Om de parkeerrem handmatig in te schake-
len, trekt u de schakelaar kort omhoog. Het
waarschuwingslampje BRAKE in de instru-
mentengroep en een indicator op de schake-
laar gaan branden.
Om de parkeerrem handmatig los te maken,
moet de contactschakelaar in de stand RUN
staan. Plaats vervolgens uw voet op het rem-
pedaal en duw de parkeerremschakelaar kortnaar benden. Zodra de parkeerrem volledig
uitgeschakeld is, gaan het waarschuwings-
lampje BRAKE en de schakelaarindicator uit.
De parkeerrem kan ook automatisch worden
vrijgegeven. Terwijl de motor loopt en de
versnellingsbak in een versnelling staat, laat
u het rempedaal los en trapt u het gaspedaal
in. Omwille van de veiligheid moet de veilig-
heidsgordel eveneens worden vastgegespt.
OPMERKING:
• Mogelijk is een zacht zoemend geluid hoor-
baar vanaf de achterzijde van de auto wan-
neer de parkeerrem wordt ingeschakeld of
uitgeschakeld.
• Als uw voet zich op het rempedaal bevindt
wanneer u de parkeerrem inschakelt of uit-
schakelt, merkt u mogelijk dat het rempe-
daal iets beweegt.
• De nieuwe automatische parkeerremfunc-
tie kan worden gebruikt om de parkeerrem
automatisch in te schakelen wanneer u de
auto parkeert. De automatische parkeerrem
kan worden ingeschakeld en uitgeschakeld
via het menu Settings (instellingen) in
Uconnect.• De parkeerrem kan eveneens worden inge-
schakeld wanneer de contactschakelaar in
de stand OFF staat, maar kan alleen worden
uitgeschakeld wanneer de contactschake-
laar in de stand ON/RUN staat.
• Als uitzonderlijke omstandigheden verei-
sen dat de handrem tijdens het rijden moet
worden ingeschakeld, drukt u de schake-
laar van de elektrische handrem omhoog en
houdt u deze vast zolang de inschakeling
noodzakelijk is. Het waarschuwingslampje
BRAKE gaat branden en er klinkt een con-
tinu geluidssignaal. Ook blijven de remlich-
ten automatisch branden zolang het voer-
tuig in beweging is.
• SafeHold is een nieuwe functie voor het
automatisch inschakelen van de handrem
onder bepaalde omstandigheden. Het EPB
controleert de status van de veiligheidsgor-
del van de bestuurder, het bestuurderspor-
tier en de pedaalstanden om te bepalen of
de bestuurder is uitgestapt terwijl de auto
nog steeds kan bewegen en schakelt vervol-
gens automatisch de parkeerrem in om te
voorkomen dat de auto wegrolt.
Parkeerremschakelaar
STARTEN EN RIJDEN
160
• Het EPB-storingslampje gaat branden wan-
neer de EPB-schakelaar langer dan 20 se-
conden in de stand voor vrijzetten of in-
schakelen wordt gehouden. Het lampje
gaat uit wanneer de schakelaar wordt
losgelaten.
• Raadpleeg het hoofdstuk "Starten en rij-
den" in het instructieboekje van uw
voertuig.
WAARSCHUWING!
• Gebruik de stand PARK nooit als vervan-
ging voor de handrem. Trek de handrem
altijd volledig aan als u de auto parkeert,
om te voorkomen dat de auto gaat rollen
en mogelijk letsel of schade veroorzaakt.
• Wanneer u het voertuig verlaat, moet u
zich er altijd van verzekeren dat de con-
tactschakelaar in de OFF staat. Verwij-
der daarna de sleutelhouder uit het voer-
tuig en vergrendel deze.
• Laat nooit kinderen alleen in een auto
achter of in de buurt van een auto die
niet is afgesloten. Het achterlaten van
kinderen zonder toezicht in een auto is
om verschillende redenen gevaarlijk.
WAARSCHUWING!
Kinderen of derden lopen dan het risico
op ernstig of zelfs dodelijk letsel. Waar-
schuw kinderen dat ze niet aan de hand-
rem, het rempedaal of de schakelhendel
mogen komen.
• Laat de sleutelhouder niet in of bij het
voertuig achter (of op een plaats die
bereikbaar is voor kinderen) en laat het
contact niet in de stand ACC of ON/RUN
staan. Een kind zou de knoppen van de
elektrische raambediening of andere
schakelaars kunnen bedienen of de auto
in beweging kunnen zetten.
• Controleer of de handrem volledig is vrij-
gezet voordat u gaat rijden. Als u dit niet
doet, kan dit leiden tot een defect van de
remmen, en daardoor tot een aanrijding.
• Trek de handrem altijd volledig aan als u
de auto parkeert, om te voorkomen dat
de auto gaat rollen en mogelijk letsel of
schade veroorzaakt. Controleer ook of de
schakelhendel in de stand PARK staat.
Als dit wordt nagelaten kan de auto gaan
rollen en schade of letsel veroorzaken.
WAARSCHUWING!
• Het remsysteem kan ernstig beschadigd
raken als u rijdt met aangetrokken hand-
rem, of de handrem herhaaldelijk ge-
bruikt om het voertuig af te remmen.
LET OP!
Als het waarschuwingslampje voor het
remsysteem blijft branden nadat de hand-
rem is vrijgezet, duidt dit op een storing in
het remsysteem. Laat het remsysteem on-
middellijk controleren door een erkende
dealer.
Automatische parkeerrem
De EPB kan worden geprogrammeerd voor
automatische inschakeling wanneer de voer-
tuigsnelheid lager is dan 3 km/u (1,9 mph)
en de automatische versnellingsbak in PARK
is gezet, of bij een handgeschakelde versnel-
lingsbak, wanneer de contactschakelaar in de
stand OFF wordt gezet. De automatische par-
161
DRIVE (D)
Deze stand is bedoeld voor het rijden in de
stad en op de grote weg. In deze stand scha-
kelt de versnellingsbak het soepelst en rijdt u
het zuinigst. De versnellingsbak schakelt au-
tomatisch op naar alle versnellingen. De
stand DRIVE zorgt voor optimale rijeigen-
schappen onder alle normale omstandighe-
den.
Als er echter veel geschakeld wordt (bijvoor-
beeld wanneer het voertuig zwaar beladen is,
in heuvelachtig terrein, bij rijden met sterke
tegenwind of met een zware aanhangwagen)
gebruikt u AutoStick om een lagere versnel-
ling te selecteren (raadpleeg "AutoStick" in
dit hoofdstuk voor meer informatie). Onder
deze omstandigheden presteert de auto beter
in een lagere versnelling en wordt de levens-
duur van de versnellingsbak verlengd omdat
het schakelen wordt beperkt en minder hitte
wordt gegenereerd.
Als de temperatuur in de versnellingsbak de
normale bedrijfstemperatuur overschrijdt,
wijzigt de controller van de versnellingsbak
mogelijk het schakelpatroon, wordt het mo-
torkoppel gereduceerd en/of wordt het bereikvoor het aangrijpen van de koppelomvormer-
koppeling vergroot. Hiermee voorkomt u
schade aan de versnellingsbak door overver-
hitting.
Als de versnellingsbak extreem warm wordt,
dan kan het "Waarschuwingslampje versnel-
lingsbaktemperatuur" gaan branden en is het
mogelijk dat de versnellingsbak anders werkt
dan normaal totdat hij is afgekoeld.
Bij lage temperaturen kan de werking van de
transmissie veranderen afhankelijk van de
temperatuur van de motor en/of de transmis-
sie alsmede van de rijsnelheid. Dit zorgt
ervoor dat de motor en de versnellingsbak
sneller opwarmen zodat maximale efficiëntie
wordt bereikt. Het inschakelen van de kop-
pelomvormerkoppeling (en schakelen naar
de 8e of 9e versnelling) is pas mogelijk als de
motor en/of transmissie warm is (zie "Opmer-
king" bij "Koppelomvormerkoppeling" in dit
hoofdstuk). De normale werking wordt her-
steld zodra de temperatuur voldoende is ge-
stegen.AUTOSTICK
AutoStick is een interactieve functie, die
handmatig schakelen mogelijk maakt waar-
door u meer controle over de auto krijgt. Met
AutoStick kunt u maximaal remmen op de
motor, ongewenst op- of terugschakelen voor-
komen en de prestaties van de auto verbete-
ren. Met dit systeem heeft u ook meer con-
trole over de auto bij het inhalen, bij het
rijden in de stad, bij glad wegdek, in de
bergen, het trekken van een aanhangwagen
en vele andere situaties.
Bediening
Wanneer de schakelhendel in de stand
AutoStick staat (naast de stand DRIVE), kan
deze naar voren en achteren worden bewo-
gen. De bestuurder kan zo handmatig de
gewenste versnelling kiezen. Door de scha-
kelhendel naar voren (-) te bewegen, wordt
teruggeschakeld en naar achteren (+) wordt
opgeschakeld. De huidige versnelling wordt
weergegeven in de instrumentengroep.
In de stand AutoStick schakelt de versnel-
lingsbak op of terug wanneer de bestuurder
de schakelhendel naar achteren (+) of naar
voren (-) beweegt, tenzij dit leidt tot stotteren
STARTEN EN RIJDEN
172
of een te hoog toerental van de motor. De
versnellingsbak blijft in de gekozen versnel-
ling totdat naar een hogere of lagere versnel-
ling wordt geschakeld, met uitzondering van
de onderstaande situaties.
• De versnellingsbak schakelt automatisch
terug als de snelheid van de auto afneemt
(om stotteren van de motor te voorkomen),
waarbij de huidige versnelling wordt aange-
geven.
• De versnellingsbak schakelt automatisch
terug naar de eerste versnelling wanneer de
auto tot stilstand komt. Na stilstand moet
de bestuurder handmatig opschakelen (+)
tijdens het optrekken.
• U kunt vanuit stilstand wegrijden in de
eerste of tweede versnelling (of in de derde
versnelling, in de gearing 4LO, of de modi
Snow of Sand, indien beschikbaar). Als u
kort op (+) drukt (bij stilstand) kunt u
wegrijden in de tweede versnelling. Wegrij-
den in de tweede versnelling kan zinvol zijn
als het wegdek glad is door sneeuw of ijs.
• Als door terugschakelen het maximum mo-
tortoerental wordt overschreden, vindt het
terugschakelen niet plaats.•Wanneer de voertuigsnelheid te laag is, ne-
geert het systeem alle opschakelpogingen.
• Het schakelen van de transmissie valt meer
op als AutoStick is ingeschakeld.
• Het systeem kan terugkeren naar de auto-
matische schakelmodus als een storing of
oververhitting wordt gedetecteerd.
OPMERKING:
Wanneer Selec-Speed of de afdalingsregeling
(HDC) is ingeschakeld, is de AutoStick niet
actief.
U kunt AutoStick uitschakelen door de scha-
kelhendel weer in de stand DRIVE te zetten.
U kunt AutoStick op elk moment in of uit-
schakelen zonder dat u uw voet van het gas-
pedaal hoeft te nemen.
WAARSCHUWING!
Schakel op gladde wegen niet terug om te
remmen op de motor. De aangedreven wie-
len kunnen hun grip verliezen, waardoor
de auto in een slip kan raken, wat een
aanrijding of persoonlijk letsel tot gevolg
kan hebben.Noodloopmodus van de versnellingsbak
De werking van de versnellingsbak wordt
elektronisch gecontroleerd op abnormale si-
tuaties. Als een situatie wordt gedetecteerd
die schade aan de versnellingsbak kan ver-
oorzaken, wordt de noodloopmodus van de
versnellingsbak geactiveerd. In deze modus
werkt de transmissie mogelijk alleen in een
bepaalde versnelling of blijft deze in NEU-
TRAL staan. Het is mogelijk dat het storings-
lampje brandt. Dankzij de noodloopmodus
kan het voertuig voor reparatie naar een er-
kende dealer worden gereden zonder dat de
versnellingsbak beschadigd raakt.
In het geval van een kortstondig probleem
kan de versnellingsbak, door de volgende
stappen uit te voeren, worden gereset om
weer alle vooruitversnellingen te kunnen ge-
bruiken:
1. Stop de auto.
2. Schakel, indien mogelijk, naar PARK. Als
dit niet mogelijk is, zet u de transmissie in
de stand NEUTRAL.
173
Activeren
Druk op de toets aan/uit om de cruisecontrol
in te schakelen. Het controlelampje van de
cruisecontrol gaat branden in het display in
de instrumentengroep. Druk nogmaals op de
toets aan/uit om het systeem uit te schake-
len. Het controlelampje van de cruisecontrol
gaat uit. Het systeem moet worden uitge-
schakeld wanneer het niet wordt gebruikt.
WAARSCHUWING!
Het is gevaarlijk om de cruisecontrol inge-
schakeld te laten wanneer u deze niet
gebruikt. U kunt het systeem dan per on-
geluk instellen en sneller rijden dan u wilt.
U kunt dan de controle over het stuur
verliezen en een ongeval veroorzaken. Laat
het systeem altijd uitgeschakeld als u het
niet gebruikt.
De gewenste snelheid instellen
Schakel de cruisecontrol in.
OPMERKING:
U mag pas op de knop SET (+) of SET(-)
drukken als de auto met een gelijkmatige
snelheid op een vlakke weg rijdt.
Wanneer de auto de gewenste snelheid heeft
bereikt, drukt u kort op de knop SET (+) of
SET (-). Laat het gaspedaal los. De auto zal
nu automatisch de gekozen snelheid handha-
ven.
Ingestelde snelheid aanpassen
De snelheid verhogen
Wanneer de cruisecontrol is ingesteld, kunt u
de snelheid verhogen door op de knop SET
(+)te drukken.
De bestuurder kan de gewenste eenheden
kiezen via het Uconnect systeem indien aan-
wezig. De verhoging van de snelheid wordt,
afhankelijk van de gekozen eenheid, in me-
trische (km/u) of Amerikaanse (mph) eenhe-
den weergegeven:Snelheid VS (mph)
• Als u eenmaal op de knop SET(+)drukt,
wordt de ingestelde snelheid verhoogd met
1 mph. Telkens wanneer u opnieuw kort op
de knop drukt, wordt de snelheid met
1 mph verhoogd.
• Als u de knop ingedrukt houdt, wordt de
ingestelde snelheid continu verhoogd tot-
dat u de knop loslaat. De nieuwe snelheid
wordt dan ingesteld.
Metrische snelheid (km/u)
• Als u eenmaal op de knop SET(+)drukt,
wordt de ingestelde snelheid verhoogd met
1 km/u. Telkens wanneer u opnieuw kort op
de knop drukt, wordt de snelheid met
1 km/u verhoogd.
• Als u de knop ingedrukt houdt, wordt de
ingestelde snelheid continu verhoogd tot-
dat u de knop loslaat. De nieuwe snelheid
wordt dan ingesteld.
STARTEN EN RIJDEN
180
Alleen de medewerker van de alarmcentrale
kan op afstand het gesprek beëindigen en,
indien nodig, de auto terugbellen via het
Emergency Call-systeem. Zodra het gesprek
is beëindigd, kunt u nog steeds contact op-
nemen met de alarmcentrale om extra infor-
matie te geven door nogmaals op de knop te
drukken.
SOS-Emergency Call gebruiken
Houd de SOS-Emergency Call-knop enkele
seconden ingedrukt. De LED naast de SOS-
knop knippert één keer en blijft dan branden
om aan te geven dat de oproep is geplaatst.
OPMERKING:
Er is een vertraging van 10 seconden voordat
het gesprek wordt geplaatst, voor het geval
dat de SOS-Emergency Call-knop per onge-
luk wordt ingedrukt. Het systeem zal een
gesproken waarschuwing geven dat een
noodoproep wordt gedaan. Om de oproep te
annuleren, drukt u de SOS-Emergency Call-
knop nogmaals in.Zodra er verbinding is tussen het voertuig en de
alarmcentrale zal het SOS-Emergency Call-
systeem de volgende belangrijke voertuiginfor-
matie doorgeven aan de alarmcentrale:
• Indicatie dat de inzittende een SOS-
Emergency Call heeft gedaan.
• Het chassisnummer (VIN).
• De laatst bekende GPS-coördinaten van het
voertuig.
U kunt vervolgens met de alarmcentrale spre-
ken om te bepalen of extra hulp nodig is.
De SOS-Emergency Call heeft voorrang boven
andere geluidsbronnen. Deze worden ge-
dempt. Als u een telefoon hebt verbonden via
Bluetooth wordt deze losgekoppeld en weer
gekoppeld aan het einde van de SOS-
Emergency Call. Gesproken aanwijzingen be-
geleiden u tijdens de SOS-Emergency Call.
Als er verbinding wordt gemaakt tussen de
alarmcentrale en uw auto, kan de medewer-
ker van de alarmcentrale gesprekken en ge-
luiden in uw voertuig opnemen zodra er ver-
binding is. Door gebruik te maken van de
dienst gaat u ermee akkoord dat deze infor-
matie wordt gedeeld.Beperkingen van het SOS-Emergency Call sys-
teem
Als het contact in de stand RUN wordt gezet,
voert het Emergency Call-systeem een routi-
necontrole uit. Tijdens deze controle brandt
gedurende ongeveer drie seconden een rood
lampje. Dit signaal moet niet worden verward
met een foutmelding. In geval van een storing
blijft het rode lampje branden. Als het SOS-
Emergency Call-systeem een storing detec-
teert, kan het volgende gebeuren op het mo-
ment dat de storing wordt gedetecteerd:
• De LED naast de knop SOS-knop blijft rood
branden.
• Het Emergency Call-systeem wordt gevoed
door zijn eigen niet-oplaadbare batterij om
ervoor te zorgen dat het blijft werken, zelfs
als de accu leeg is of losgekoppeld is.
Wanneer de systeembatterij leeg is, geeft
het display in de instrumentengroep een
speciaal bericht weer, anders dan berichten
met betrekking tot andere soorten storin-
gen. In dit geval werkt het systeem alleen
als het wordt gevoed door de accu van het
voertuig.
207
WAARSCHUWING!
DER MEER TIJDENS OF NA EEN ON-
GEVAL), ZULLEN OOK DE MTC+ FUNC-
TIES, APPS EN SERVICES NIET WER-
KEN.
• De controller van het beveiligingssys-
teem voor inzittenden schakelt het waar-
schuwingslampje voor het airbagsys-
teem in de instrumentengroep in als er
een storing wordt gedetecteerd in een
van de onderdelen van het airbagsys-
teem. Als het waarschuwingslampje voor
het airbagsysteem brandt, werkt het air-
bagsysteem mogelijk niet goed en kan
het SOS-Emergency Call-systeem moge-
lijk geen signaal naar de alarmcentrale
zenden. Als het waarschuwingslampje
voor het airbagsysteem brandt, dient u
contact op te nemen met het servicenet-
werk om het airbagsysteem onmiddellijk
te laten controleren.
• Als u de LED op de SOS-Emergency
Call-knop negeert, kan dit betekenen
dat u mogelijk geen gebruik kunt maken
van SOS-Emergency Call wanneer dat
nodig is. Als de LED op de SOS-
WAARSCHUWING!
Emergency Call-knop rood brandt, dient
u contact op te nemen met het service-
netwerk om het SOS-Emergency Call-
systeem onmiddellijk te laten controle-
ren.
• Als een inzittende mogelijk in gevaar is
(bijv. als er vuur of rook zichtbaar is, bij
gevaarlijke verkeersomstandigheden of
een gevaarlijke locatie), wacht dan niet
tot u spraakcontact met een centralist
van de alarmcentrale hebt. Alle inzitten-
den dienen de auto onmiddellijk te ver-
laten en zich naar een veilige plek te
begeven.
• Het niet uitvoeren van periodiek onder-
houd en regelmatige controles aan uw
voertuig kan leiden tot schade aan uw
voertuig, een ongeval of ernstig letsel.Veelgestelde vragen:
Wat gebeurt er als ik per ongeluk op de SOS-
Emergency Call-knop druk?
• U hebt na het indrukken van de noodknop
10 seconden de tijd om de oproep te annu-
leren. Om de oproep te annuleren, drukt u
nogmaals op de knop.
Wat voor soort informatie wordt verzonden wan-
neer ik een SOS-Emergency Call doe vanuit mijn
voertuig?
• Bepaalde voertuiginformatie, zoals het VIN,
wordt doorgegeven samen met de laatst
bekende GPS-locatie. De medewerker van
de alarmcentrale kan gesprekken en gelui-
den in uw voertuig opnemen zodra er ver-
binding is. Door gebruik te maken van de
dienst gaat u ermee akkoord dat deze infor-
matie wordt gedeeld.
Wanneer kan ik de SOS-Emergency Call-knop
gebruiken?
• U kuntALLEENgebruikmaken van de SOS-
Emergency Call-knop om een oproep te
plaatsen als u of iemand anders noodhulp
nodig heeft.
209
WAARSCHUWING!
• U kunt ernstig letsel oplopen tijdens het
werken aan of bij een motorvoertuig.
Voer alleen werkzaamheden uit waarvan
u kennis hebt en waarvoor u over het
juiste gereedschap beschikt. Als u twij-
felt over uw kunde om een bepaalde
werkzaamheid uit te voeren, breng dan
uw auto naar een vakkundige monteur.
• Het niet correct inspecteren en onder-
houden van uw auto kan tot gevolg heb-
ben dat een onderdeel niet correct func-
tioneert, wat de rijeigenschappen en
prestaties nadelig beïnvloedt. Dit kan
een aanrijding tot gevolg hebben.
2.4-liter benzinemotor
Uw auto is uitgerust met een automatische
indicator voor olieverversing. De indicator
voor olieverversing herinnert u eraan dat uw
auto een onderhoudsbeurt nodig heeft.
Afhankelijk van de bedrijfsomstandigheden
van de motor wordt het bericht voor olie
verversen weergegeven in de instrumenten-
groep. Dit betekent dat uw auto een onder-houdsbeurt nodig heeft. Omstandigheden zo-
als frequente korte ritten en gebruik van de
trekhaak, zeer hoge of lage omgevingstempe-
raturen zijn van invloed op de weergave van
het bericht "Change Oil" (olie verversen) of
"Oil Change Required" (olieverversing ver-
eist). Bij zware bedrijfsomstandigheden kan
het bericht voor olie verversen al na 5600 km
(3500 mijl) gaan branden na de laatste reset.
Laat het onderhoud zo snel mogelijk, binnen
805 km (500 mijl), uitvoeren.
OPMERKING:
Onder geen beding mogen de intervaltermij-
nen voor olieverversing groter zijn dan
7,500 miles (12 000 km) of 12 maanden,
afhankelijk van wat eerst komt.
OPMERKING:
Het lampje voor olie verversen gaat niet bran-
den onder deze omstandigheden.
Eenmaal per maand of voor een lange rit:
• Oliepeil controleren.
• Niveau van de ruitensproeiervloeistof con-
troleren.• Bandenspanning controleren en kijken of
er sprake is van ongebruikelijke slijtage of
beschadigingen.
• Controleer de vloeistofniveaus van het koel-
vloeistofreservoir en het hoofdremcilinder-
reservoir en vul indien nodig vloeistof bij.
• De werking van alle lampen binnen en
buiten controleren.
Vereiste onderhoudsintervallen.
Bij iedere olieverversingsinterval, zoals aange-
geven door de indicator voor olie verversen:
Olie verversen en filter vervangen.
Accu controleren, indien nodig klemmen
reinigen en vastdraaien.
Remblokken, remschoenen, rotoren, rem-
trommels en slangen controleren.
Bescherming en slangen van motorkoelsys-
teem controleren.
Uitlaatsysteem inspecteren.
Luchtfilter controleren bij gebruik in een
stoffige omgeving of bij off road-gebruik.
Raadpleeg het onderhoudsschema op de vol-
gende pagina voor de vereiste
onderhoudsintervallen.
SERVICE EN ONDERHOUD
254