Gefeliciteerd met uw nieuwe auto van FCA
US LLC. U kunt er zeker van zijn dat uw
voertuig staat voor nauwkeurig vakmanschap,
exclusieve styling en hoogwaardige kwaliteit.
Rijd ALTIJD veilig en let op de weg. Rijd
ALTIJD veilig met beide handen aan het
stuur. U bent volledig verantwoordelijk voor
en draagt alle risico's met betrekking tot het
gebruik van de functies en toepassingen in
deze auto. Gebruik de functies en toepassin-
gen alleen wanneer dat veilig is. Anders be-
staat er een risico op een ongeval en ernstig
of zelfs dodelijk letsel.
Deze handleiding illustreert en beschrijft de
werking van functies en uitrustingen waar-
mee uw voertuig standaard of optioneel is
uitgerust. In de handleiding kunnen ook
functies en uitrustingen worden beschreven
die niet langer leverbaar zijn of niet voor dit
voertuig zijn gespecificeerd. Beschrijvingen
van functies en uitrustingen die niet op dit
voertuig leverbaar zijn, kunt u negeren. FCA
US LLC behoudt zich het recht voor wijzigin-
gen in het ontwerp en de specificaties aan te
brengen, en/of toevoegingen of verbeteringenin zijn producten aan te brengen, zonder zich
op enige wijze te verplichten deze aanpassin-
gen tevens in eerder gefabriceerde producten
aan te brengen.
Deze handleiding is bedoeld om u snel ver-
trouwd te maken met belangrijke voorzienin-
gen in uw voertuig. U vindt in deze handlei-
ding het meeste wat u nodig hebt om uw
voertuig te bedienen en te onderhouden, in-
clusief noodinformatie.
Bedenk dat met betrekking tot het onderhoud
van uw auto, uw erkende dealer uw Jeep
®het
beste kent, deze over door de fabriek ge-
trainde monteurs en originele MOPAR
®on-
derdelen beschikt en ervoor zorgt dat u tevre-
den over uw auto blijft.
HOEUUW
INSTRUCTIEBOEKJE
ONLINE KUNT
TERUGVINDEN
Deze uitgave werd samengesteld als referen-
tie om u snel vertrouwd te maken met de
belangrijkste kenmerken en processen vanuw auto. U vindt er het meeste wat u nodig
hebt om uw voertuig te bedienen en te onder-
houden, inclusief noodinformatie en
-procedures.
Deze gebruikershandleiding is geen vervanging
voor het volledige instructieboekje, en behan-
delt niet volledig alle handelingen en procedu-
res die mogelijk zijn met uw voertuig.
Voor een meer gedetailleerde beschrijving
van de onderwerpen in deze handleiding, en
informatie over de functies en processen die
niet in deze gebruikershandleiding zijn opge-
nomen, kunt u het volledige instructieboekje
gratis online raadplegen in een printvriende-
lijk PDF-formaat.
Voor het volledige instructieboekje of de bijlage
die van toepassing is voor uw voertuig, gaat u
naar het desbetreffende internetadres hieronder:
www.mopar.eu/ownerof om toegang tot deze
informatie te krijgen, kunt u ook naar de
websitehttp://aftersales.fiat.com/elum/gaan.
FCA US LLC wil een bijdrage leveren aan de
bescherming van het milieu en besparing van
natuurlijke hulpbronnen. Door de meeste ge-
bruikersinformatie over uw auto elektronisch
WELKOMSTWOORD VAN FCA US LLC
3
HOE GEBRUIKT U DEZE
HANDLEIDING?
Essentiële informatie
Elke keer wanneer er instructies met betrek-
king tot de richting (links/rechts of vooruit/
achteruit) over het voertuig worden gegeven,
moeten deze worden opgevat met betrekking
tot een inzittende op de bestuurdersstoel.
Speciale gevallen die niet aan deze regel
voldoen worden duidelijk aangegeven in de
tekst.
De afbeeldingen in de gebruikershandleiding
dienen slechts als voorbeeld: dit kan beteke-
nen dat bepaalde details van de afbeelding
niet overeenkomen met de werkelijke uitvoe-
ring van uw voertuig.
Bovendien is de gebruikershandleiding be-
dacht met voertuigen met het stuur links in
gedachten; daarom is het mogelijk dat bij
voertuigen met stuur rechts, de positie of de
constructie van enkele bedieningselementen
niet exact gespiegeld is ten opzichte van de
afbeelding.Om het hoofdstuk te identificeren waarin de
informatie staat die u nodig hebt, kunt u het
register achter in deze gebruikershandleiding
raadplegen.
De hoofdstukken kunnen snel worden
geïdentificeerd met speciale grafische tabs
aan de zijkant van elke oneven pagina. Een
paar bladzijden verder is er een uitleg om de
volgorde van de hoofdstukken en de bijbeho-
rende symbolen in de tabs te leren kennen. Er
staat altijd een tekstaanduiding van het hui-
dige hoofdstuk aan de zijkant van elke even
pagina.
Symbolen
Sommige voertuigonderdelen hebben ge-
kleurde labels met symbolen die verwijzen
naar voorzorgsmaatregelen die in acht moe-
ten worden genomen bij het gebruiken van
het betreffende onderdeel.
HOE GEBRUIKT U DEZE HANDLEIDING?
5
• Als de koplampen en achterlichten van
voertuigen in het blikveld van de camera
defect zijn, met modder zijn bespat of ge-
deeltelijk aan het zicht worden onttrokken,
zal uw grootlicht langer blijven branden
(dichter bij het andere voertuig). Het sys-
teem zal ook niet correct werken als de
voorruit of cameralens zijn bedekt met vuil,
vet of andere obstakels.
Lichtverklikker
Als de koplampen of parkeerlichten inge-
schakeld blijven nadat de contactschakelaar
in de stand OFF is gezet, klinkt er een ge-
luidssignaal wanneer het bestuurdersportier
wordt geopend, om de bestuurder te waar-
schuwen.
Mistlampen vóór en mistachterlichten —
indien aanwezig
De schakelaars voor de mistlampen zijn geïn-
tegreerd in de koplampschakelaar.
Om de mistlampen vóór in te schakelen
drukt u op de bovenste helft van de koplamp-
schakelaar. Om de mistlampen vóór uit te
schakelen drukt u een tweede keer op de
bovenste helft van de koplampschakelaar.
Om de mistlampen achter in te schake-
len drukt u op de onderste helft van de
koplampschakelaar. Om de mistlampen ach-
ter uit te schakelen drukt u een tweede keer
op de onderste helft van de koplampschake-
laar.
OPMERKING:
Om de mistlampen achter in te schakelen
moeten de dimlichten of de mistlampen vóór
aan zijn.
Wanneer de mistlampen zijn ingeschakeld,
brandt een indicatielampje in de instrumen-
tengroep branden.
Richtingaanwijzers
Beweeg de multifunctionele hendel op of
neer om te controleren of de pijlen aan beide
zijden op het display in de instrumenten-
groep gaan knipperen, wat betekent dat de
richtingaanwijzers voor en achter naar beho-
ren werken.OPMERKING:
• Als een van de lampjes blijft branden en
niet knippert, of als een van de lampjes
zeer snel knippert, controleer dan aan de
buitenzijde van de auto of een lamp defect
is. Wanneer een van de richtingaanwijzers
niet gaat branden wanneer u de hendel
beweegt, is waarschijnlijk de desbetref-
fende lamp defect.
• Als u meer dan 1 mijl (1,6 km) hebt gere-
den met ingeschakelde richtingaanwijzer,
verschijnt het bericht "Turn Signal On"
(richtingaanwijzer aan) op het display in de
instrumentengroep en klinkt er een continu
geluidssignaal.
• Wanneer de daglichtlampen zijn ingescha-
keld en een richtingaanwijzer is geacti-
veerd, wordt de daglichtlamp aan de zijde
van de knipperende richtingaanwijzer uit-
geschakeld. De daglichtlamp gaat weer aan
wanneer de richtingaanwijzer wordt
uitgeschakeld.
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
40
OPMERKING:
De MIST-functie schakelt de sproeierpomp
niet in. Er wordt daarom geen ruitensproeier-
vloeistof op de voorruit gesproeid. De sproei-
functie moet worden geactiveerd om ruiten-
sproeiervloeistof op de voorruit te sproeien.
Regensensor — indien aanwezig
Deze voorziening detecteert vocht op de voor-
ruit en schakelt automatisch de ruitenwissers
in. De functie is vooral handig wanneer spat-
water van de weg of water dat van de ruiten-
wissers van een voorliggende auto wordt ge-
blazen, op de voorruit terechtkomt. Draai het
uiteinde van de multifunctionele hendel naar
een van de twee standen om deze functie te
activeren.
Automatisch wissen
De gevoeligheid van het systeem kan worden
ingesteld met de multifunctionele hendel.
Wisserintervalstand één is het minst gevoelig
en wisserintervalstand twee is het meest ge-
voelig. Zet de ruitenwisserschakelaar in de
stand O (off (uit)) als u het systeem niet wilt
gebruiken.OPMERKING:
• De regensensor werkt niet wanneer de rui-
tenwisserschakelaar in de stand voor lage
of hoge snelheid staat.
• Als er ijs of opgedroogd zout water op de
voorruit aanwezig is, werkt de regensensor
mogelijk niet goed.
• Het gebruik van Rain-X en was- of silico-
nenhoudende producten kan de prestaties
van de regensensor beïnvloeden.
• De regensensor kan worden in- en uitge-
schakeld met het Uconnect systeem, raad-
pleeg de paragraaf "Instellingen van
Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia" in
het instructieboekje voor meer informatie.
Het regensensorsysteem is voorzien van be-
schermfuncties voor de wisserbladen en
-armen en werkt niet onder de volgende om-
standigheden:
•Verandering stand van het contact— Als het
regensensorsysteem is ingeschakeld en het
contact wordt uit- en ingeschakeld, wordt
de automatische inschakeling van de rui-tenwissers onderdrukt totdat de rijsnelheid
hoger is dan 3 mph (5 km/u) of de ruiten-
wisserschakelaar uit en weer in de interval-
stand wordt gezet.
•Transmissie in neutraalstand— Het regen-
sensorsysteem werkt niet als de transmissie
in de stand NEUTRAL staat, tenzij de rui-
tenwisserschakelaar in een andere stand
wordt gezet of de schakelhendel uit de
neutraalstand wordt gezet.
In de modus Starten op afstand— Op voertui-
gen die zijn uitgerust met de functie voor
starten op afstand werkt de regensensor niet
als het voertuig in de modus Starten op af-
stand staat. Als de bestuurder in het voertuig
zit en de contactschakelaar in de stand ON/
RUN heeft gezet, dan kan de werking van de
regensensor worden hervat als deze is gese-
lecteerd en er geen andere belemmerende
omstandigheden zijn (eerder vermeld).
43
schakel deze dan uit. Zet de versnellingsbak
in de stand NEUTRAL en laat de motor sta-
tionair draaien. Als de meternaald niet terug-
keert naar normaal, zet de motor dan onmid-
dellijk uit en bel voor hulp. Raadpleeg de
paragraaf "Oververhitting van de motor" in het
hoofdstuk "In geval van nood/pech" voor meer
informatie.
— Waarschuwingslampje motorkap
open
Dit lampje gaat branden wanneer de motor-
kap niet volledig is gesloten.
OPMERKING:
Als het voertuig rijdt, klinkt er ook een ge-
luidssignaal.
— Waarschuwingslampje achter-
klep open
Dit lampje gaat branden als de achterklep is
geopend.
OPMERKING:
Als het voertuig rijdt, klinkt er ook een ge-
luidssignaal.
— Waarschuwingslampje oliedruk
Dit lampje wijst op een te lage motoroliedruk.
Als het lampje tijdens het rijden gaat bran-
den, zet de auto dan veilig stil en zet de motor
zo snel mogelijk af. Als het lampje aangaat,
klinkt er een geluidsignaal.
Start de motor pas opnieuw wanneer het
probleem is verholpen. Dit lampje geeft geen
informatie over het motoroliepeil. Het motor-
oliepeil moet worden gecontroleerd in de mo-
torruimte.
— Waarschuwingslampje olietempe-
ratuur
Deze indicator wijst op een te hoge olietem-
peratuur. Als het lampje tijdens het rijden
gaat branden, zet de auto dan veilig stil en zet
de motor zo snel mogelijk af. Wacht totdat de
olie is afgekoeld tot de normale temperatuur.
— Waarschuwingslampje voor de vei-
ligheidsgordels
Dit lampje geeft aan dat de veiligheidsgordel
van de bestuurder of passagier niet is vastge-
maakt. Wanneer het contact de eerste keer in
de stand ON/RUN of ACC/ON/RUN wordtgezet en als de veiligheidsgordel van de be-
stuurder is losgegespt, klinkt er een geluids-
signaal en gaat het lampje aan. Als tijdens
het rijden de veiligheidsgordel van de be-
stuurder of de voorpassagier niet is vastge-
gespt, gaat het waarschuwingslampje voor de
veiligheidsgordels branden of knipperen en
klinkt er een geluidssignaal. Raadpleeg de
paragraaf "Beveiligingssystemen voor inzit-
tenden" in het hoofdstuk "Veiligheid" voor
meer informatie.
— Waarschuwingslampje storing
transmissie
Dit lampje gaat branden (en er wordt een
bericht in het display van de instrumenten-
groep weergegeven en er klinkt een zoemer)
om aan te geven dat er een storing in de
transmissie zit. Neem contact op met de
erkende dealer als het bericht terugkomt na-
dat de motor opnieuw is gestart.
— Waarschuwingslampje versnellings-
baktemperatuur — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de tempe-
ratuur van de transmissievloeistof te hoog is.
Dit kan gebeuren bij veeleisend gebruik, zo-
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
72
u meerdere kilometers (mijlen) hebt gereden
met een snelheid hoger dan 48 km/u
(30 mph), dient u zo snel mogelijk contact op
te nemen met uw erkende dealer om het
probleem te laten opsporen en verhelpen.
• Het controlelampje "ESC uitgeschakeld" en
het controlelampje "ESC" gaan kort bran-
den wanneer het contact in de stand ON/
RUN of ACC/ON/RUN wordt gezet.
• Het ESC-systeem maakt zoemende of klik-
kende geluiden wanneer het actief is. Dit is
normaal. De geluiden houden op wanneer
ESC inactief wordt.
• Dit lampje gaat branden bij een ingreep van
ESC.
— Waarschuwingslampje ESC uitge-
schakeld — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan dat het elektronisch
stabiliteitsregelsysteem (ESC) is uitgescha-
keld.
Telkens wanneer de contactschakelaar in de
stand ON/RUN of ACC/ON/RUN wordt gezet,
wordt het ESC-systeem ingeschakeld, ook
wanneer dit eerder werd uitgeschakeld.
— Waarschuwingslampje brandstofon-
derbreking — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden na een ongeval. De
brandstoftoevoer wordt uitgeschakeld.
— Waarschuwingslampje voor de rij-
strookdetectie — indien aanwezig
Het waarschuwingslampje voor de rijstrook-
detectie gaat continu geel branden wanneer
het voertuig een rijstrookmarkering nadert.
Het waarschuwingslampje knippert wanneer
het voertuig over de rijstrookmarkering rijdt.
Raadpleeg de paragraaf "Rijstrookdetectie —
indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie.
— Waarschuwingslampje onderhoud
rijstrookdetectie — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer het
LaneSense-systeem niet werkt en onderhoud
nodig heeft. Bezoek een erkende dealer.
— Waarschuwingslampje brandstofvul-
dop los — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden als de brandstofvul-
dop los zit. Sluit de vuldop goed om het
lampje te laten doven. Bezoek een erkende
dealer als het lampje blijft branden.
— Waarschuwingslampje voor een
laag koelvloeistofniveau
Dit lampje gaat branden om aan te geven dat
het koelvloeistofpeil van het voertuig laag is.
— Waarschuwingslampje laag brand-
stofpeil
Afhankelijk van het feit of de tankinhoud is
51 of 60 liter is, gaat het waarschuwings-
lampje voor laag brandstofpeil branden als
het brandstofpeil zakt tot onder respectieve-
lijk 1,5 gal (5,6 liter) of 1,7 gal (6,6 liter).
— Waarschuwingslampje laag niveau
ruitensproeiervloeistof — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden als het peil van de
ruitensproeiervloeistof laag is.UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
74
te herstellen. Wanneer het ABS-lampje niet
gaat branden als de contactschakelaar in de
stand ON/RUN wordt gezet, moet het lampje
worden gecontroleerd door een erkende dea-
ler.
— Controlelampje 4WD LOW — indien
aanwezig
Dit lampje waarschuwt de bestuurder dat het
voertuig in de modus LOW staat van de vier-
wielaandrijving. De aandrijfassen vóór en
achter zijn samen mechanisch vergrendeld
waardoor de voor- en achterwielen worden
gedwongen om bij dezelfde snelheid te
draaien. De modus Low zorgt voor een grotere
overbrengingsverhouding zodat meer koppel
aan de wielen wordt geleverd.
Raadpleeg de paragraaf "Werking van de vier-
wielaandrijving — indien aanwezig" in het
hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer infor-
matie of de werking en het gebruik van vier-
wielaandrijving.
— Controlelampje 4WD-vergrendeling
Dit lampje waarschuwt de bestuurder dat het
voertuig in de modus LOCK (vergrendeld)
staat van de vierwielaandrijving. De aandrijf-assen vóór en achter zijn samen mechanisch
vergrendeld waardoor de voor- en achterwie-
len worden gedwongen om bij dezelfde snel-
heid te draaien.
Raadpleeg de paragraaf "Werking van de vier-
wielaandrijving" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie of de werking en
het gebruik van vierwielaandrijving.
— Controlelampje roetfilter (DPF) —
indien aanwezig
Als het lampje continu brandt, zit het filter
vol boven het gespecificeerde bereik.
— Controlelampje ESC
Het controlelampje ESC in de instrumenten-
groep gaat branden wanneer het contact in de
stand ON/RUN wordt gezet. Het hoort uit te
gaan wanneer de motor draait. Wanneer het
controlelampje ESC continu blijft branden ter-
wijl de motor draait, is een storing gedetec-
teerd in het ESC-systeem. Als het lampje blijft
branden nadat er verschillende keren is gestart
en u meerdere kilometers (mijlen) hebt gere-
den met een snelheid hoger dan 48 km/u(30 mph), dient u zo snel mogelijk contact op
te nemen met uw erkende dealer om het pro-
bleem te laten opsporen en verhelpen.
• Het controlelampje "ESC uitgeschakeld" en
het controlelampje "ESC" gaan kort bran-
den wanneer het contact in de stand ON/
RUN wordt gezet.
• Telkens wanneer de contactschakelaar in
de stand ON/RUN wordt gezet, wordt het
ESC-systeem ingeschakeld, ook wanneer
dit eerder werd uitgeschakeld.
• Het ESC-systeem maakt zoemende of klik-
kende geluiden wanneer het actief is. Dit is
normaal. De geluiden houden op wanneer
ESC inactief wordt na de manoeuvre die de
activering van het ESC-systeem heeft
veroorzaakt.
Dit verklikkerlampje geeft aan dat ESC ingrijpt.
— Controlelampje elektronisch stabili-
teitsregelsysteem (ESC) uitgeschakeld —
indien aanwezig
Dit lampje geeft aan dat het elektronisch
stabiliteitsregelsysteem (ESC) is uitgescha-
keld.UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
78
WAARSCHUWING!
• Informatie die is opgeslagen in de
systemen van uw voertuig, waaron-
der ook persoonlijke gegevens, toe-
gankelijk worden voor anderen.
Raadpleeg de paragraaf "Cyberveiligheid" in
het hoofdstuk "Multimedia" voor meer infor-
matie.
EMISSIECONTROLE- EN
ONDERHOUDSPROGRAM-
MA'S
Mogelijk is het in uw land wettelijk vereist om
het emissieregelsysteem van uw auto te laten
keuren. Als het systeem niet door de keuring
komt, mag u niet met de auto rijden.
Normaal gesproken is het OBD
II-systeem gereed. Het OBD II-
systeem is wellichtnietgereed als
uw auto onlangs een onderhoudsbeurt of een
ontladen accu heeft gehad of de accu is
vervangen. Mogelijk wordt uw voertuig afge-
keurd als het OBD II-systeem niet gereed is
voor de I/O-test.Voordat u naar de keuring gaat, kunt u met
behulp van de contactsleutel een eenvoudige
test uitvoeren. Ga als volgt te werk om te
controleren of het OBD II-systeem van uw
voertuig gereed is:
1. Schakel de contactschakelaar naar de
stand ON, maar torn of start de motor niet.
OPMERKING:
Als u de startmotor inschakelt, moet u de
test opnieuw starten.
2. Zodra u de contactschakelaar in de stand
ON zet, gaat het storingslampjesymbool
branden als onderdeel van een normale
gloeilampcontrole.
3. Ongeveer 15 seconden later gebeurt één
van de volgende twee dingen:
• Het storingslampje knippert ongeveer tien
seconden en blijft dan continu branden tot
u het contact op UIT zet of de motor start.
Dit betekent dat het OBD II-systeem van de
autoniet gereedis en u dus beternietnaar
het keuringsstation kunt gaan.• Het storingslampje knippert niet en blijft
continu branden tot u het contact in de
stand OFF zet of de motor start. Dit bete-
kent dat het OBD II-systeem van de auto
gereedis en u dus naar het keuringsstation
kunt gaan.
Als het boorddiagnosesysteem (OBD II)niet
gereedis, dient u een erkende dealer of
werkplaats te bezoeken. Als er onlangs onder-
houd is uitgevoerd, of als de accu onlangs is
ontladen of vervangen, hoeft u mogelijk al-
leen met de auto te rijden om het OBD
II-systeem op de normale manier bij te wer-
ken. Als u vervolgens de hierboven beschre-
ven testprocedure opnieuw uitvoert, wordt
mogelijk aangegeven dat het systeemnu wel
gereed is.
Ongeacht de toestand van het OBD II-
systeem moet u onderhoud laten uitvoeren
voordat u naar de keuring gaat als het sto-
ringslampje tijdens normaal gebruik van de
auto brandt. De auto kan worden afgekeurd
als het storingslampje brandt terwijl de motor
draait.
83