Infotainmentsysteem143Noodoproep9Waarschuwing
Het tot stand brengen van de
verbinding kan niet onder alle
omstandigheden worden gega‐
randeerd. Daarom is het belangrijk dat u bij gesprekken van levens‐
belang (bijv. bij het inroepen van
medische hulp) niet alleen op een
mobiele telefoon vertrouwt.
Voor sommige netwerken kan het
noodzakelijk zijn dat er op de juiste
manier een geldige simkaart in de
mobiele telefoon is aangebracht.
9 Waarschuwing
Let erop dat u met uw mobiele
telefoon kunt bellen en ontvangen indien u zich in een gebied bevindt
met een voldoende sterk signaal.
Noodoproepen zijn niet onder alle
omstandigheden en in alle mobie‐
letelefoonnetwerken mogelijk: er
kunnen problemen optreden,
wanneer bepaalde netwerkdien‐
sten en/of telefoonfuncties actief
zijn. U kunt hierover uw lokale
netwerkexploitant raadplegen.
Het alarmnummer kan per land en regio variëren. We adviseren u het
juiste alarmnummer voor de rele‐
vante regio van tevoren op te
vragen.
Een noodoproep doen
Vorm het noodnummer (bijv. 112).
De telefoonverbinding met de alarm‐
centrale wordt tot stand gebracht.
Antwoord als het dienstdoende
personeel u vragen stelt over het
noodgeval.
9 Waarschuwing
Beëindig het gesprek pas als de
alarmcentrale u daarom vraagt.
Bediening
Zodra er een Bluetooth-verbinding
tussen uw mobiele telefoon en het
infotainmentsysteem tot stand is
gebracht, kunt u tal van functies van
uw mobiele telefoon via het infotain‐
mentsysteem bedienen.
Let op
In de handsfree-modus blijft bedie‐
ning van de mobiele telefoon moge‐
lijk, bv. om een gesprek te beant‐
woorden of het volume te regelen.
Na het tot stand brengen van een
verbinding tussen de mobiele tele‐ foon en het Infotainmentsysteem
worden er gegevens van de mobiele
telefoon naar het Infotainmentsys‐
teem verstuurd. Afhankelijk van de
mobiele telefoon en de hoeveelheid
over te dragen gegevens kan dit
enige tijd in beslag nemen. Tijdens
deze periode is bediening van de
mobiele telefoon via het infotainment‐ systeem slechts beperkt mogelijk.
Let op
De verschillende functies van de
telefoonportal worden niet door elke
mobiele telefoon ondersteund.
Daarom kan het bereik aan hieron‐ der beschreven functies afwijken.
144InfotainmentsysteemHoofdmenu TelefoonDruk op p en selecteer 1 linksboven
in het scherm om het overzichts‐
scherm met de applicaties op te
roepen.
Selecteer Telefoon om het telefoon‐
hoofdmenu weer te geven.
Telefoongesprek initiëren
Een telefoonnummer invoeren
Druk op p en selecteer 1 linksboven
in het scherm om het overzichts‐
scherm met de applicaties op te
roepen.
Selecteer Telefoon.
Voer een telefoonnummer in met het
toetsenblok in het telefoonhoofd‐
menu.
Druk op { of houd deze toets inge‐
drukt om een of meerdere ingevoerde
tekens te wissen.
Tik op ? op het scherm om het
nummer te kiezen.
Telefoonboek
Wanneer een mobiele telefoon via
Bluetooth met het infotainmentsys‐
teem wordt gekoppeld, wordt het tele‐ foonboek van de mobiele telefoon
automatisch gedownload 3 140.
Druk op p en selecteer 1 linksboven
in het scherm om het overzichts‐
scherm met de applicaties op te
roepen.
Selecteer Telefoon.
Activeer het tabblad ^ in het tele‐
foonhoofdmenu.
U start een telefoonoproep door het
gewenste contact in de lijst te selec‐
teren.
Let op
Selecteer Meer naast het gewenste
contact op alle beschikbare informa‐
tie over dit contact te zien.
Contacten sorteren
U kunt het telefoonboek op achter‐
naam of op voornaam sorteren.
Druk op p en selecteer 1 linksboven
in het scherm om het overzichts‐
scherm met de applicaties op te
roepen.
Selecteer Instellingen om het betref‐
fende menu weer te geven.
146InfotainmentsysteemSnelkiesnummers gebruiken
Snelkiesnummers die op de mobiele
telefoon zijn opgeslagen, kunt u ook
met het toetsenblok van het telefoon‐
hoofdmenu kiezen.
Druk op p en selecteer 1 linksboven
in het scherm om het overzichts‐
scherm met de applicaties op te
roepen.
Selecteer Telefoon.
Houd het desbetreffende getal op het
toetsenblok ingedrukt om de oproep
te starten. Voor tweecijferige snel‐
kiestoetsen, selecteert u het eerste
cijfer en houd u vervolgens het
tweede cijfer ingedrukt.
Inkomend telefoongesprek
Een oproep aannemen
Als er bij een inkomende oproep een
audiomodus, bijv. de radio- of USB-
modus, actief is, wordt het geluid van
de audiobron onderdrukt en blijft dit
zo tot de oproep is beëindigd.
U beantwoordt de oproep door v in
het bericht bovenop het scherm te
selecteren of door op w op het stuur‐
wiel te drukken.Het tabblad Z verschijnt, met daarop
informatie over de oproep.
Een oproep weigeren
U weigert de oproep door @ in het
bericht bovenop het scherm te selec‐
teren of door op n op het stuurwiel
te drukken.
Privacy-instellingen
Wanneer er een oproep binnenkomt,
verschijnt er een bericht op de info‐
tainmentdisplay met de naam en het
nummer van de beller (indien
beschikbaar). Als Privacy is geacti‐
veerd, verschijnt informatie over de
beller alleen in de instrumentengroep.
Druk op p en selecteer 1 linksboven
in het scherm om het overzichts‐
scherm met de applicaties op te
roepen.
Selecteer Instellingen en vervolgens
Bluetooth telefoon . Activeer of deac‐
tiveer Privacy .
Functies tijdens het gesprek Tijdens een telefoongesprek
verschijnt het hoofdmenu op het
display.Handsfree-modus tijdelijk
deactiveren
Activeer m om het gesprek via de
mobiele telefoon te vervolgen.
Deactiveer m om terug te keren naar
de handsfree-modus.
Microfoon tijdelijk deactiveren
Activeer n om de microfoon uit te
schakelen.
Deactiveer n om de microfoon weer
te activeren.
Een oproep in de wacht zetten
Tijdens een actieve telefoonoproep
verandert de schermtoets t in
Wacht. .
Selecteer Wacht. om de oproep in de
wacht te zetten.
Telefoongesprek beëindigen
Selecteer @ om het gesprek te
beëindigen.
Voicemailbox
U kunt uw voicemailbox via het info‐ tainmentsysteem bedienen.
164Rijden en bedieningVanuit en naar D schakelen:
1. Breng de auto tot stilstand.
2. U schakelt over naar D door de
keuzehendel naar achteren te
bewegen. Als de auto in P staat,
drukt u de ontgrendelknop in
terwijl u de keuzehendel naar
achteren duwt tot D rood oplicht.
U schakelt vanuit D weg door de
gewenste versnelling te selecte‐
ren.
L : in deze stand rijdt de auto langza‐
mer zonder dat de remmen worden
gebruikt. Gebruik L op zeer steile
heuvels, in diepe sneeuw, in modder of bij veelvuldig stoppen en optrek‐
ken.Voorzichtig
Bij doorslaan van de wielen of het
bergop "vasthouden" van de auto
met alleen het gaspedaal kan de
elektrische aandrijving bescha‐
digd raken. Laat de banden niet
doorslaan als u vast zit. Houd de auto bij het stoppen bergop alleen met de rem op zijn plaats.
Rijden met één pedaalVoorzichtig
Als er met de auto in de stand L
wordt gereden en de bestuurder maakt de veiligheidsgordel los,
wordt de elektrische parkeerrem
automatisch ingeschakeld en kan
er niet met maar één pedaal
worden gereden.
Bij het rijden met één pedaal kan het
gaspedaal ook worden gebruikt om
het vertragen van de auto tot volle‐
dige stilstand te regelen.
Als het gaspedaal snel wordt losge‐
laten, wordt er agressief afgeremd.
Als het gaspedaal langzaam wordt
losgelaten, kan de vertraging van de
auto naar wens worden aangepast.
Voor het rijden met één pedaal, scha‐ kelt u over naar L. L kan alleen
worden geselecteerd wanneer D is
geselecteerd. Trap het gaspedaal in
om de gewenste snelheid te berei‐
ken. De vertraging die wordt uitge‐
voerd bij het rijden met één pedaal
zorgt voor volledig regeneratief
remmen helpt de energie-efficiency
verhogen.
Bij het rijden op hellingen kan het zijn dat de auto bij het rijden met éénpedaal niet helemaal tot stilstand kan
worden gebruikt of op één plaats kan worden gehouden.
Als de auto tijdens het rijden met één
pedaal niet op een helling kan worden gestopt, kan de elektrische handrem
worden ingeschakeld om de auto
stationair te houden.
Als u weer wilt gaan rijden, trapt u het
gaspedaal in; de elektrische handrem wordt automatisch uitgeschakeld.
Het rijden met één pedaal kan worden
uitgeschakeld en de auto kan naar
voren blijven kruipen, of bij stilstand
kan de elektrische handrem of P
worden ingeschakeld.
Dit kan door het volgende worden
veroorzaakt:
● Het bestuurdersportier is geopend.
● De gesp van de veiligheidsgor‐ dels aan de bestuurderskant is
los.
178Rijden en bedieningWerkingIndien alleen uitgerust met frontca‐
mera werkt de actieve noodrem in
vooruitversnellingen boven wandel‐ tempo tot 80 km/h.
Een voorwaarde is dat het systeem
niet is geactiveerd in de persoonlijke
instellingen 3 94.
Het systeem omvat: ● anticiperend remsysteem
● automatisch noodstopsysteem
● anticiperend remassistentiesys‐ teem
● voetgangersbeschermingssys‐ teem vóór
Anticiperend remsysteem Bij het naderen van een voorligger of
een voetganger met een zodanige
snelheid dat een aanrijding waar‐
schijnlijk is, zet het anticiperend
remsysteem een lichte remactie in.
Dit verkort de responstijd, mocht
handmatig of automatisch remmen
noodzakelijk zijn.
Het remsysteem is voorbereid op
sneller remmen.Indien alleen uitgerust met frontca‐
mera werkt het systeem tot een snel‐ heid van 80 km/u.
Automatisch noodstopsysteem
Na het activeren van het remvoorbe‐
reidingssysteem en net voor het
moment van aanrijding past deze functie automatisch beperkte remac‐tie toe om de snelheid te verlagen of
een botsing te voorkomen.
Afhankelijk van de situatie kan de
auto automatisch iets of krachtig
afremmen. Dit automatisch remmen
is alleen mogelijk als het systeem een
voorligger waarneemt, aangegeven
door het voorliggerlampje A 3 174.
Bij auto's met voetgangersbescher‐
ming vóór kan het automatisch
remmen ook in werking treden als er een voetganger vóór de auto is waar‐
genomen, aangegeven door het
lampje voetganger vóór de auto 7.
Het systeem werkt tot een snelheid
van 80 km/u.
Bij snelheden van minder dan
40 km/u kan het systeem met volle kracht remmen activeren.Het automatische noodstopsysteem
remt de auto mogelijk tot stilstand af
om een mogelijke botsing te helpen voorkomen. Als dit gebeurt, schakelt
het automatische noodstopsysteem
mogelijk de elektrische handrem in
om de auto op zijn plaats te houden.
Druk om de elektrische handrem los
te zetten op de schakelaar of trap het gaspedaal krachtig in.9 Waarschuwing
Het automatisch noodstopsys‐
teem is een noodfunctie ter voor‐
bereiding op een botsing en is niet ontworpen om botsingen te voor‐
komen. Vertrouw voor het afrem‐
men van de auto niet op het
systeem. Het automatische nood‐
stopsysteem remt niet buiten zijn
actieve snelheidsbereik en
reageert alleen op gedetecteerde
voertuigen.
Verzorging van de auto227● Vermeng geconcentreerdesproeiervloeistof volgens de
instructies van de fabrikant met
water.
● Meng geen water met sproeier‐ vloeistof die klaar voor gebruik is.Door dit water kan de oplossing
bevriezen en het sproeiervloei‐
stofreservoir en andere delen
van het sproeiersysteem bescha‐
digen.
● Vul het sproeiervloeistofreservoir
bij zeer lage temperaturen voor
slechts driekwart. Zo kan de
vloeistof bij vorst uitzetten en
wordt er schade door een volle tank voorkomen.
● Gebruik geen motorkoelvloeistof (antivries) in de voorruitsproeier.
Deze kan het ruitensproeiersys‐
teem en de lak beschadigen.
Sproeiervloeistof 3 256.
Remmen
Wanneer de remvoering een mini‐
male dikte heeft, hoort u een piepend geluid wanneer u remt.Verder rijden is mogelijk maar laat de
remblokken zo spoedig mogelijk
vervangen.
Na de montage van nieuwe remblok‐
ken de eerste paar ritten niet onnodig hard remmen.
Remvloeistof9 Waarschuwing
Remvloeistof is giftig en bijtend.
Contact met ogen, huid, textiel en
lakwerk vermijden.
Wanneer de motor ten minste 1
minuut niet heeft gedraaid, is het
maximale vloeistofpeil bovenaan het
reservoirhuis. Wanneer de auto is
ingeschakeld, moet het remvloeistof‐
peil tussen de markeringen MIN en
MAX staan.
Raadpleeg een werkplaats als het
remvloeistofpeil lager dan MIN is.
Controleer na werkzaamheden aan
het hydraulische remsysteem of het
vloeistofpeil bij een ingeschakelde
auto op het juiste peil tussen de merk‐ tekens MIN en MAX staat. Gebruik
uitsluitend hoogwaardige, voor de
auto goedgekeurde remvloeistof. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Remvloeistof 3 256.
252Verzorging van de autoVerzorging van uiterlijkVerzorging exterieur
Sloten
De sloten zijn af fabriek gesmeerd
met een hoogwaardig slotcilindervet. Ontdooimiddelen alleen in dringendegevallen gebruiken, omdat ze ontvet‐
tend werken en de werking van de sloten belemmeren. Na gebruik van
ontdooimiddelen, de sloten door een
werkplaats opnieuw laten smeren.
Wassen Het lakwerk van de auto staat blootaan invloeden van buitenaf. De auto
daarom regelmatig wassen en met
was conserveren. Bij het bezoek aan
wasstraten, een programma met een
wasbehandeling selecteren.
Breng geen wassen of poetsmiddelen
op ongecoat(e) kunststof, vinyl,
rubber, plakplaatjes, kunsthout of lakwerk aan om schade te voorko‐
men.Vogeluitwerpselen, dode insecten, boomhars en stuifmeel e.d. onmid‐
dellijk verwijderen. Hierin zitten
agressieve bestanddelen bevatten
die lakschade kunnen veroorzaken.
Bij een bezoek aan een wasstraat, de aanwijzingen van de exploitant opvol‐
gen. De voorruitwisser en achterruit‐ wisser moeten worden uitgescha‐
keld. Antenne en accessoires op de
buitenkant van de auto zoals een
dakdragersysteem verwijderen.
Bij handmatig wassen erop letten dat
ook de binnenkant van de wielkasten grondig schoongespoten wordt.
Randen en naden van geopende
portieren, achterklep en motorkap en
de gebieden die erdoor bedekt
worden reinigen.
Reinig de glanzende metalen sierlijs‐
ten met een voor aluminium
geschikte reinigingsoplossing om
schade te voorkomen.Voorzichtig
Gebruik altijd een reinigingsmid‐
del met een pH-waarde van
vier tot negen.
Gebruik reinigingsmiddelen niet
op warme oppervlakken.
Reinig de motorruimte niet met een
stoomcleaner of hogedrukreiniger.
Daarna de auto grondig afspoelen en afzemen. Zeemlap vaak uitspoelen.
Voor de carrosserie en de ruiten
verschillende zeemlappen gebruiken:
wasresten op de ruiten belemmeren het zicht.
Laat alle portierscharnieren door een
werkplaats smeren.
Teervlekken niet met harde voorwer‐
pen verwijderen. Op gelakte opper‐
vlakken een spray voor het verwijde‐
ren van teervlekken gebruiken.
271BBagageruimte ........................ 29, 61
Bagageruimte-afdekking .............62
Banden ...................................... 241
Bandenspanning .......................243
Bandenspanningscontrolesys‐ teem .................................. 83, 244
Bandenspanningswaarden ........261
Basisbediening ........................... 118
Batterijspanning ........................... 94
Bediening ................... 143, 161, 162
Externe apparaten ..................131
Menu ....................................... 118
Radio ....................................... 125
Telefoon .................................. 143
Bedieningselementen Infotainment-systeem ..............112
Stuurwiel ................................. 112
Bedieningsorganen ......................68
Bedieningspaneel Infotainment ..112
Bedrijfsmodi elektrisch voertuig ..161
Beginmenu ................................. 118
Bekerhouders .............................. 59
Bekleding .................................... 254
Bel Beltoon .................................... 143
Functies tijdens het gesprek ...143
Inkomend gesprek ..................143
Telefoongesprek initiëren ........143
Beladingsinformatie .....................65Beltoon
Beltoon wijzigen ......................143
Beltoonvolume ........................ 121
Beslagen lampglazen ................107
Bestandsindelingen Afbeeldingsbestanden ............131
Audiobestanden ......................131
Filmbestanden......................... 131
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ...................................... 171
Beveiliging van de auto ................30
Binnenverlichting .......................108
Blindehoeksysteem ....................190
Bluetooth Algemene informatie ...............131
Apparaat aansluiten ................131
Bluetooth-verbinding ...............140
Koppelen ................................. 140
Menu Streaming audio via
Bluetooth ................................. 133
Telefoon .................................. 143
Bluetooth-verbinding ..................140
Bolle vorm .................................... 32
Boordgereedschap .....................241
Boordinformatie ........................... 93
BringGo ...................................... 138
Buitenspiegels .............................. 32
Buitentemperatuur .......................71
Buitenverlichting .........................103C
Centrale vergrendeling ................21
Claxon ................................... 11, 69
Conformiteitsverklaring ...............262
Controlelampen ......................77, 80
Controle over de auto ................156
Controles .................................... 223
Cruise control ...................... 84, 171
D
DAB ............................................ 129
Dagrijlicht ................................... 106
Dakbelasting ................................. 65
Dakdrager .................................... 64
De botsingssticker ......................160
Diefstalalarmsysteem ..................30
Digital Audio Broadcasting .........129
Dimlicht of grootlicht ...................103
Display-instellingen ............135, 136
Draairichtingsgebonden banden 241
Driepuntsgordel ........................... 45
Driver Information Center .............85
E Economisch rijden ......................155
Efficiencymeter ............................. 77
Elektrisch bediende ruiten ...........35
Elektrische aandrijving .........14, 162
Elektrische aansluitingen .............72
Elektrische handrem .............82, 166
Elektrische handrem defect ..........82