VICE TIRE PRESSURE SYSTEM" (onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem) weerge-
geven en vervolgens worden er streepjes (--)
weergegeven in plaats van de bandenspan-
ningswaarden.
De eerstvolgende keer dat het contact wordt
ingeschakeld, zal het bandenspanningscon-
trolesysteem niet langer een geluidssignaal
weergeven en wordt de melding "SERVICE
TIRE PRESSURE SYSTEM" (onderhoud ban-
denspanningscontrolesysteem) niet langer
getoond in de instrumentengroep. De streep-
jes (--) blijven echter de plaats innemen van
de spanningswaarden.
Om het bandenspanningscontrolesysteem
weer in te schakelen, moeten alle vier de
wielen en banden weer worden vervangen
door banden die voorzien zijn van banden-
spanningssensoren. Rijd vervolgens maxi-
maal 10 minuten met een snelheid van meer
dan 24 km/u (15 mph). Het bandenspan-
ningscontrolesysteem geeft een geluidssig-
naal af, het bandenspanningslampje knip-
pert 75 seconden lang en gaat daarna uit. In
de instrumentengroep wordt de melding
"SERVICE TIRE PRESSURE SYSTEM" (on-derhoud bandenspanningscontrolesysteem)
weergegeven en vervolgens worden de span-
ningswaarden in plaats van de streepjes
weergegeven. Als het voertuig opnieuw wordt
gestart, zal de melding "SERVICE TIRE
PRESSURE SYSTEM" (onderhoud banden-
spanningscontrolesysteem) niet meer ver-
schijnen zolang zich geen systeemstoring
voordoet.
BEVEILIGINGSSYSTEMEN
VOOR INZITTENDEN
Een zeer belangrijke veiligheidsvoorziening
in uw auto zijn de veiligheidssystemen voor
inzittenden:
Beveiligingssystemen voor inzittenden
• Veiligheidsgordelsystemen
• Airbagsystemen
• KinderzitjesSommige van de in dit hoofdstuk beschreven
veiligheidsvoorzieningen behoren voor be-
paalde modellen mogelijk tot de stan-
daarduitrusting en zijn optioneel voor andere
modellen. Vraag het bij twijfel aan een er-
kende dealer.
Belangrijke veiligheidsmaatregelen
Lees de informatie in dit hoofdstuk aandach-
tig door. Hierin wordt uitgelegd hoe u het
beveiligingssysteem voor inzittenden op de
juiste wijze gebruikt om uw passagiers en
uzelf optimaal te beschermen.
Hier volgen enkele eenvoudige adviezen om
het risico op letsel door een geactiveerde
airbag te verminderen:
1. Kinderen van 12 jaar en jonger moeten
altijd goed vastgegespt op de achterbank
van een voertuig met een achterbank wor-
den vervoerd.
109
OPMERKING:
Bij gebruik van een gordelspanner dient de
veiligheidsgordel nog steeds op de juiste
wijze worden omgedaan. De gordel moet
nauw aansluiten en op de juiste wijze worden
gedragen.
De gordelspanners worden geactiveerd door
de controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden. Net als de airbags zijn ook
de gordelspanners slechts geschikt voor een-
malig gebruik. Een geactiveerde gordelspan-
ner of airbag dient onmiddellijk te worden
vervangen.
Spankrachtbegrenzer
Het gordelsysteem van de voorstoelen is uit-
gerust met een spankrachtbegrenzer die
helpt het risico op letsel in geval van een
aanrijding verder te beperken. Het veilig-
heidsgordelsysteem heeft een oprolmecha-
nisme dat de gordelband op een gecontro-
leerde manier afwikkelt.
Schakelbaar automatisch blokkerend oprol-
mechanisme — indien aanwezig
De veiligheidsgordels op de passagierszit-
plaatsen zijn mogelijk voorzien van een scha-
kelbaar automatisch blokkerend oprolmecha-
nisme, dat wordt gebruikt voor het bevestigen
van een kinderzitje. Raadpleeg de paragraaf
"Kinderzitjes bevestigen met de veiligheids-
gordel" in het hoofdstuk "Kinderzitjes" in
deze handleiding voor meer informatie hier-
over. In de onderstaande afbeelding wordt de
vergrendelingsfunctie voor elke zitplaats ge-
toond.
Als de passagierszitplaats is voorzien van een
automatisch blokkerend oprolmechanisme
en voor het gebruikelijke doeleinde wordt
gebruikt, trek dan juist voldoende gordelband
uit het oprolmechanisme om het middel van
de inzittende comfortabel te kunnen omvat-
ten, zonder het automatisch blokkerend op-
rolmechanisme te activeren. Als het automa-
tisch blokkerend oprolmechanisme toch
wordt geactiveerd, hoort u een klikgeluid ter-
wijl de gordel wordt ingetrokken. Laat in dat
geval de gordel volledig intrekken en trek
vervolgens juist voldoende gordelband uit het
ALR — schakelbaar automatisch
blokkerend oprolmechanisme
(tweedeursmodellen)
ALR — schakelbaar automatisch
blokkerend oprolmechanisme
(vierdeursmodellen)
VEILIGHEID
118
Aanvullend veiligheidssysteem (SRS)
Sommige van de in dit hoofdstuk beschreven
veiligheidsvoorzieningen behoren voor be-
paalde modellen mogelijk tot de stan-
daarduitrusting en zijn optioneel voor andere
modellen. Vraag het bij twijfel aan een er-
kende dealer.
Het airbagsysteem moet gereed zijn om u te
beschermen bij een aanrijding. De controller
van het beschermingssysteem voor inzitten-
den (ORC) controleert de interne circuits en
de bedrading van de elektrische componen-
ten van het airbagsysteem. Uw voertuig is
mogelijk uitgerust met de volgende compo-
nenten van het airbagsysteem:
Componenten van het airbagsysteem
• Controller van het beveiligingssysteem voor
inzittenden
• Waarschuwingslampje voor het airbagsys-
teem
• Stuurwiel en stuurkolom
• Instrumentenpaneel
• Kniebescherming• Bestuurders- en passagiersairbags
• Gespsluitingschakelaar voor veiligheidsgor-
dels
• Aanvullende zijairbags
• Sensoren voor frontale en zijdelingse bot-
singen
• Gordelspanners
Waarschuwingslampje voor het airbagsys-
teem
De controller van het beveiligingssys-
teem voor inzittenden bewaakt de gereedheid
van de elektronische onderdelen van het air-
bagsysteem wanneer de contactschakelaar in
de stand START of ON/RUN staat. Als het
contactslot in de stand OFF of ACC staat, is
het airbagsysteem niet ingeschakeld en zul-
len de airbags niet worden opgeblazen.
De controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden (ORC) beschikt over een
reservevoeding, waardoor de airbags ook ge-
activeerd kunnen worden wanneer de accu
leeg is of is losgekoppeld.De controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden schakelt het waarschu-
wingslampje voor het airbagsysteem aan in
het instrumentenpaneel voor een zelftest ge-
durende vier tot acht seconden, wanneer de
contactschakelaar voor het eerst in de stand
ON/RUN wordt gezet. Na de zelftest gaat het
waarschuwingslampje voor het airbagsys-
teem uit. Als de controller van het beveili-
gingssysteem voor inzittenden een storing in
het systeem detecteert, gaat het waarschu-
wingslampje voor het airbagsysteem knippe-
ren of continu branden. Een enkel geluidssig-
naal klinkt om u te waarschuwen wanneer het
lampje weer gaat branden na de eerste keer
starten.
De controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden bevat ook diagnosefuncties
die het waarschuwingslampje voor het air-
bagsysteem in het instrumentenpaneel laten
branden wanneer een storing wordt geconsta-
teerd die het airbagsysteem zou kunnen beïn-
vloeden. De diagnose meldt eveneens de aard
van het defect. Omdat het airbagsysteem
zodanig is ontworpen dat het geen onderhoud
VEILIGHEID
120
STARTEN EN RIJDEN
DE MOTOR STARTEN.........157
Normaal starten...............157
Normaal starten — dieselmotor......160
AANBEVELINGEN VOOR
INRIJDEN.................162
HANDGESCHAKELDE VERSNEL-
LINGSBAK — INDIEN
AANWEZIG................163
Schakelen..................164
Terugschakelen...............165
AUTOMATISCHE VERSNELLINGS-
BAK — INDIEN AANWEZIG. . . .167
Sleutelblokkering..............168
Blokkeersysteem rem/transmissie. . . .168
Achttraps automatische transmissie . . .168
WERKING VAN DE VIERWIELAAN-
DRIJVING.................170
Tussenbak met vier standen........171
Tussenbak met vijf standen........173
Trac-Lok achteras — indien aanwezig .176Asvergrendeling (Tru–Lok) —
Rubicon-modellen.............177
Elektronisch loskoppelbare stabilisatorstang
— indien aanwezig.............178
STOP/START-SYSTEEM — HANDGE-
SCHAKELDE VERSNELLINGSBAK
(INDIEN AANWEZIG).........179
Automatische modus............179
Mogelijke oorzaken waarom de motor niet
automatisch stopt..............180
De motor starten in de stand autostop .180
Stop/start-systeem handmatig
uitschakelen.................181
Het Stop/Start-systeem handmatig
inschakelen..................181
Systeemstoring...............182
STOP/START-SYSTEEM — AUTOMA-
TISCHE TRANSMISSIE (INDIEN
AANWEZIG)...............182
Automatische modus............182
Mogelijke oorzaken waarom de motor niet
automatisch stopt..............183
De motor starten in de stand autostop .183Het Stop/Start-systeem handmatig
uitschakelen.................184
Het Stop/Start-systeem handmatig
inschakelen..................184
Systeemstoring...............185
CRUISECONTROL...........185
Activeren...................186
De gewenste snelheid instellen......186
Ingestelde snelheid aanpassen......186
Accelereren om in te halen........187
Snelheid hervatten.............187
Deactiveren.................188
PARKSENSE PARKEERSENSOREN
ACHTER — INDIEN AANWEZIG .188
ParkSense sensoren.............188
ParkSense in- en uitschakelen......188
Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van
ParkSense..................189
PARKVIEW ACHTERUITRIJCAMERA
— INDIEN AANWEZIG........190
STARTEN EN RIJDEN
155