Page 86 of 275
84Instrumenten en bedieningsorganenVoorruitwisser met regensensorHI:snelLO:langzaamAUTO:automatische wisfunctie
met regensensorOFF:uit
In de stand AUTO registreert de
regensensor de hoeveelheid neer‐ slag op de voorruit en stuurt automa‐
tisch de wissnelheid van de voorrui‐
twisser aan.
Hendel omlaag in de stand 1x duwen
om wissers één slag te laten maken
wanneer de voorruitwisser uitgescha‐
keld is.
Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbare gevoeligheid van de
regensensor
Aan stelwiel draaien om de gevoelig‐
heid in te stellen:
geringe gevoe‐
ligheid:stelwiel omlaag‐
draaienhoge gevoelig‐
heid:stelwiel omhoog‐
draaien
Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.
Controlelampje < 3 83.
Voorruitsproeier
Page 94 of 275
92Instrumenten en bedieningsorganenOverzichtORichtingaanwijzer
3 96XGordelverklikker 3 96vAirbags en gordelspan‐
ners 3 96VAirbag deactiveren
3 97pLaadsysteem 3 97ZStoringsindicatielamp
3 97HLaat auto spoedig
nakijken 3 94STOPPENSchakel motor uit
3 98JSysteemcontrole 3 98RRem- en koppelingssys‐
teem 3 98oElektrische handrem
3 98uAntiblokkeersysteem
(ABS) 3 99RSchakelen 3 99)Lane Departure
Warning 3 99LLane Keep Assist
3 99bElektronische stabili‐
teitsregeling en Traction
Control-systeem 3 99!Voorverwarmen 3 100%Roetfilter 3 100YAdBlue 3 100wSpanningsverliesde‐
tectie 3 100IMotoroliedruk 3 100Y oTe laag brandstofpeil
3 101W oKoelvloeistoftempera‐
tuur te hoog 3 100DAutostop 3 1018Buitenverlichting 3 1019Dimlicht 3 116CGroot licht 3 101fGrootlichtassistent
3 101>Mistlamp 3 102øMistachterlicht 3 102
3 190mCruisecontrol 3 102ßSnelheidsbegrenzer
3 102ØFrontaanrijdingswaar‐
schuwing 3 177,
Actieve noodrem 3 178,
Voetgangersbescher‐
ming vóór 3 181hPortier open 3 102
Page 104 of 275

102Instrumenten en bedieningsorganenLED-koplampen
H licht op en er verschijnt een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center.
Roep de hulp in van een werkplaats.
Mistlamp> brandt groen.
De voorste mistlampen zijn ingescha‐
keld 3 123.
Mistachterlicht
r brandt geel.
Het mistachterlicht is ingeschakeld 3 123.
Regensensor
< brandt groen.
Brandt bij inschakeling van de regen‐ sensorstand van de ruitenwisserhen‐
del.
Blindehoeksysteem B brandt groen.
Het systeem is actief.Cruise control
m brandt wit of groen.
Brandt wit
Het systeem is ingeschakeld.
Brandt groen
De cruise control is ingeschakeld. De ingestelde snelheid wordt in het
Driver Information Center aangege‐ ven.
Cruisecontrol 3 164.
Adaptieve cruise control
m brandt wit of groen.
C brandt op het Driver Information
Centre.
m brandt wit
Het systeem is ingeschakeld.
m brandt groen
De adaptieve cruise control is inge‐
schakeld.Wanneer adaptieve cruise control
aan of actief is, verschijnt C met de
ingestelde snelheid op het Driver
Information Center.
Adaptieve cruise control 3 169.
Voorligger gedetecteerd
A brandt groen.
Brandt groen Er is een voertuig in dezelfde rijstrookgedetecteerd.
Adaptieve cruise control 3 169, fron‐
taanrijdingswaarschuwing 3 177.
Snelheidsbegrenzer
ß brandt op het Driver Information
Center wanneer de snelheidsbegren‐
zer actief is. Ingestelde snelheid
wordt aangegeven naast symbool ß.
Snelheidsbegrenzer 3 167.
Portier open
h brandt rood.
Een portier of de achterklep is
geopend.
Page 113 of 275

Instrumenten en bedieningsorganen111●Veiligheid
Aanbevolen snelheidsweergave :
Activeert of deactiveert de snel‐
heidslimietinformatie middels
verkeersbordherkenning.
Actieve veiligheidsrem : Activeert
of deactiveert de actieve nood‐
rem, de waarschuwingsgevoelig‐ heid kan worden aangepast.
Spiegelaanpassing:
Vermoeidheidswaarschuwing :
Activeert of deactiveert de
vermoeidheidsdetectie.
Achterruitwisser bij
achteruitversnelling : Activeert of
deactiveert automatische inscha‐
keling achterruitwisser bij inscha‐
kelen achteruitversnelling.
● Bestuurdersverlichting
Meebewegende koplampen :
Activeert of deactiveert de func‐
tie.
● Comfortverlichting
Follow-Me-Home-verlichting :
Activeert of deactiveert de functie en past de duur aan.Welkomstverlichting : Activeert of
deactiveert de functie en past de
duur aan.
Sfeerverlichting : Past de helder‐
heid van de sfeerverlichting aan.
Rijfuncties
Í indrukken.
Kies Rijfuncties .
In de bijbehorende submenu's kunt u
de volgende instellingen veranderen:
● Parkeerhulp : Activeert geavan‐
ceerde parkeerhulp, waarna een
parkeermanoeuvre te selecteren
is.
● Dodehoeksensoren : Activeert of
deactiveert de dodehoekdetec‐
tie.
● Panoramazichtsysteem : Active‐
ring/deactivering van de functie.
Page 118 of 275
116VerlichtingVerlichtingRijverlichting
Lichtschakelaar
Lichtschakelaar draaien:
AUTO:automatische verlichting
schakelt automatisch
tussen dagrijlicht en
koplamp8:zijmarkeringslichten9:dimlicht of groot licht
Wanneer u de ontsteking inschakelt,
is de automatische verlichting actief.
Controlelampje 8 3 101.
Achterlichten
De achterlichten branden samen met
het dimlicht/groot licht en de zijmar‐
keringslichten.
Automatische verlichting
Wanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld en de motor loopt,
wordt er automatisch gewisseld
tussen dagrijlicht en automatische
verlichting afhankelijk van het omge‐
vingslicht en de informatie afkomstig
van het regensensorsysteem.
Dagrijlicht 3 119.
Page 119 of 275

Verlichting117Automatische
koplampinschakeling
Wanneer het omgevingslicht zwak is, worden de koplampen ingeschakeld.
Bovendien worden de koplampen
ingeschakeld als de ruitenwissers
enkele slagen geactiveerd zijn.
Tunneldetectie
Bij het inrijden van een tunnel worden de koplampen onmiddellijk ingescha‐
keld.
GrootlichtDuw tegen de hendel om van dimlicht
op groot licht over te schakelen.
Trek aan de hendel om het groot licht uit te schakelen.
Grootlichtassistent 3 119.
Grootlichtassistentie
Beschrijving voor versie met halo‐
geenkoplampen. Grootlichtassisten‐
tie met LED-koplampen 3 119.
Deze functie maakt dat het groot licht 's avonds en wanneer u sneller rijdt
dan 25 km/u als de hoofdrijverlichting
kan worden gebruikt.
Het systeem schakelt automatisch
naar dimlicht wanneer:
● De camera of een sensor in de voorruit de lampen van tegen- of
voorliggers detecteert.
● De rijsnelheid daalt tot onder 15 km/u.
● Het mistig is of sneeuwt.
● In stadsverkeer wordt gereden.
Zodra er geen beperkingen meer
worden herkend, schakelt het
systeem het groot licht weer in.Inschakelen
De grootlichtassistentie werkt alleen
met de lichtschakelaar in de stand
AUTO .
Page 122 of 275

120VerlichtingDit wordt automatisch geactiveerd bij
een snelheid tot maximaal 55 km/u en in situaties met omgevingsverlichting.
De lichtverspreiding is breed en
symmetrisch. Bij een snelheid van
minder dan 30 km/u worden de
koplampen iets naar de buitenkant
gezwenkt om voetgangers en objec‐
ten aan elke kant van de weg eerder
te kunnen herkennen. Er is een speci‐
aal lichtstraalpatroon ontworpen dat
verblinding van andere weggebrui‐
kers voorkomt.
Afbuigverlichting
Bij het afslaan gaan, afhankelijk van
de stuurhoek en het knipperlichtsig‐
naal, bepaalde leds branden die het wegdek in de rijrichting verlichten.
Wordt geactiveerd tot een snelheid
van 40 km/u.
Slechtweerlicht
Bediend via de ruitenwisser of regen‐
sensor en werkt bij regen en sneeuw‐ val. Door de brede lichtverdeling - iets
naar buiten gezwenkt - hebt u een
betere oriëntatie aan de rand van de
weg. De intensiteit van het licht vervooruit wordt verhoogd om objecten
en markeringen aan de rechterkant
van de weg en obstakels op de
rijstrook ondanks het slechte weer te kunnen herkennen. Door minder
weerkaatsing op natte wegen worden
tegenliggers minder verblind. Het
slechtweerlicht werkt bij een snelheid tot 70 km/u.
Bochtverlichting
Er gaan, afhankelijk van de stuurhoeken de snelheid, extra leds branden
die de verlichting van bochten verbe‐
teren. Deze functie wordt geactiveerd bij snelheden tussen 40 km/u en
70 km/u en is afhankelijk van de
stuurhoek.
Grootlichtassistent Met deze functie kan het grootlicht bij
het rijden in het donker als hoofdver‐
lichting werken.
De camera in de voorruit de lichten
van tegemoetkomende voertuigen of
voorliggers detecteert. Elke LED aan
de rechter- of linkerkant kan afhanke‐
lijk van de verkeerssituatie worden in-
of uitgeschakeld. Dit geeft de beste
lichtverdeling zonder dat andere weggebruikers worden verblind. De
grootlichtassistentie blijft geactiveerd
Page 176 of 275

174Rijden en bedieningBij het indrukken van ß om de snel‐
heidsbegrenzer uit te schakelen
wordt u de cruisecontrol gedeacti‐
veerd.
Bij het uitschakelen van het contact
gaat een geprogrammeerde snelheid verloren.
Aandacht van de bestuurder ● Let op met de adaptieve cruise control in bochten of op heuvel‐
achtige wegen, het systeem kan contact met de voorligger verlie‐
zen en heeft de tijd nodig om
deze opnieuw te detecteren.
● Gebruik het systeem niet op gladde wegen omdat het snelle
veranderingen in de tractie (door‐ slaan) van de banden kan
veroorzaken, waardoor u de
macht over het stuur zou kunnen verliezen.
● Gebruik de adaptieve cruise control niet bij regen, sneeuw of
modder, omdat de radarsensor
door waterfilm, stof, ijs of sneeuw
bedekt kan worden. Het zicht
wordt dan geheel of gedeeltelijkonderdrukt. Bij een vervuilde
sensor, de sensorafdekking reini‐ gen.
● Gebruik het systeem niet wanneer u met het reservewiel
rijdt.
Systeembeperkingen9 Waarschuwing
De automatische remkracht van
het systeem volstaat niet voor
krachtig remmen en de remwer‐
king is mogelijk onvoldoende om
een botsing te vermijden.
● Na aan plotselinge rijstrookwis‐ sel, heeft het systeem enige tijd
nodig om de volgende voorligger
te detecteren. Als dus een
nieuwe voorligger wordt gedetec‐ teerd, kan het systeem de snel‐
heid verhogen in plaats van te
remmen.
● De adaptieve cruise control negeert tegemoetkomend
verkeer.
● Adaptieve cruise control houdt voor het remmen en wegrijden
geen rekening met voetgangers
en dieren.
● Adaptieve cruise control houdt alleen bij een lage snelheid reke‐ning met gestopte voertuigen.
● Gebruik de adaptieve cruise control niet bij het trekken van
een aanhanger.
● Gebruik adaptieve cruise control niet op wegen met een stijgings‐
percentage van meer dan 10%.
Aangezien het detectiegebied van de
radar nogal smal is, detecteert het
systeem het volgende mogelijk niet:
● Minder brede voertuigen (motor‐ fietsen, scooters...).
● Voertuigen die niet midden op de
rijstrook rijden.
● Voertuigen die afslaan. ● Voertuigen die ineens langs de kant van de weg gaan staan.