het alarm is ingesteld, zal het voertuigbeveili-
gingsalarm worden geactiveerd door bewegin-
gen in de auto.
Systeem activeren
1. Verwijder de sleutel uit het contact en ver-
laat de auto.
2. Vergrendel het portier met de elektrische
vergrendelschakelaar of de afstandsbediening
en sluit alle portieren.
3. Het Indicatielampje van het alarmsysteem
op het instrumentenpaneel knippert snel gedu-
rende 16 seconden. Dit geeft aan dat het
alarmsysteem in paraatheid wordt gebracht.
Na 16 seconden treden de sloten in werking en
zal het indicatielampje voor de voertuigbeveili-
ging langzaam blijven knipperen. Dit geeft aan
dat het voertuigbeveiligingsalarm volledig pa-
raat is.
Auto’s die zijn voorzien van een startblokkering
met Sentry Keykunnen met een geldige sleu-
tel veilig worden gestart. Een geldige sleutel is
een sleutel die voor die bepaalde auto is ge-
programmeerd. Een geldige sleutel schakelthet voertuigbeveiligingsalarm uit, een ongel-
dige sleutel laat de motor twee seconden lopen
en dan stoppen.
OPMERKING:
De inbraaksensor (bewegingsdetector) be-
waakt uw auto actief wanneer u het alarm-
systeem activeert. Als u wilt, kunt u de
inbraaksensor afzetten als u het alarmsys-
teem activeert.
Om de inbraaksensor buiten werking te stellen
drukt u driemaal op LOCK (vergrendeling) van
de afstandsbediening tijdens de vooractive-
ringsperiode (lamp knippert snel). De inbraak-
sensor wordt automatisch in werking gesteld
als het alarmsysteem de volgende keer wordt
ingeschakeld.
Het systeem deactiveren
1. Druk op ONTGRENDELEN op de afstands-
bediening.
2. Als de auto wordt gestart met een geldige
Sentry Key, dan wordt het alarmsysteem uit-
geschakeld. Een geldige sleutel is een sleutel
die voor die bepaalde auto is geprogram-
meerd. Een geldige sleutel schakelt het sys-teem uit, een ongeldige sleutel laat de motor
twee seconden draaien en dan stoppen.
OPMERKING:
•Door het loskoppelen van de accu wordt
het alarmsysteem niet uitgeschakeld.
•De grendelsloten worden uitsluitend ont-
grendeld met gebruik van de sleutel in de
slotcilinder van het portier.
•Druk op de ontgrendeltoets van de af-
standsbediening om de portieren te ope-
nen nadat het alarmsysteem is ingesteld
en de sloten zijn geactiveerd. De portier-
vergrendelknop en de portierhandgreep
kunnen tevens worden ontgrendeld door
de contactsleutel in de slotcilinder op het
portier te steken en deze te draaien. Het
alarm gaat echter wel af. Steek in dit geval
de contactsleutel in de contactschakelaar
en draai deze naar de stand ON/RUN of
START.
Als het alarmsysteem is geactiveerd, knippert
het indicatielampje van het alarmsysteem elke
twee seconden twee keer.
17
OPMERKING:
Bij auto’s met een afstandsbediend startsys-
teem werkt de airconditioning niet tijdens
starten met afstandsbediening als de aanja-
gerregelknop in de standO(Off) staat.
Temperatuurregelknop
Met deze knop regelt u
de luchttemperatuur in
het interieur. U kunt de
knop naar links in het
blauwe deel van de
schaal draaien, wat
duidt op koelere lucht,
terwijl draaien naar
rechts in het rode deel
duidt op warmere lucht.
OPMERKING:
Wanneer de airco niet zo goed werkt als u
verwacht, controleert u of de voorzijde van
de airco-condensor vóór de radiator is ver-
stopt door vuil of insecten. Maak schoon
door voorzichtig water te spuiten vanaf de
achterzijde van de radiator en door de con-
densor heen. Beschermhoezen kunnen deluchtstroom door de condensor hinderen,
waardoor de prestaties van de airco terug
kunnen lopen.
Luchtcirculatieknop
(luchtuitstroomrichting)
Met deze regelknop
kiest u het gewenste
luchtverdelingspatroon.
U kunt een primaire
stand selecteren zoals
aangegeven met de
symbolen op de regel-
knop of een combinatie
van beide standen. Hoe
dichter de instelling bij
een bepaald symbool komt, hoe meer lucht
overeenkomstig deze stand wordt geleverd.
Paneelventilatie
De luchtstroom stroomt via de roosters in
het instrumentenpaneel de auto binnen.
Deze roosters kunnen worden versteld
om de richting van de luchtstroom te regelen.OPMERKING:
De roosters in het midden van het instru-
mentenpaneel kunnen op de achterinzitten-
den worden gericht zodat een maximale
luchtstroom naar achteren wordt bereikt.
Ventilatie op 2 niveaus
De lucht stroomt door de roosters in het
instrumentenpaneel en de vloeruit-
stroomopeningen naar binnen.
OPMERKING:
Bij alle instellingen (behalve bij helemaal
koud of helemaal warm) is er een tempera-
tuurverschil tussen de boven- en onder-
roosters. De warmere lucht stroomt langs de
vloerroosters. Deze stand is vooral aange-
naam bij zonnig, maar koud weer.
Vloerventilatie
Lucht stroomt binnen via de vloerroos-
ters en een geringe hoeveelheid lucht
stroomt via de openingen voor de
voorruit- en zijruitontwaseming.
150
WAARSCHUWING!
•Ongewenste beweging van de auto kan
lichamelijk letsel tot gevolg hebben van
inzittenden en mensen in de buurt van de
auto. Net als bij alle andere voertuigen,
mag u een auto nooit verlaten terwijl de
motor loopt. Voordat u het voertuig verlaat,
moet u altijd de keuzehendel in PARK
schakelen, de contactsleutel verwijderen
en de handrem aantrekken. Als de sleutel
uit het contact is verwijderd, is de keuze-
hendel vergrendeld in de parkeerstand en
kan de auto niet uit zichzelf gaan bewegen.
Bovendien mag u nooit kinderen zonder
toezicht achterlaten in de auto.
(Vervolgd)WAARSCHUWING!(Vervolgd)
•Kinderen nooit alleen in het voertuig laten.
Kinderen zonder toezicht achterlaten in
een auto is om verschillende redenen ge-
vaarlijk. Kinderen of derden kunnen ern-
stige of dodelijke verwondingen oplopen.
Laat de sleutel niet in het contact achter.
Een kind zou de elektrische raambediening
of andere schakelaars kunnen bedienen of
de auto in beweging kunnen brengen.
De volgende punten zijn van belang om er
zeker van te zijn dat u de keuzehendel in de
stand PARK hebt gezet:
•Als u naar PARK schakelt, beweeg de hen-
del dan stevig naar voren tot deze stopt.
•Kijk naar het instrumentenpaneel om te zor-
gen dat de keuzehendel in de stand PARK
staat.LET OP!
Voordat u de keuzehendel uit PARK haalt,
moet het contact vanuit LOCK naar ON wor-
den gezet, zodat het stuurwiel en de keuze-
hendel kunnen worden gebruikt. Anders kan
schade aan de stuurkolom of de versnellings-
hendel optreden. U moet ook het rempedaal
intrappen.
REVERSE (ACHTERUIT)
Deze stand wordt gebruikt om het voertuig
achteruit te rijden. Gebruik deze versnelling
alleen nadat de auto volledig tot stilstand is
gekomen.
NEUTRAL (NEUTRAAL)
Deze versnelling wordt gebruikt wanneer de
auto gedurende langere tijd met draaiende
motor stilstaat. In deze stand kunt u de motor
starten. Trek de parkeerrem aan en schakel de
automatische versnellingsbak in de stand
PARK als u het voertuig verlaat.
DRIVE (RIJSTAND)
Deze stand wordt gebruikt voor rijden in de
stad en op de snelweg.
168
WAARSCHUWING!
•Pompend remmen heeft op het ABS-
systeem een averechtse uitwerking. De
effectieve remkracht wordt hierdoor ver-
minderd en u loopt meer risico op een
ongeval. Pompend remmen verlengt de
remweg. Wanneer u wilt remmen of stop-
pen, trapt u gewoon stevig het rempedaal
in.
•Met het ABS wordt niet voorkomen dat de
auto onderworpen blijft aan de wetten der
natuur. De effectiviteit van de remmen
wordt door ABS niet verder verhoogd dan
de remmen, banden en tractie van de auto
toelaten.
•Het ABS voorkomt geen ongelukken ten
gevolge van bijvoorbeeld te hoge snelhe-
den in bochten, te weinig afstand houden of
aquaplaning.
•Gebruik de mogelijkheden van een auto
met ABS nooit op een roekeloze of gevaar-
lijke wijze die de veiligheid van de bestuur-
der of anderen in gevaar brengt.Het ABS-waarschuwingslampje
bewaakt het ABS-systeem. Het
lampje gaat branden wanneer u
het contact in de stand ON draait
en kan daarna nog vier seconden
blijven branden.
Als het ABS-waarschuwingslampje tijdens het
rijden aan blijft of gaat branden, wijst dit erop
dat het ABS-gedeelte van het remsysteem niet
functioneert en dat er onderhoud nodig is. Het
gewone remsysteem zal echter normaal func-
tioneren, zolang het waarschuwingslampje
remsysteem niet brandt.
Wanneer het ABS-waarschuwingslampje
brandt, moet u het remsysteem zo spoedig
mogelijk laten controleren om weer van de
voordelen van ABS te profiteren. Als het ABS-
waarschuwingslampje niet gaat branden wan-
neer u de contactsleutel in de stand ON draait,
moet u het lampje zo snel mogelijk laten repa-
reren.
Als zowel het remwaarschuwingslampje als het
ABS-waarschuwingslampje aan blijven, zijn de
systemen voor antiblokkering van de remmen
(ABS) en elektronische remkrachtverdeling(EBD) uitgevallen. Het ABS-systeem moet dan
onmiddellijk worden gerepareerd.
Wanneer u sneller gaat rijden dan 11 km/u,
hoort u mogelijk een zacht klikkend geluid,
samen met wat geluid uit de motor. Deze
geluiden horen bij een zelftest die het systeem
uitvoert om te controleren of het ABS naar
behoren functioneert. De zelftest wordt elke
keer uitgevoerd als de auto wordt gestart en
sneller gaat rijden dan 11 km/u.
ABS wordt geactiveerd onder bepaalde rijom-
standigheden en remcondities. ABS grijpt mo-
gelijk in als de auto over ijs, sneeuw, grint,
kuilen, spoorrails of losse rommel rijdt of wan-
neer u een noodstop maakt.
Wanneer het ABS-systeem actief is, kunt u dit
als volgt merken:
•de ABS-pompmotor draait (deze kan nog
korte tijd aan blijven nadat de auto al stil-
staat),
•de elektromagnetische kleppen maken klik-
geluiden,
•u voelt pulsaties in het rempedaal,
174
•het rempedaal daalt iets of kan iets verder
ingetrapt worden nadat de auto tot stilstand
is gekomen.
Dit zijn normale eigenschappen van het ABS-
systeem.
WAARSCHUWING!
Het ABS-systeem bevat geavanceerde elek-
tronische apparatuur die vatbaar is voor sto-
ringen door verkeerd gemonteerde of zeer
sterke radiozendapparatuur. Dergelijke storin-
gen kunnen zorgen dat de ABS-werking ge-
heel wegvalt. Dergelijke apparatuur mag uit-
sluitend door bevoegde vakmensen worden
geïnstalleerd.
Alle wielen en banden van de auto moeten van
dezelfde maat en hetzelfde type zijn en de
bandenspanning moet correct zijn, zodat de
regeleenheid correcte signalen ontvangt.
ELEKTRONISCH REMSYSTEEMUw auto kan optioneel zijn voorzien van een
geavanceerd elektronisch remsysteem, be-
staande uit een anti-blokkeersysteem (ABS),een rembekrachtigingssysteem (BAS), een
tractieregelsysteem (TCS), een elektronische
kantelbeveiliging (ERM), een starthulp op hel-
lingen (HSA) en een elektronisch stabiliteitspro-
gramma (ESC). Gecombineerd zorgen deze
systemen voor betere stabiliteit en bestuur-
baarheid van het voertuig onder diverse rijom-
standigheden. Ze worden samen ook wel ESC
genoemd.
Antiblokkeersysteem (Anti-Lock
Brake System, ABS)
Dit systeem helpt de bestuurder het voertuig
onder controle te houden in ongunstige re-
momstandigheden. Het systeem regelt de hy-
draulische remdruk om het blokkeren van de
wielen te voorkomen. Bovendien helpt het bij
het voorkomen van slippen tijdens het remmen
op een glad wegoppervlak. RaadpleegAnti-
blokkeersysteeminStarten en rijdenvoor
meer informatie.
Remassistent (Brake Assist System,
BAS)
Het BAS-systeem is ontworpen om de remca-
paciteit van een voertuig te optimaliseren tij-
dens noodremsituaties. Het systeem detecteerteen noodremsituatie door de mate van remmen
af te lezen en past vervolgens de optimale druk
toe op de remmen. Dit systeem kan helpen om
de remweg in te korten. BAS vormt een aanvul-
ling op ABS. Wanneer u heel snel op het
rempedaal trapt, is de assistentie van BAS
optimaal. Om van het systeem te profiteren
moet uaanhoudendremdruk uitoefenen tij-
dens het stoppen (nietpompendremmen).
Verminder de druk op het rempedaal niet, tenzij
u niet langer hoeft te remmen. Zodra u het
rempedaal loslaat, wordt het BAS uitgescha-
keld.
WAARSCHUWING!
•Het rembekrachtigingssysteem (BAS) kan
de werking van de natuurwetten op het
voertuig niet voorkomen of de tractie van
de gangbare wegomstandigheden verbete-
ren.
(Vervolgd)
175
Full Off (Helemaal uit) (Alleen
4WD-modellen)
Deze modus is bedoeld voor het rijden op
onverharde wegen of in het terrein wanneer de
ESC-stabiliteitsfuncties het soepel manoeuvre-
ren van de auto op een oneffen ondergrond
kunnen belemmeren. U kunt deze modus acti-
veren door de auto te stoppen en bij draaiende
motor de ESC OFF-schakelaar vijf seconden
lang ingedrukt te houden. Na vijf seconden
licht het indicatie-/storingslampje van het ESC-
systeem op en verschijntESC OFFin het
venster van de kilometerteller. Druk kort op de
toets van de rittenteller in de instrumenten-
groep om dit bericht te wissen.
In deze modus wordt ESC uitgeschakeld totdat
de auto een snelheid bereikt van 56 km/u. Bij
56 km/u keert het systeem terug naar de functie
“Partial Off” volgens de bovenstaande be-
schrijving. Het ESC schakelt uit als de rijsnel-
heid tot beneden 48 km/u daalt. Het ESC is
uitgeschakeld tijdens het rijden bij lage snelhe-
den om het terreinrijden niet te verstoren, maar
de stabiliteitsfunctie wordt ingeschakeld bij
snelheden boven 56 km/u. Het indicatie-/storingslampje van het ESC-systeem is altijd
aan als ESC is uitgeschakeld.
Om het ESC-systeem weer in te schakelen,
moet u deESC OFF-knop even indrukken.
Hierdoor wordt de bedieningsmodus “ESC On”
weer hersteld.
OPMERKING:
Het bericht “ESC OFF” verschijnt en er
klinkt een geluidssignaal als de keuzehen-
del vanuit een andere stand in de stand
PARK wordt gezet en daarna uit de stand
PARK wordt geschakeld. Dit gebeurt zelfs
als het bericht eerder was gewist.
WAARSCHUWING!
Bij uitgeschakeld ESC-systeem zijn de stabi-
liteitsverbeterende eigenschappen van het
systeem niet beschikbaar. Bij een uitwijkma-
noeuvre zal het ESC-systeem niet automa-
tisch inschakelen ter ondersteuning van de
voertuigstabiliteit. DeESC Off-modus is uit-
sluitend bedoeld voor rijden op onverharde
wegen of in het terrein.ESC-indicatie-/storingslampje en ESC
OFF-indicatielampje
Het ESC-indicatie-/storingslampje
in de instrumentgroep brandt wan-
neer de contactschakelaar in de
stand ON wordt gezet. Wanneer
de motor draait, behoort dit lampje
uit te gaan. Wanneer het ESC-
indicatie-/storingslampje permanent blijft bran-
den terwijl de motor draait, is een storing
gedetecteerd in het ESC-systeem. Als het
lampje blijft branden nadat er verschillende
keren is gestart en het voertuig meerdere kilo-
meters heeft gereden met een snelheid van
meer dan 48 km/u, raadpleegt u zo snel moge-
lijk uw erkende dealer om vast te stellen wat het
probleem is en om het probleem op te lossen.
Het indicatie-/storingslampje van het ESC-
systeem (in de instrumentgroep), begint te
knipperen zodra de banden hun grip verliezen
en het ESC-systeem geactiveerd wordt. Het
indicatie-/storingslampje van het ESC-systeem
brandt ook wanneer het TCS-systeem actief is.
Wanneer het indicatie-/storingslampje van het
ESC-systeem tijdens het accelereren begint te
knipperen, neemt u langzaam gas terug en rijdt
179
WAARSCHUWING!
Een los wiel kan bij een noodstop of ongeval
naar voren schieten en zo de inzittenden
ernstig letsel toebrengen. Laat de leeggelo-
pen (lekke) band onmiddellijk repareren of
vervangen.
11. Controleer de bandenspanning van het
reservewiel zo spoedig mogelijk. De banden-
spanning zo nodig aanpassen.
STARTEN MET STARTKABELSWanneer de accu van uw voertuig leeg is, kan
de motor met behulp van een set startkabels en
een accu in een ander voertuig, of met een
draagbare snellader weer worden gestart. Bij
onjuist gebruik kan het starten met startkabels
gevaarlijk zijn. Houd u dus zorgvuldig aan de
hier beschreven procedures.
OPMERKING:
Bij gebruik van een draagbare snellader
moeten de door de fabrikant geleverde be-
dieningsvoorschriften en vereiste voorzorg-
maatregelen worden uitgevoerd.
LET OP!
Gebruik geen draagbare snellader of een
ander snellaadapparaat met een systeem-
spanning groter dan 12 volt. Dit kan schade
aanbrengen aan accu, startmotor, dynamo of
het elektrisch systeem.
WAARSCHUWING!
Probeer het voertuig niet met behulp van
startkabels te starten wanneer de accu bevro-
ren is. De accu kan hierdoor openscheuren of
exploderen, waarbij het gevaar op persoon-
lijke verwondingen bestaat.
Voorbereiding voor het starten met
startkabels
De accu van de auto bevindt zich vóór de
motorruimte onder de luchtinlaatleiding. Om
goed bij de accu te kunnen komen, moet de
luchtinlaatleiding worden verwijderd. Dit kan
door de twee vingerschroeven van de radia-
teursteun los te draaien.
Vingerschroeven luchtinlaat
Pluspool van accu
208
LET OP!
•Het niet goed onderhouden van uw voer-
tuig of het achterwege laten van benodigde
beurten en reparaties kan leiden tot duur-
dere reparaties, schade aan andere onder-
delen of slechtere prestaties van het voer-
tuig. Laat mogelijke storingen onmiddellijk
onderzoeken bij een erkende dealer of
garagebedrijf.
•Uw auto is geproduceerd met verbeterde
vloeistoffen, waardoor de prestaties en
duurzaamheid van uw auto behouden blij-
ven en er langere onderhoudsintervallen
mogelijk zijn. Gebruik geen chemicaliën
voor het spoelen van deze onderdelen,
omdat de chemicaliën uw motor, versnel-
lingsbak, stuurbekrachtiging of airconditio-
ning kunnen beschadigen. Dergelijke
schade wordt niet gedekt door de beperkte
garantie van een nieuw voertuig. Als het
nodig is om te spoelen vanwege een sto-
ring, gebruik daarvoor dan alleen de voor-
geschreven vloeistof.Motorolie
Motoroliepeil controleren
Om een optimale smering van de motor te
waarborgen, moet het juiste motoroliepeil ge-
handhaafd blijven. Controleer het oliepeil
daarom regelmatig, bijvoorbeeld bij elke tank-
stop.
De beste tijd om het oliepeil in de motor te
meten is ongeveer vijf minuten nadat een vol-
ledig opgewarmde motor is uitgezet. Contro-
leer het oliepeil niet voordat u de motor start,
als de auto een nacht niet gebruikt is. Het
oliepeil controleren als de motor koud is, geeft
een verkeerd resultaat.
Het controleren van de olie als de auto op vlakke
grond staat en alleen als de motor heet is, zal de
meting van het oliepeil nauwkeuriger maken.
Houd het oliepeil tussen de markeringen op de
peilstok. De markeringen bestaan uit een gear-
ceerde zone die zegt SAFE en een gearceerde
zone die zegt MIN op het laagste punt van de
schaal en MAX op het hoogste punt van de
schaal. Een liter olie toevoegen als het peil aan
de lage kant van de schaal is, zorgt voor een
oliepeil op de volle kant van de schaal.
Peilstok motorolie – benzinemotor
Peilstok motorolie – dieselmotor
A - Geen olie bijvullen
B - Kan 0,5 liter olie bijvullen
C - Moet 0,5 liter olie bijvullen
221