De spanningsomvormer is uitgerust met een
ingebouwde beveiliging tegen overbelasting.
Als het maximumvermogen van 150 Watt
wordt overschreden, wordt de spanningsom-
vormer automatisch uitgeschakeld. Zodra het
elektrische apparaat is losgekoppeld van de
aansluiting, schakelt de spanningsomvormer
automatisch weer in. Als het vermogen hoger
is geworden dan ca. 170 Watt, is het mogelijk
dat de spanningsomvormer handmatig moet
worden gereset.
WAARSCHUWING!
Ter voorkoming van ernstig of zelfs dode-
lijk letsel:
• Steek geen voorwerpen in de elektri-
sche aansluitingen.
• Raak de aansluitcontacten niet aan
met natte handen.
• Sluit het deksel indien niet in gebruik.
• Onjuist gebruik van dit aansluitcontact
kan leiden tot een elektrische schok en
storing.
Extra schakelaars — indien aanwezig
Vier extra schakelaars op de onderste rij scha-
kelaars van het instrumentenpaneel kunnen
worden gebruikt om verschillende elektroni-
sche apparaten van stroom te voorzien. U
kunt de werking van de extra schakelaars via
de instellingen van Uconnect configureren.
Alle schakelaars kunnen worden geconfigu-
reerd voor gebruik als omschakelaar of mo-
mentschakelaar, voeding via de accu of het
contact, en de mogelijkheid om de laatste
toestand na uit- en weer inschakelen van het
contact vast te houden.OPMERKING:
Aan de voorwaarden voor het vasthouden van
de laatste toestand is voldaan, wanneer de
schakelaar is ingesteld als een omschakelaar
en zodanig is ingesteld dat de voeding via het
contact komt.
Raadpleeg de paragraaf "Instellingen van
Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia" in
uw instructieboekje voor meer informatie.
Raadpleeg uw erkende dealer voor de aan-
sluiting en de installatie van uw elektrische
apparaten.
SpanningsomvormerAux-schakelaars
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
66
• De onderste regel, waarin instelbare ver-
klikkerlampjes, de menunaam en menupa-
gina worden weergegeven.• Druk op de toets met de pijlomhoogom
omhoog te bladeren door de hoofdmenu's
(snelheidsmeter, mph/km/u, voertuiginfor-
matie, terrein, bestuurderhulp, brandstof-
verbruik, dagteller A, dagteller B, Stop/
Start, Audio, Navigatie, opgeslagen
meldingen, scherm instellen en snelheids-
waarschuwing).
• Druk op de toets met de pijlomlaagom
omlaag te bladeren door het hoofdmenu en
de submenu's (snelheidsmeter, mph/km/u,
voertuiginformatie, terrein, bestuurder-
hulp, brandstofverbruik, dagteller A, dag-
teller B, Stop/Start, Audio, Navigatie, opge-
slagen meldingen, scherm instellen en
snelheidswaarschuwing).
• Druk op de toets met de pijlnaar rechtsvoor
toegang tot de informatieschermen of sub-
menuschermen van een optie in het hoofd-
menu.
• Druk op de toets met de pijlnaar linksvoor
toegang tot de informatieschermen of sub-
menuschermen van een optie in het hoofd-
menu.• Druk op de toetsOKvoor toegang tot en
selectie op de informatieschermen of sub-
menuschermen van een hoofdmenu. Houd
de toetsOKgedurende twee seconden inge-
drukt om weergegeven/geselecteerde func-
ties te resetten waarvoor dat mogelijk is.
Selecteerbare items op display in
instrumentengroep
Het display in de instrumentengroep kan wor-
den gebruikt voor weergave van de volgende
menu-items:
OPMERKING:
Afhankelijk van de voertuigopties kunnen de
functie-instellingen variëren.
• Snelheidsmeter • Stop/Start
• Voertuiginformatie • Audio
• Off-road •
Messages (berichten)
• Brandstofverbruik • Scherminstelling
• Ritinformatie
OPMERKING:
Raadpleeg het instructieboekje voor meer in-
formatie.
Bedieningstoetsen display in
instrumentengroep
1 — toets OK
2 — toets pijl omhoog
3 — toets pijl naar rechts
4 — toets pijl omlaag
5 — toets pijl naar links
71
Uitgebreid ongelukkenresponssysteem
Bij een botsing zal de controller van het
beveiligingssysteem voor inzittenden, als het
communicatienetwerk en de voeding intact
blijven en afhankelijk van de aard van de
botsing, bepalen of het uitgebreide ongeluk-
kenresponssysteem de volgende functies uit-
voert:
• De brandstoftoevoer naar de motor afslui-
ten (indien aanwezig)
• De accuvoeding naar de elektromotor af-
sluiten (indien aanwezig)
• De waarschuwingsknipperlichten inscha-
kelen zo lang de accu energie heeft
• De interieurverlichting inschakelen zolang
de accu werkt of gedurende 15 minuten na
interventie van het uitgebreid ongelukken-
responssysteem.
• De centrale portiervergrendeling
ontgrendelen.Uw voertuig is mogelijk ook ontworpen om
een van deze andere of andere functies uit te
voeren naar aanleiding van het uitgebreide
ongelukkenresponssysteem:
• De verwarming van het brandstoffilter uit-
schakelen, de aanjagermotor van de kli-
maatregeling uitschakelen, de circulatie-
klep van de klimaatregeling sluiten
• De accuvoeding afsluiten naar de:
– Motor
– Elektromotor (indien aanwezig)
– Elektrische stuurbekrachtiging
– Rembekrachtiging
– Elektrische parkeerrem
– Automatische schakelhendel
– Claxon
– Ruitenwissers vóór
– KoplampsproeierpompOPMERKING:
Vergeet niet om na een ongeval het contact in
de stand STOP (OFF/LOCK) te zetten en de
sleutel uit de contactschakelaar te verwijde-
ren om te voorkomen dat de accu leegloopt.
Controleer zorgvuldig de auto op brandstof-
lekkage in de motorruimte en op de grond in
de buurt van de motorruimte en de brandstof-
tank voordat u het systeem reset en de motor
te star. Als er na een ongeval geen brandstof-
lekkage of schade aan de elektrische appara-
ten van het voertuig (bijv. koplampen) is,
reset u het systeem door de hierna beschre-
ven procedure te volgen.
VEILIGHEID
132
Resetprocedure uitgebreid ongelukkenres-
ponssysteem
Om de functies van het uitgebreide ongeluk-
kenresponssysteem na een incident te reset-
ten, moet u de contactschakelaar van de
stand contact START of ON/RUN in de stand
contact OFF zetten. Controleer zorgvuldig de
auto op brandstoflekkage in de motorruimte
en op de grond in de buurt van de motor-
ruimte en de brandstoftank voordat u het
systeem reset en de motor te star.
Onderhoud van het airbagsysteem
WAARSCHUWING!
• Wijzigingen aan onderdelen van het air-
bagsysteem kunnen tot gevolg hebben
dat het systeem bij een aanrijding niet
functioneert. U kunt letsel oplopen door-
dat de airbag niet werkt en u niet be-
schermt. Breng geen wijzigingen aan de
onderdelen of bedrading aan en plak
nooit badges of stickers op het afdekpa-
neel op het stuur of aan de rechterbo-
venzijde van het instrumentenpaneel.
Breng geen wijzigingen aan in de voor-
WAARSCHUWING!
bumper of de carrosseriestructuur en
monteer geen treden of treeplanken.
• Het is gevaarlijk zelf onderdelen van het
airbagsysteem te repareren. Waarschuw
iedereen die aan uw auto werkt dat de
auto is uitgerust met een airbagsysteem.
• Probeer geen onderdelen van het airbag-
systeem te wijzigen. De airbag kan per
ongeluk worden opgeblazen of werkt mo-
gelijk niet goed meer als deze is gewij-
zigd. Breng de auto naar een erkende
dealer voor onderhoud aan het airbag-
systeem. Breng de auto naar een er-
kende dealer als onderhoud nodig is aan
de autostoel, waaronder het afdekpaneel
en het kussen (ook voor het verwijderen
of losdraaien/aantrekken van stoelbou-
ten). Er mogen uitsluitend door de fabri-
kant goedgekeurde stoelaccessoires
worden gebruikt. Neem contact op met
een erkende dealer als het airbagsys-
teem moet worden aangepast aan perso-
nen met een handicap.
Event Data Recorder (EDR)
Deze auto is uitgerust met een Event Data
Recoder (EDR). De belangrijkste taak van de
EDR is het registreren van gegevens die dui-
delijk maken hoe een voertuigsysteem zich
heeft gedragen bij aanrijdingen of bijna-
aanrijdingen, zoals de activering van airbags
of een botsing tegen een obstakel. De EDR is
ontworpen om kortstondig, meestal 30 se-
conden of korter, gegevens te registreren die
verband houden met de dynamiek en veilig-
heidssystemen van de auto. De EDR in deze
auto is ontworpen om gegevens te registreren
die onder meer antwoord geven op de vol-
gende vragen:
• Hoe hebben diverse systemen in uw auto
zich gedragen?
• Waren de veiligheidsgordels van de be-
stuurder en passagier vastgegespt?
• Hoe ver (indien van toepassing) trapte de
bestuurder het gas- en/of rempedaal in?
• Hoe snel reed de auto?
Deze gegevens kunnen bijdragen aan een
beter inzicht in de omstandigheden waaron-
der botsingen en letsel ontstaan.
133
LET OP!
• Bij gebruik van een ongeschikte brand-
stofvuldop kan schade aan het brand-
stofsysteem of aan het emissieregelsys-
teem ontstaan. Door een slecht
passende dop kan vuil in het brandstof-
systeem terechtkomen. Door een slecht
passende, achteraf aangeschafte brand-
stofvuldop kan het storingslampje gaan
branden, omdat er brandstofdampen uit
het systeem ontsnappen.
• Voorkom morsen en overlopen van
brandstof.
OPMERKING:
• Wanneer het mondstuk aan de vulslang
klikt of afsluit, is de brandstoftank vol.
• Draai de brandstofvuldop circa een kwart-
slag vast totdat u één klik hoort. De klik
geeft aan dat de dop goed is vastgedraaid.
• Als de brandstofvuldop niet goed is dicht-
gedraaid, gaat het storingslampje branden.
Zorg ervoor dat de dop iedere keer dat u
bijtankt, goed wordt dichtgedraaid.
Bericht brandstofvuldop los
Na het tanken kan het diagnosesysteem van
de auto vaststellen of de brandstofvuldop
loszit, onjuist is aangebracht of is bescha-
digd. Wanneer het systeem een storing waar-
neemt, verschijnt de melding “gASCAP”
(brandstofvuldop) op het display van de kilo-
meterteller. Draai de brandstofvuldop vast tot
u een "klikgeluid" hoort. De klik geeft aan dat
de brandstofvuldop goed is vastgedraaid.
Druk op de resetknop van de kilometerteller
om de melding te wissen. Als het probleem
zich opnieuw voordoet, verschijnt de melding
de volgende keer dat de auto wordt gestart
opnieuw. Dit kan op een defecte vuldop dui-
den. Als het probleem tweemaal achtereen
wordt vastgesteld, zal het systeem het sto-
ringslampje laten branden. Nadat het pro-
bleem is verholpen, gaat het storingslampje
uit.
BRANDSTOF TANKEN —
DIESEL
De brandstofvuldop bevindt zich aan de be-
stuurderszijde van het voertuig. Als de brand-
stofvuldop zoekgeraakt of beschadigd is,
moet de vervangende dop geschikt zijn voor
dit voertuig.
Brandstofvulklep
193
3. Haal de bevestigingsband met een kleine
schroevendraaier of soortgelijk gereed-
schap omhoog door de opening in de
bodem van de console.4. Houd het rempedaal stevig ingetrapt.
5. Trek de band omhoog en naar links totdat
de ontgrendelhendel op zijn plaats vast-
klikt in de verticale stand. De versnel-
lingsbak is nu uit de stand PARK en het
voertuig kan worden verplaatst. Zet de
handrem pas vrij nadat de auto op de
juiste manier aan een sleepvoertuig is
gekoppeld.De handmatige parkeerontgrendeling resetten:
1. Trek de band omhoog, zodat deze uit de
"vergrendelde" stand komt.
2. Zet de hendel van de handmatige parkeer-
ontgrendeling omlaag en naar rechts, in
de oorspronkelijke stand.
3. Stop de band terug in de bodem van de
console en plaats het deksel terug.
EEN VASTZITTENDE AUTO
WEER VRIJ KRIJGEN
Wanneer u met de auto vast komt te zitten in
modder of sneeuw, kunt u de auto meestal
door een heen en weer gaande beweging los
krijgen. Draai het stuur links- en rechtsom
om de voorwielen vrij te maken. Houd, voor
voertuigen met automatische versnellings-
bak, de vergrendelknop op de schakelhendel
ingedrukt. Schakel vervolgens tussen DRIVE
en REVERSE (bij automatische versnellings-
bak) of de 2E VERSNELLING en REVERSE
(bij handgeschakelde versnellingsbak) en
trap tegelijkertijd het gaspedaal licht in. Trap
het gaspedaal net voldoende in om de heenDeksel van de handmatige
parkeerontgrendelingBevestigingsbandIN GEVAL VAN NOOD/PECH
232
OPMERKING:
• Het systeem houdt geen rekening met de
tijd die is verstreken sinds de laatste olie-
verversing. Ververs de olie van uw auto
wanneer de laatste verversingsbeurt langer
dan 12 maanden geleden is, ook wanneer
het bericht voor olieverversing NIET wordt
weergegeven.
• Ververs de olie van uw auto vaker als u de
auto gedurende langere tijd gebruikt als
terreinwagen.
• Onder geen beding mogen de intervalter-
mijnen voor olieverversing groter zijn dan
12.000 km (7500 mijl) of 12 maanden als
dit eerder is (behalve bij 2,0-liter
benzinemotor).
De erkende dealer reset de indicator voor
olieverversing nadat de geplande olieverver-
sing is uitgevoerd.
Eenmaal per maand of voor een lange rit
• Controleer het oliepeil ongeveer vijf minu-
ten nadat de volledig warmgedraaide motor
is uitgezet. Controleer het oliepeil als deauto op een vlakke ondergrond staat. De
meting is dan nauwkeuriger. Vul alleen olie
bij wanneer het oliepeil zich onder het
merkteken ADD of MIN bevindt.
• Controleer het ruitensproeiervloeistofpeil
en vul zo nodig vloeistof bij.
• Controleer de bandenspanning en let op
ongewone slijtage of beschadigingen. Rou-
leer banden bij de eerste tekenen van on-
gelijkmatige slijtage, zelfs voordat de indi-
cator voor olie verversen gaat branden.
• Inspecteer de accu, reinig de poolklemmen
en zet ze zo nodig vast.
• Controleer de vloeistofniveaus van het koel-
vloeistofreservoir, de hoofdremcilinder en
de stuurbekrachtiging en vul zo nodig vloei-
stof bij.
• Controleer de werking van alle lampen en
andere elektrische onderdelen.
Bij elke olieverversing
• Motoroliefilter vervangen.
• Remslangen en -leidingen controleren.LET OP!
Als noodzakelijk onderhoud achterwege
wordt gelaten, kan dit leiden tot schade
aan uw auto.
Vereiste onderhoudsintervallen
Raadpleeg het onderhoudsschema op de vol-
gende pagina's voor de vereiste onderhouds-
intervallen.
Onderhoudsschema
OPMERKING:
Zodra u de laatste taak in de tabel hebt
uitgevoerd, gaat u verder met het geplande
onderhoud, waarbij u de aangegeven fre-
quentie in het schema aanhoudt door elke
bewerking te voorzien van een markering in
de vorm een punt of een specifieke opmer-
king. Als u het onderhoud opnieuw aanvat
vanaf het begin van het schema, kan het
toegestane interval voor sommige bewerkin-
gen worden overschreden.
241
Nuttige plaatsen vinden
1. Druk vanuit het navigatiehoofdmenu op
de schermtoets "Where To?" (waarheen)
en vervolgens op de schermtoets "Points
of Interest" (nuttige plaatsen).
2. Selecteer een categorie en daarna zo no-
dig een subcategorie.
3. Selecteer uw bestemming, selecteer ver-
volgens "Route To" (route naar) en druk
daarna op de schermtoets "GO!" (start).
Een locatie vinden door de naam in te
voeren
• Druk achtereenvolgens op de schermtoets
"Where to?" (Waarheen) in het navigatie-
hoofdmenu, op de schermtoets "POI" (Nut-
tige plaatsen) en de schermtoets "Spell
Name" (Naam invoeren).
• Voer de naam van uw bestemming in.
• Druk op de schermtoets "List" (Lijst).
• Selecteer uw bestemming, selecteer vervol-
gens "Route To" (route naar) en druk daarna
op de schermtoets "GO!" (start).
Gesproken bestemming invoeren in één
stap
• Voer een navigatiebestemming in zonder
uw handen van het stuur te halen.
• U hoeft enkel op de toets Uconnect Voice
Command
op het stuurwiel te druk-
ken, te wachten op de pieptoon en een
opdracht als "Find Address" (vind adres),
gevolgd door het adres, te zeggen.
OPMERKING:
Bestemming invoeren is niet beschikbaar ter-
wijl het voertuig rijdt. U kunt echter ook
spraakopdrachten gebruiken om een adres in
te voeren tijdens het rijden. Raadpleeg de
paragraaf "Snelle tips voor spraakherkenning
Uconnect" in dit gedeelte voor meer informa-
tie.
Uw thuisadres instellen
• Om een thuisadres toe te voegen, kiest u de
schermtoets "Nav" in de menubalk op het
aanraakscherm om het navigatiesysteem
en het navigatiehoofdmenu te openen.• Kies de schermtoets "Home". U kunt een
thuisadres toevoegen "Spell City" (plaats-
naam invoeren), "Spell Street" (straatnaam
invoeren), of "Select Country" (land selec-
teren) door te selecteren. Uw land wordt
automatisch ingevuld op basis van uw pro-
vincie.
• Nadat u uw thuisadres hebt ingevoerd, se-
lecteert u de schermtoets "Save home"
(thuisadres opslaan) aan de linkeronder-
kant van het aanraakscherm.
• Om een opgeslagen thuisadres (of andere
opgeslagen adressen) te verwijderen, zodat
u nieuw thuisadres kunt opslaan, drukt u op
de schermtoets "NAV" en drukt u in het
scherm "Where To" (waarheen) op de
schermtoets "Home". Druk op de knop "Re-
set Location" (adres resetten) onder het
scherm "Manage" (beheren). Er wordt een
bevestigingsscherm weergegeven met de
vraag "Are you sure you want to reset this
location?" (weet u zeker dat u dit adres wilt
resetten?) Druk op "Reset" (resetten) om
het wissen te bevestigen. Stel aan de hand
van de voorgaande instructies een nieuwe
thuislocatie in.
MULTIMEDIA
328