar
Het ontstekingssysteem werkt met
een extreem hoge spanning. Nietaanraken.
Motorkap
Openen
Aan de ontgrendelingshendel trekkenen in de uitgangspositie terugduwen.
Page 144 of 207

142Verzorging van de auto
Leg de veiligheidsgrendel links opzij
en open de motorkap.
9 Waarschuwing
Raak wanneer de motor heet is de
motorkapstang alleen bij de
schuimomwikkeling aan.
Til de motorkap op, haal de motor‐
kapstang uit de houder en zet de
motorkapstang goed vast.
Als de motorkap wordt geopend
tijdens een Autostop, wordt de motor
om veiligheidsredenen automatisch
herstart.
Sluiten Controleer voordat u de motorkapsluit of alle doppen goed gesloten zijn en druk de stang in de houder.
Laat de motorkap zakken en laat
deze vanaf een lage hoogte
(20-25 cm) in de grendel vallen.
Controleer of de motorkap vergren‐
deld is.
Voorzichtig
Druk de motorkap niet in het slot
om deuken te voorkomen.
Motorolie
Het motoroliepeil op gezette tijden
handmatig controleren om schade
aan de motor te voorkomen.
Controleer of de gebruikte olie de
juiste specificatie heeft. Aanbevolen
olie en smeermiddelen 3 179.
Het maximale motorolieverbruik is 0,6 l per 1000 km.
Alleen op een vlakke ondergrond
controleren. De motor moet op
bedrijfstemperatuur zijn en minstens
vijf minuten uitgeschakeld zijn
geweest.