WAARSCHUWING!
riaal parkeert, zoals droge planten, hout,
karton enz. Dit ernstig of zelfs dodelijk
letsel tot gevolg hebben voor de bestuur-
der, de passagiers of anderen.
LET OP!
Als u lange tijd blijft rijden met een bran-
dend storingslampje, kan het voertuigre-
gelsysteem beschadigd raken. Het kan ook
van invloed zijn op het brandstofverbruik
en het rijgedrag. Als het lampje knippert,
zal de katalysator vrij snel ernstig defect
raken en zal het motorvermogen afnemen.
Raadpleeg dan onmiddellijk uw dealer.
— Waarschuwingslampje UREUM-
inspuitsysteem defect
Dit waarschuwingslampje gaat branden, sa-
men met een speciale melding op het display
(indien aanwezig) als er een onbekende vloei-
stof die niet voldoet aan aanvaardbare eigen-
schappen is gebruikt, of als een gemiddeldverbruik van AdBlue (UREUM) van meer dan
50% wordt gedetecteerd. Neem dan zo snel
mogelijk contact op met een erkende dealer.
Als het niveau niet wordt aangepast, ver-
schijnt een extra waarschuwing op de vol-
gende afstanden totdat de AdBlue-tank
(UREUM) leeg is: 400 km (249 mijl),
320 km (199 mijl), 240 km (149 mijl).
Wanneer 200 km (125 mijl) resteren voordat
de AdBlue-tank (UREUM) leeg is, verschijnt
er een continu speciaal bericht op het instru-
mentenpaneel, vergezeld van een zoemerge-
luid (indien aanwezig).
SERV4WD— Waarschuwingslampje onderhoud
vierwielaandrijving — indien aanwezig
Dit waarschuwingslampje gaat branden om
aan te geven dat er sprake is van een storing
van het vierwielaandrijvingssysteem. Als het
lampje blijft branden of tijdens het rijden
gaat branden, duidt dit erop dat de vierwiel-
aandrijving niet correct werkt en moet worden
nagekeken. Wij raden u aan naar het dichtst-
bijzijnde service center te rijden en de auto
onmiddellijk te laten repareren.
— Waarschuwingslampje onderhoud
Stop/Start-systeem — indien aanwezig
Dit waarschuwingslampje gaat branden wan-
neer het Stop/Start-systeem niet correct
werkt en onderhoud noodzakelijk is. Neem
contact op met een erkende dealer voor on-
derhoud.
— Waarschuwingslampje storing
cruisecontrol
Dit waarschuwingslampje gaat branden om
aan te geven dat de cruisecontrol niet correct
werkt en moet worden nagekeken. Neem con-
tact op met een erkende dealer.
— Waarschuwingslampje storing
stabilisatorstang
Dit lampje gaat branden wanneer er een sto-
ring is in het ontkoppelingssysteem van de
stabilisatorstang.
79
controlelampje voor storingen van het ban-
denspanningcontrolesysteem nadat een of
meer banden of wielen van het voertuig zijn
vervangen om er zeker van te zijn dat de
vervangende of alternatieve banden en wie-
len de juiste werking van het bandenspan-
ningcontrolesysteem niet verhinderen.
LET OP!
Het bandenspanningscontrolesysteem is
geoptimaliseerd voor de originele banden
en wielen. De bandenspanning en waar-
schuwing van het bandenspanningscon-
trolesysteem zijn ingesteld voor de ban-
denmaat van uw auto. Het gebruik van
vervangende onderdelen met een andere
maat, type en/of stijl kan leiden tot een
ongewenste werking van het systeem of
schade aan de sensoren. Door het gebruik
van niet-originele wielen kunnen de senso-
ren beschadigd raken. Gebruik van niet-
originele bandenafdichtingsmiddelen kan
ertoe leiden dat de sensor van het banden-
spanningscontrolesysteem (TPMS) niet
meer werkt. Na gebruik van een niet-
origineel bandenafdichtingsmiddel wordt
LET OP!
geadviseerd dat u uw voertuig naar uw
erkende dealer brengt om de werking van
de sensor te laten controleren.
Gele controlelampjes
/— Controlelampje 4WD — in-
dien aanwezig
Dit lampje waarschuwt de bestuurder dat het
voertuig in de vierwielaandrijvingsmodus
staat en de aandrijfassen vóór en achter me-
chanisch samen zijn vergrendeld waardoor de
voor- en achterwielen met dezelfde snelheid
draaien.
4L/4WD
LOW— Controlelampje 4WD Low —
indien aanwezig
Dit lampje waarschuwt de bestuurder dat het
voertuig in de modus LOW staat van de vier-
wielaandrijving. De aandrijfassen vóór en
achter zijn samen mechanisch vergrendeld
waardoor de voor- en achterwielen worden
gedwongen om bij dezelfde snelheid tedraaien. De modus Low zorgt voor een grotere
overbrengingsverhouding zodat meer koppel
aan de wielen wordt geleverd.
4HPART
TIME/4WD
PART
TIME— Controlelampje Inschakelbare
4WD — indien aanwezig
Dit lampje waarschuwt de bestuurder dat het
voertuig in de inschakelbare vierwielaandrij-
vingsmodus staat en de aandrijfassen vóór en
achter mechanisch samen zijn vergrendeld,
waardoor de voor- en achterwielen met de-
zelfde snelheid draaien.
— Controlelampje storing actieve
snelheidsbegrenzer — indien aanwezig
Dit waarschuwingslampje gaat branden wan-
neer er een storing is gedetecteerd in de
actieve snelheidsbegrenzer.
— Controlelampje storing asvergrende-
ling
Dit lampje geeft aan wanneer er een storing in
de voor- en/of achterasvergrendeling is gede-
tecteerd.
81
Groene controlelampjes
4HAUTO— Controlelampje 4WD Auto — indien
aanwezig
Dit lampje waarschuwt de bestuurder dat het
voertuig in de modus Auto van de vierwiel-
aandrijving staat. Het systeem levert vermo-
gen aan alle vier de wielen en schakelt indien
nodig het vermogen tussen de voor- en ach-
teras. Dit zorgt voor maximale tractie bij
droge en gladde omstandigheden.
— Controlelampje actieve snelheids-
begrenzer INGESTELD — indien uitgerust
met display in de premium instrumenten-
groep
Dit lampje gaat branden wanneer de actieve
snelheidsbegrenzer is ingeschakeld en is in-
gesteld op een specifieke snelheid.
— Controlelampje cruisecontrol inge-
steld — indien aanwezig
Dit controlelampje gaat branden wanneer de
cruisecontrol is ingesteld op de gewenste
snelheid. Raadpleeg de paragraaf "Cruise-
control" in het hoofdstuk "Starten en rijden"
voor meer informatie.
— Controlelampje mistlampen vóór —
indien aanwezig
Dit controlelampje gaat branden wanneer de
mistlampen vóór zijn ingeschakeld.
— Controlelampje parkeerlichten/
koplampen Aan
Dit controlelampje brandt wanneer de par-
keerlichten of koplampen zijn ingeschakeld.
— Controlelampje veiligheidsgordel
vastgezet — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan wanneer een veiligheids-
gordel op de achterbank is vastgemaakt. Er
verschijnt een controlelampje in de rechter-
bovenhoek van het display van de instrumen-
tengroep in overeenstemming met de speci-
fieke zitplaats wanneer de veiligheidsgordel
is vastgemaakt.
Raadpleeg de paragraaf "Beveiligingssyste-
men voor inzittenden" in het hoofdstuk "Vei-
ligheid" voor meer informatie.
— Controlelampje Stop/start actief —
indien aanwezig
Dit controlelampje gaat branden wanneer de
Stop/Start-functie zich in de modus "Auto-
stop" bevindt.
— Controlelampjes richtingaanwij-
zers
Wanneer de linker of rechter richtingaanwij-
zer is ingeschakeld, knippert het controle-
lampje van de richtingaanwijzer en de bijbe-
horende richtingaanwijzers knipperen.
Richtingaanwijzers kunnen worden geacti-
veerd door de multifunctionele hendel om-
laag (links) of omhoog (rechts) te bewegen.
OPMERKING:
• Er klinkt een continu geluidssignaal als de
auto verder dan 1 mijl (1,6 km) rijdt met
een ingeschakelde richtingaanwijzer.
• Als één van de richtingaanwijzers sneller
knippert dan normaal, moet u controleren
of er een gloeilampje aan de buitenkant
defect is.
83
Witte controlelampjes
2H— Indicatielampje tweewielaandrij-
ving hoog — indien uitgerust met een pre-
mium instrumentenpaneel
Dit lampje waarschuwt de bestuurder dat het
voertuig zich in de hoge groep van de twee-
wielaandrijving bevindt.
— Controlelampje actieve snelheids-
begrenzer AAN — indien uitgerust met een
premium instrumentengroep
Dit lampje gaat branden wanneer de actieve
snelheidsbegrenzer is ingeschakeld, maar
niet is ingesteld.
— Controlelampje actieve snelheids-
begrenzer INGESTELD — indien uitgerust
met een basisinstrumentengroep
Dit lampje gaat branden wanneer de actieve
snelheidsbegrenzer is ingeschakeld en is in-
gesteld op een specifieke snelheid.
— Controlelampje Hill Descent Control
(HDC) — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan wanneer de afdalingsre-
geling (Hill Descent Control; HDC) is inge-
schakeld. Het lampje blijft branden als HDC
is ingeschakeld. HDC kan alleen worden in-
geschakeld wanneer de tussenbak in de
stand “4WD Low” staat en de voertuigsnel-
heid lager dan 48 km/u (30 mph) is. Wanneer
niet aan deze voorwaarden is voldaan, zal het
HDC-controlelampje gaan knipperen, wan-
neer u probeert de HDC-functie in te schake-
len.
— Controlelampje veiligheidsgordel
vastgezet — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan wanneer een veiligheids-
gordel op de achterbank is vastgemaakt. Er
verschijnt een controlelampje in de rechter-
bovenhoek van het display van de instrumen-
tengroep in overeenstemming met de speci-
fieke zitplaats wanneer de veiligheidsgordel
is vastgemaakt.
Raadpleeg de paragraaf "Beveiligingssyste-
men voor inzittenden" in het hoofdstuk "Vei-
ligheid" voor meer informatie.
— Controlelampje veiligheidsgordels
achterin — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan dat een veiligheidsgor-
del achterin op de tweede zitrij niet is vast-
gegespt. Als de contactschakelaar voor het
eerst in de stand ON/RUN of ACC/ON/RUN
wordt gezet, en een veiligheidsgordel op de
tweede zitrij losgegespt is, gaat in het gebied
rechtsboven in het display van de instrumen-
tengroep een lampje branden voor de betref-
fende zitplaats. Dit vervangt tijdelijk de con-
figureerbare hoekinformatie. Als een
veiligheidsgordel op de tweede zitrij die aan
het begin van de rit vastgegespt was, wordt
losgegespt, verandert het controlelampje vei-
ligheidsgordels achterin van het gegespte
naar het losgegespte symbool en klinkt een
geluidssignaal.
Raadpleeg de paragraaf "Beveiligingssyste-
men voor inzittenden" in het hoofdstuk "Vei-
ligheid" voor meer informatie.
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
84
Ready Alert Braking (RAB)
Ready Alert Braking (anticiperend remsys-
teem) kan de tijd verkorten die nodig is om bij
een noodstop de volle remkracht te bereiken.
Het systeem anticipeert op mogelijke nood-
stopsituaties door te registreren hoe snel de
bestuurder het gaspedaal loslaat. EBC be-
reidt het remsysteem voor op een noodstop.
Rain Brake Support (RBS)
Rain Brake Support (remdroogfunctie bij nat
weer) kan de remprestaties bij nat weer ver-
beteren. Het systeem oefent met tussenpo-
zen een geringe remkracht uit om vocht op de
remschijven van de voorwielen te verwijde-
ren. Het werkt wanneer de ruitenwissers in de
stand LO of HI staan. Rain Brake Support
geeft geen melding aan de bestuurder wan-
neer het systeem actief is en het systeem
vereist geen handelingen van de bestuurder.
HDC-systeem (Hill Descent Control — afda-
lingsregeling) — indien aanwezig
HDC is bedoeld voor terreinrijden met lage
snelheid in de schakelgroep 4WD LOW. HDC
handhaaft de voertuigsnelheid wanneer u
hellingen afrijdt, onder verschillende rijom-
standigheden. HDC regelt de voertuigsnel-
heid door de remmen actief te regelen.
HDC heeft drie standen:
1. Uit (functie is niet ingeschakeld en wordt
niet geactiveerd).
2. Ingeschakeld (functie is ingeschakeld en
gereed maar er wordt niet voldaan aan de
voorwaarden voor activering of de bestuur-
der negeert de functie actief door te rem-
men of gas te geven).
3. Actief (functie is ingeschakeld en regelt
actief de voertuigsnelheid).HDC activeren
HDC wordt ingeschakeld door op de HDC-
schakelaar te drukken, maar er moet ook aan
de volgende voorwaarden worden voldaan om
HDC te activeren:
• De aandrijflijn staat in de groep 4WD LOW
• De voertuigsnelheid is lager dan 8 km/u
(5 mph).
• De parkeerrem is uitgeschakeld.
• Het bestuurdersportier is gesloten. (Als de
portieren zijn bevestigd, moet het portier
gesloten zijn. Als de portieren zijn verwij-
derd, moet de veiligheidsgordel van de be-
stuurder vastgegespt zijn.)
VEILIGHEID
98
HDC activeren
Wanneer HDC is ingeschakeld, wordt deze
automatisch geactiveerd als er van een hel-
ling wordt gereden waarvan de hellingshoek
groot genoeg is. De ingestelde snelheid voor
HDC kan door de bestuurder worden geselec-
teerd en kan worden bijgesteld met behulp
van de schakelhendel +/-. Hier volgt een
overzicht van de HDC-snelheden:
Ingestelde HDC-snelheden
• P = geen ingestelde snelheid. HDC kan
worden ingeschakeld, maar wordt niet ge-
activeerd
•R=1km/u (0,6 mph)
•N=2km/u (1,2 mph)
•D=1km/u (0,6 mph)
• 1e = 1 km/u (0,6 mph)
• 2e = 2 km/u (1,2 mph)
• 3e = 3 km/u (1,8 mph)
• 4e = 4 km/u (2,5 mph)
• 5e = 5 km/u (3,1 mph)
• 6e = 6 km/u (3,7 mph)• 7e = 7 km/u (4,3 mph)
• 8e = 8 km/u (5,0 mph)
• 9e = 9 km/u (5,6 mph) - indien aanwezig
OPMERKING:
Als HDC is ingeschakeld, wordt de +/- scha-
kelhendel gebruikt voor het selecteren van de
gewenste HDC-snelheid maar zal de hendel
de door de transmissie gekozen versnelling
niet beïnvloeden. Tijdens actieve regeling van
HDC zal de transmissie naar de juiste ver-
snelling schakelen voor de door de bestuur-
der ingestelde snelheid en bijbehorende
rijomstandigheden.
Ingreep door de bestuurder
De bestuurder kan de activering van de HDC
te allen tijde opheffen met het gaspedaal of
de remmen.
HDC deactiveren
HDC wordt gedeactiveerd maar blijft beschik-
baar als een van de volgende omstandighe-
den zich voordoet:
• De bestuurder de instelsnelheid van HDC
opheft met het gaspedaal of de remmen.• Voertuigsnelheid is hoger dan 32 km/u
(20 mph) maar blijft lager dan 64 km/u
(40 mph).
• Auto bevindt zich op een neerwaartse hel-
ling met een hellingshoek die niet groot
genoeg is, op een vlakke ondergrond of op
een opwaartse helling.
• Voertuig is in de stand PARK gezet.
HDC uitschakelen
HDC wordt gedeactiveerd en uitgeschakeld
als een van de volgende omstandigheden zich
voordoet:
• De bestuurder drukt op de HDC-schakelaar.
• De aandrijflijn wordt uit de groep 4WD LOW
geschakeld.
• De handrem wordt ingeschakeld.
• Het bestuurdersportier wordt geopend (het
bestuurdersportier wordt geopend als de
portieren zijn bevestigd of de veiligheids-
gordel van de bestuurder is losgekoppeld
als de portieren zijn verwijderd).
• Het voertuig rijdt gedurende meer dan
70 seconden met een snelheid van meer
dan 32 km/u (20 mph).
99
Als de bestuurder de stand PARK inschakelt
tijdens het rijden, kan het voertuig de automa-
tische handremfunctie inschakelen.
De automatische handremfunctie wordtAL-
LEENingeschakeld wanneer de rijsnelheid
1,2 mph (2,0 km/u) of lager is.
Het BERICHT "Vehicle Speed is too High to
Shift to P" (rijsnelheid is te hoog om naar P te
schakelen) verschijnt in de instrumenten-
groep als de voertuigsnelheid hoger is dan
1,2 mph (1,9 km/u).
WAARSCHUWING!
Als de rijsnelheid hoger is dan 1,2 mph
(1,9 km/u), schakelt de transmissie auto-
matisch naar NEUTRAL totdat de rijsnel-
heid daalt tot onder de 1,2 mph (1,9 km/
u). Een voertuig dat in de stand NEUTRAL
wordt gelaten, kan wegrollen. Trek als een
extra voorzorgsmaatregel altijd de hand-
rem aan wanneer u het voertuig verlaat.4WD LOW
De automatische handremfunctie wordt uitge-
schakeld wanneer het voertuig in 4WD LOW
staat.
Het bericht "AutoPark Disabled" (Automati-
sche handremfunctie uitgeschakeld) wordt
weergegeven in de instrumentengroep.
Extra waarschuwingen voor de klant worden
gegeven wanneer aan beide van de volgende
voorwaarden wordt voldaan:
• Het voertuig staat niet in de stand PARK
• Het bestuurdersportier is open
Het bericht "AutoPark Not Engaged" (Automa-
tische handremfunctie niet ingeschakeld)
wordt weergegeven in de instrumentengroep.
Er blijft een geluidssignaal klinken totdat u
het voertuig in de stand PARK zet of totdat
het bestuurdersportier wordt gesloten.
CONTROLEER ALTIJD VISUEELof uw voertuig in
de stand PARK staat door te kijken of "P" op
het display van de instrumentengroep en op
de schakelhendel staat. Trek als een extra
voorzorgsmaatregel altijd de handrem aan
wanneer u het voertuig verlaat.
Normaal starten — dieselmotor
1. De schakelhendel moet in de stand NEU-
TRAL of PARK staan voordat u de motor
kunt starten.
2. Zet het contact in de stand ON.
3. Kijk naar het controlelampje "Wachten
met starten" in de instrumentengroep.
Raadpleeg de paragraaf "Instrumenten-
groep" in het hoofdstuk "Uw instrumen-
tenpaneel leren kennen" voor meer infor-
matie. Dit zal twee tot tien seconden
gloeien, afhankelijk van de motortempe-
ratuur. Wanneer het controlelampje
"Wachten met starten" uitgaat, is de motor
gereed om te worden gestart.
4. Tipstartfunctie (alleen automatische
versnellingsbak)
Druknietop het gaspedaal. Zet het con-
tactslot in de stand START en laat het los.
De startmotor blijft draaien en slaat auto-
matisch af als de motor begint te draaien.
Als de motor niet aanslaat, slaat de start-
motor automatisch binnen 25 seconden
STARTEN EN RIJDEN
160
Voor meer informatie over het gebruik van
elke stand voor de tussenbak, zie onder-
staande informatie:
2H
Achterwielaandrijving, hoge groep — Deze
stand is bedoeld voor normaal rijden op de
openbare weg, op een droog, verhard wegdek.
4H AUTO
Vierwielaandrijving, automatische hoge
groep — In deze groep wordt vermogen over-
gedragen op de voorwielen. De vierwielaan-
drijving wordt automatisch ingeschakeld
wanneer het voertuig verlies van tractie de-
tecteert. Extra tractie voor diverse rijomstan-
digheden.
4H P-T
Vierwielaandrijving, inschakelbare hoge
groep — Deze groep maximaliseert het kop-
pel naar de voorste aandrijfas, waardoor de
voor- en achterwielen worden gedwongen om
met hetzelfde toerental te draaien. Deze
stand zorgt voor extra tractie en is uitsluitend
bestemd voor onverharde of gladde wegen.NEUTRAL (N)
WAARSCHUWING!
Als u de auto zonder toezicht achterlaat
terwijl de tussenbak in de stand NEUTRAL
(N) staat en de handrem niet helemaal is
aangetrokken, kunnen u of anderen (dode-
lijk) gewond raken. In de NEUTRAL-stand
(N) van de tussenbak wordt het contact
met de aandrijflijn van zowel de aandrijfas
voor als achter verbroken, zodat het voer-
tuig kan gaan rollen, zelfs als de automa-
tische versnellingsbak in de stand PARK
(of de handgeschakelde versnellingsbak in
een versnelling) is gezet. De handrem
moet altijd aangetrokken zijn als de be-
stuurder niet in de auto zit.
Neutraal — In deze groep wordt het contact
tussen de aandrijflijn en de aandrijfassen
voor en achter verbroken. Te gebruiken om de
auto op een oplegger te slepen achter een
ander voertuig.
Raadpleeg de paragraaf "Slepen achter een
camper" in het hoofdstuk "Starten en rijden"
voor meer informatie hierover.4L
Vierwielaandrijving, lage groep — Deze stand
zorgt voor vierwielaandrijving bij lage snel-
heid. De stand maximaliseert het koppel naar
de voorste aandrijfas, waardoor de voor- en
achterwielen worden gedwongen om met het-
zelfde toerental te draaien. Deze groep levert
extra tractie en maximale trekkracht en is
uitsluitend bestemd voor onverharde of
gladde wegen. Rijd niet sneller dan 25 mph
(40 km/u).
Deze tussenbak is ontworpen om te worden
aangedreven in de stand voor tweewielaan-
drijving (2WD) of vierwielaandrijving (4WD
AUTO) op een normale weg of snelweg met
een droog, hard wegdek. Tijdens het rijden in
2WD verbruikt de auto minder brandstof om-
dat de vooras in 2WD niet is ingeschakeld.
Voor variabele rijomstandigheden kan 4WD
AUTO worden gebruikt. In deze modus wordt
de vooras ingeschakeld, maar wordt het ver-
mogen van de auto op de achterwielen over-
gebracht. Vierwielaandrijving wordt automa-
tisch ingeschakeld wanneer het voertuig
STARTEN EN RIJDEN
174