te herstellen. Wanneer het ABS-lampje niet
gaat branden als de contactschakelaar in de
stand ON/RUN wordt gezet, moet het lampje
worden gecontroleerd door een erkende dea-
ler.
— Controlelampje 4WD LOW — indien
aanwezig
Dit lampje waarschuwt de bestuurder dat het
voertuig in de modus LOW staat van de vier-
wielaandrijving. De aandrijfassen vóór en
achter zijn samen mechanisch vergrendeld
waardoor de voor- en achterwielen worden
gedwongen om bij dezelfde snelheid te
draaien. De modus Low zorgt voor een grotere
overbrengingsverhouding zodat meer koppel
aan de wielen wordt geleverd.
Raadpleeg de paragraaf "Werking van de vier-
wielaandrijving — indien aanwezig" in het
hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer infor-
matie of de werking en het gebruik van vier-
wielaandrijving.
— Controlelampje 4WD-vergrendeling
Dit lampje waarschuwt de bestuurder dat het
voertuig in de modus LOCK (vergrendeld)
staat van de vierwielaandrijving. De aandrijf-assen vóór en achter zijn samen mechanisch
vergrendeld waardoor de voor- en achterwie-
len worden gedwongen om bij dezelfde snel-
heid te draaien.
Raadpleeg de paragraaf "Werking van de vier-
wielaandrijving" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie of de werking en
het gebruik van vierwielaandrijving.
— Controlelampje roetfilter (DPF) —
indien aanwezig
Als het lampje continu brandt, zit het filter
vol boven het gespecificeerde bereik.
— Controlelampje ESC
Het controlelampje ESC in de instrumenten-
groep gaat branden wanneer het contact in de
stand ON/RUN wordt gezet. Het hoort uit te
gaan wanneer de motor draait. Wanneer het
controlelampje ESC continu blijft branden ter-
wijl de motor draait, is een storing gedetec-
teerd in het ESC-systeem. Als het lampje blijft
branden nadat er verschillende keren is gestart
en u meerdere kilometers (mijlen) hebt gere-
den met een snelheid hoger dan 48 km/u(30 mph), dient u zo snel mogelijk contact op
te nemen met uw erkende dealer om het pro-
bleem te laten opsporen en verhelpen.
• Het controlelampje "ESC uitgeschakeld" en
het controlelampje "ESC" gaan kort bran-
den wanneer het contact in de stand ON/
RUN wordt gezet.
• Telkens wanneer de contactschakelaar in
de stand ON/RUN wordt gezet, wordt het
ESC-systeem ingeschakeld, ook wanneer
dit eerder werd uitgeschakeld.
• Het ESC-systeem maakt zoemende of klik-
kende geluiden wanneer het actief is. Dit is
normaal. De geluiden houden op wanneer
ESC inactief wordt na de manoeuvre die de
activering van het ESC-systeem heeft
veroorzaakt.
Dit verklikkerlampje geeft aan dat ESC ingrijpt.
— Controlelampje elektronisch stabili-
teitsregelsysteem (ESC) uitgeschakeld —
indien aanwezig
Dit lampje geeft aan dat het elektronisch
stabiliteitsregelsysteem (ESC) is uitgescha-
keld.UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
78
— Controlelampje Forward Collision
— indien aanwezig
Deze indicator gaat branden om u te waar-
schuwen voor een mogelijke aanrijding met
een voertuig vóór u.
Controlelampje Forward Collision War-
ning uit — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan dat Forward Collision
Warning is uitgeschakeld.
— Controlelampje laag niveau Diesel
Exhaust Fluid (DEF) — indien aanwezig
Het controlelampje laag niveau Diesel Ex-
haust Fluid (DEF) gaat branden wanneer er
weinig Diesel Exhaust Fluid (DEF) in de auto
aanwezig is. Raadpleeg "Starten en rijden"
voor meer informatie hierover.
— Controlelampje mistlampen achter
— indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de mistach-
terlichten zijn ingeschakeld.
— Controlelampje water in brandstof
— indien aanwezig
De indicator "Water in brandstof dieselmotor"
brandt als water wordt gedetecteerd in de
brandstoffilters. Als dit lampje blijft branden,
mag u de auto NIET starten voordat u het
water uit de brandstoffilters hebt afgetapt om
schade aan de motor te voorkomen.
— Lampje Wacht met starten —
indien aanwezig
De indicator "Wachten met starten" brandt
ongeveer twee seconden als u de contact-
schakelaar in de stand RUN zet. Dit kan
langer duren gebaseerd op koudere bedrijfs-
omstandigheden. Auto zal niet starten zolang
de indicator wordt weergegeven. Raadpleeg
de paragraaf "De motor starten" in het hoofd-
stuk "Starten en rijden" voor meer informatie
hierover.
OPMERKING:
Het controlelampje "Wachten met starten"
brandt mogelijk niet als de temperatuur in
het inlaatspruitstuk hoog genoeg is.
Witte controlelampjes
— Controlelampje cruisecontrol ge-
reed
Dit lampje gaat branden wanneer de cruise-
control gereed is, maar niet is ingesteld.
— Controlelampje LaneSense (rij-
strookdetectie) — indien aanwezig
Wanneer de rijstrookdetectie is ingeschakeld,
maar niet is geactiveerd, brandt het controle-
lampje van de rijstrookdetectie continu wit.
Dit gebeurt wanneer alleen de linker, rechter
of geen van beide rijstrookmarkeringen wordt
gedetecteerd. Wanneer slechts één rijstrook-
markering wordt gedetecteerd, is het systeem
gereed voor het geven van visuele waarschu-
wingen wanneer onbedoeld de rijstrook wordt
verlaten.
Raadpleeg de paragraaf "Rijstrookdetectie —
indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie.
79
— Controlelampje Hill Descent Control
(HDC) — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan wanneer de afdalingsre-
geling (Hill Descent Control; HDC) is ingescha-
keld. Het lampje blijft branden als HDC is
ingeschakeld. HDC kan alleen worden inge-
schakeld wanneer de tussenbak in de stand
“4WD Low” staat en de voertuigsnelheid lager
dan 48 km/u (30 mph) is. Wanneer niet aan
deze voorwaarden is voldaan, zal het HDC-
controlelampje gaan knipperen, wanneer u
probeert de HDC-functie in te schakelen.
— Controlelampje cruisecontrol inge-
steld INGESTELD — indien aanwezig
Dit lampje brandt wanneer de cruisecontrol is
ingesteld. Raadpleeg de paragraaf "cruise-
control — indien aanwezig" in het hoofdstuk
"Starten en rijden" voor meer informatie.
— Waarschuwingslampje ingestelde
snelheid — indien aanwezig
Als de waarschuwing ingestelde snelheid ver-
schijnt, gaat het verklikkerlampje waarschu-
wing ingestelde snelheid in de instrumenten-
groep branden. Wanneer de ingestelde
snelheid wordt overschreden, klinkt er eengeluidssignaal en wordt een melding weerge-
geven. De snelheidswaarschuwing kan op het
display van de instrumentengroep worden in-
en uitgeschakeld. Raadpleeg voor meer infor-
matie de paragraaf "Menu-items display in de
instrumentengroep" in het hoofdstuk "Uw in-
strumentenpaneel leren kennen".
De waarde 55 is slechts een voorbeeld van
een snelheid die kan worden ingesteld.
— Controlelampje actieve snelheids-
begrenzer AAN — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de actieve
snelheidsbegrenzer is ingeschakeld, maar
niet is ingesteld.
Groene controlelampjes
— Controlelampje actieve snelheids-
begrenzer INGESTELD
Dit lampje gaat branden wanneer de actieve
snelheidsbegrenzer is ingeschakeld en is in-
gesteld op een specifieke snelheid.
— Lampje Adaptieve cruisecontrol
(ACC) ingesteld met geen doel gedetecteerd
— indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de adap-
tieve cruisecontrol is ingesteld zonder dat
een doelvoertuig is gedetecteerd. Raadpleeg
de paragraaf "Adaptieve cruisecontrol (ACC)
— indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten
en rijden" voor meer informatie.
— Lampje adaptieve cruisecontrol
(ACC) ingesteld met doel gedetecteerd —
indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de adap-
tieve cruisecontrol is ingesteld en het doel-
voertuig is gedetecteerd. Raadpleeg de para-
graaf "Adaptieve cruisecontrol (ACC) —
indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie.
— Controlelampje LaneSense (rij-
strookdetectie) — indien aanwezig
Het controlelampje van de rijstrookdetectie
brandt continu groen wanneer beide rij-
strookmarkeringen zijn gedetecteerd en is
het systeem gereed voor het geven van visu-UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
80
ele en voelbare waarschuwingen als een rij-
strook onbedoeld wordt verlaten. Raadpleeg
de paragraaf "Rijstrookdetectie — indien
aanwezig" in het hoofdstuk "Starten en rij-
den" voor meer informatie.
— Controlelampje parkeerlichten/
koplampen Aan
Dit controlelampje brandt wanneer de par-
keerlichten of koplampen zijn ingeschakeld.
— Controlelampje mistlampen vóór —
indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de mistlam-
pen vóór zijn ingeschakeld.
— Controlelampjes richtingaanwij-
zers
Wanneer de linker of rechter richtingaanwij-
zer is ingeschakeld, knippert het controle-
lampje van de richtingaanwijzer en de bijbe-
horende richtingaanwijzers knipperen.
Richtingaanwijzers kunnen worden geacti-
veerd door de multifunctionele hendel om-
laag (links) of omhoog (rechts) te bewegen.OPMERKING:
• Er klinkt een continu geluidssignaal als de
auto verder dan 1 mijl (1,6 km) rijdt met
een ingeschakelde richtingaanwijzer.
• Als één van de richtingaanwijzers sneller
knippert dan normaal, moet u controleren
of er een gloeilampje aan de buitenkant
defect is.
— Controlelampje cruisecontrol inge-
steld — indien aanwezig
Dit lampje brandt wanneer de cruisecontrol is
ingesteld op de gewenste snelheid. Raadpleeg
de paragraaf "Cruisecontrol" in het hoofdstuk
"Starten en rijden" voor meer informatie.
— Controlelampje Stop/start actief —
indien aanwezig
Dit controlelampje gaat branden wanneer de
Stop/Start-functie zich in de modus "Auto-
stop" bevindt.
— Controlelampje automatisch groot-
licht — indien aanwezig
Dit controlelampje geeft aan dat het automa-
tisch grootlicht is ingeschakeld.
Blauwe controlelampjes
— Controlelampje grootlicht
Dit controlelampje geeft aan dat het groot-
licht is ingeschakeld. Als het dimlicht is
ingeschakeld, duwt u de multifunctionele
hendel naar voren (naar de voorkant van het
voertuig) om het grootlicht in te schakelen.
Trek de multifunctionele hendel naar achte-
ren (naar de achterkant van het voertuig) om
het grootlicht uit te schakelen. Wanneer het
grootlicht is uitgeschakeld, trekt u de hendel
naar u toe om het grootlicht tijdelijk in te
schakelen, of te "knipperen".
Grijze controlelampjes
— Controlelampje actieve snelheids-
begrenzer AAN
Dit lampje gaat branden wanneer de actieve
snelheidsbegrenzer is ingeschakeld, maar
niet is ingesteld.
81
— Lampje adaptieve cruisecontrol
(ACC) gereed — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer het voertuig
dat is uitgerust met Adaptieve cruisecontrol
(ACC), is ingeschakeld en zich in de READY-
status (status gereed) bevindt. Raadpleeg de
paragraaf "Cruisecontrol" in het hoofdstuk
"Starten en rijden" voor meer informatie.
— Controlelampje cruisecontrol AAN
Dit lampje brandt wanneer de cruisecontrol is
ingeschakeld.
BOORDDIAGNOSESYSTEEM
— OBD II
Uw auto is uitgerust met een geavanceerd
diagnosesysteem genaamd OBD II (On-Board
Diagnostic II). Dit systeem bewaakt de regel-
systemen voor uitlaatgasemissie, de motor en
de automatische versnellingsbak. Als deze
systemen correct werken, zal uw voertuig
uitstekende prestaties leveren, brandstof be-
sparen en lage emissiewaarden hebben die
aan de strengste eisen voldoen.Wanneer een bepaald systeem onderhoud of
reparatie nodig heeft, schakelt het OBD II
systeem het storingslampje in. Bovendien zal
het diagnosecodes en andere hulpinformatie
voor de monteur opslaan in een geheugen.
Hoewel u dan meestal nog met het voertuig
kunt rijden en niet gesleept hoeft te worden,
dient u toch zo spoedig mogelijk een erkende
dealer te bezoeken voor service.
LET OP!
• Als u lange tijd blijft rijden met een
brandend storingslampje, kan het emis-
sieregelsysteem verder beschadigd ra-
ken. Het kan ook van invloed zijn op het
brandstofverbruik en het rijgedrag. De
auto vereist onderhoud om emissietests
te kunnen uitvoeren.
• Als het lampje knippert wanneer de mo-
tor draait, zal de katalysator vrij snel
ernstig defect raken en zal het motorver-
mogen afnemen. Raadpleeg dan onmid-
dellijk uw dealer.
Boorddiagnosesysteem (OBD II) en
cyberveiligheid
Uw voertuig moet zijn uitgerust met een boord-
diagnosesysteem (OBD II) en een aansluiting
voor toegang tot informatie met betrekking tot
de prestaties van de emissieregeling. Erkende
servicemonteurs hebben toegang tot deze in-
formatie nodig voor de diagnose en het onder-
houd van uw voertuig en emissiesystemen.
WAARSCHUWING!
• UITSLUITEND een erkende servicemon-
teur mag apparatuur aansluiten op de
OBD II aansluiting voor diagnose of on-
derhoud van uw voertuig.
•
Als niet-goedgekeurde apparatuur wordt
aangesloten op de OBD II aansluiting,
zoals een tracker voor bestuurdersgedrag,
kan:
•Het mogelijk zijn dat voertuigsyste-
men, waaronder ook veiligheidsgere-
lateerde systemen, worden aangetast.
Ook kan het voertuig onbestuurbaar
worden wat kan leiden tot ernstige of
zelfs dodelijke ongevallen.
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
82
WAARSCHUWING!
• Informatie die is opgeslagen in de
systemen van uw voertuig, waaron-
der ook persoonlijke gegevens, toe-
gankelijk worden voor anderen.
Raadpleeg de paragraaf "Cyberveiligheid" in
het hoofdstuk "Multimedia" voor meer infor-
matie.
EMISSIECONTROLE- EN
ONDERHOUDSPROGRAM-
MA'S
Mogelijk is het in uw land wettelijk vereist om
het emissieregelsysteem van uw auto te laten
keuren. Als het systeem niet door de keuring
komt, mag u niet met de auto rijden.
Normaal gesproken is het OBD
II-systeem gereed. Het OBD II-
systeem is wellichtnietgereed als
uw auto onlangs een onderhoudsbeurt of een
ontladen accu heeft gehad of de accu is
vervangen. Mogelijk wordt uw voertuig afge-
keurd als het OBD II-systeem niet gereed is
voor de I/O-test.Voordat u naar de keuring gaat, kunt u met
behulp van de contactsleutel een eenvoudige
test uitvoeren. Ga als volgt te werk om te
controleren of het OBD II-systeem van uw
voertuig gereed is:
1. Schakel de contactschakelaar naar de
stand ON, maar torn of start de motor niet.
OPMERKING:
Als u de startmotor inschakelt, moet u de
test opnieuw starten.
2. Zodra u de contactschakelaar in de stand
ON zet, gaat het storingslampjesymbool
branden als onderdeel van een normale
gloeilampcontrole.
3. Ongeveer 15 seconden later gebeurt één
van de volgende twee dingen:
• Het storingslampje knippert ongeveer tien
seconden en blijft dan continu branden tot
u het contact op UIT zet of de motor start.
Dit betekent dat het OBD II-systeem van de
autoniet gereedis en u dus beternietnaar
het keuringsstation kunt gaan.• Het storingslampje knippert niet en blijft
continu branden tot u het contact in de
stand OFF zet of de motor start. Dit bete-
kent dat het OBD II-systeem van de auto
gereedis en u dus naar het keuringsstation
kunt gaan.
Als het boorddiagnosesysteem (OBD II)niet
gereedis, dient u een erkende dealer of
werkplaats te bezoeken. Als er onlangs onder-
houd is uitgevoerd, of als de accu onlangs is
ontladen of vervangen, hoeft u mogelijk al-
leen met de auto te rijden om het OBD
II-systeem op de normale manier bij te wer-
ken. Als u vervolgens de hierboven beschre-
ven testprocedure opnieuw uitvoert, wordt
mogelijk aangegeven dat het systeemnu wel
gereed is.
Ongeacht de toestand van het OBD II-
systeem moet u onderhoud laten uitvoeren
voordat u naar de keuring gaat als het sto-
ringslampje tijdens normaal gebruik van de
auto brandt. De auto kan worden afgekeurd
als het storingslampje brandt terwijl de motor
draait.
83
ABS-waarschuwingslampje
Het gele ABS-waarschuwingslampje gaat
branden wanneer het contact in de stand
ON/RUN staat en kan daarna nog vier secon-
den blijven branden.
Als het ABS-waarschuwingslampje tijdens
het rijden blijft of gaat branden, wijst dit erop
dat het ABS-gedeelte van het remsysteem
niet functioneert en dat onderhoud nodig is.
Het gewone remsysteem zal echter normaal
functioneren wanneer het ABS-
waarschuwingslampje brandt.
Wanneer het ABS-waarschuwingslampje
brandt, moet u het remsysteem zo spoedig
mogelijk laten controleren om weer van de
voordelen van ABS te kunnen profiteren. Als
het ABS-waarschuwingslampje niet gaat
branden wanneer het contact in de stand
ON/RUN is gezet, moet u het lampje zo snel
mogelijk laten repareren.
Elektronisch remregelsysteem
Uw auto is uitgerust met een geavanceerde
elektronische remkrachtregeling (EBC). Dit
systeem bestaat uit een elektronische rem-
krachtverdeling (EB), antiblokkeersysteem(ABS), een remassistent (Brake Assist Sys-
tem (BAS)), Hill Start Assist (HSA), een tran-
ctieregelsysteem (Traction Control System
(TCS)), elektronische stabiliteitsregeling
(ESC), elektronische kantelbeveiliging (Elec-
tronic Roll Mitigation (ERM)). Deze systemen
werken samen zodat de auto stabiel en be-
stuurbaar is bij verschillende rijomstandighe-
den.
Uw voertuig is mogelijk ook uitgerust met
Ready Alert Braking (RAB), Rain Brake Sup-
port (RBS), antislingerregeling (ASR) en Dy-
namic Steering Torque (DST).
Tractieregelsysteem (ASR)
Dit systeem bewaakt de hoeveelheid wielspin
van elk van de aangedreven wielen. Als er
wielslip wordt gedetecteerd, oefent ASR mo-
gelijk remdruk uit op het/de slippende wie-
l(en) en/of wordt het voertuigvermogen ver-
laagd voor een betere acceleratie en
stabiliteit. Een voorziening van ASR, Brake
Limited Differential (BLD), functioneert op
dezelfde wijze als een limited-
slipdifferentieel en regelt de wielspin van een
aangedreven as. Als één wiel van een aange-
dreven as sneller draait dan het andere, wordthet doorslippende wiel afgeremd. Hierdoor
kan er meer koppel naar het niet-
doorslippende wiel gaan. BLD kan ingescha-
keld blijven, zelfs als ASR en ESP zijn be-
perkt.
Remassistent (BAS)
De remassistent (BAS) is ontworpen om de
remwerking van de auto te optimaliseren tij-
dens noodremsituaties. Het systeem herkent
een noodremsituatie aan de hand van de
snelheid en kracht waarmee het rempedaal
wordt ingetrapt en optimaliseert de remdruk
dienovereenkomstig. Dit draagt bij aan een
verkorting van de remweg. Het BAS-systeem
vult het ABS-systeem aan. Wanneer u het
rempedaal zeer snel intrapt, is de assistentie
van het BAS-systeem optimaal. Om van het
systeem te profiteren moet u aanhoudend
remdruk uitoefenen tijdens het stoppen (niet
"pompend" remmen). Verminder de druk op
het rempedaal niet, tenzij u niet langer hoeft
te remmen. Zodra u het rempedaal loslaat,
wordt het BAS-systeem uitgeschakeld.
87
kleiner dat het wiel wordt opgetild. ERM kan
de kans op het optillen van een wiel alleen
verminderen tijdens zeer ernstige of ontwij-
kende rijmanoeuvres. Het systeem kan niet
voorkomen dat het wiel wordt opgetild als
gevolg van andere factoren, zoals de staat van
de weg, het verlaten van de rijbaan of het
raken van objecten of andere voertuigen.
WAARSCHUWING!
Er zijn veel factoren, zoals de belading van
het voertuig en de weg- en rijomstandighe-
den, die ervoor kunnen zorgen dat een wiel
wordt opgetild of het voertuig kantelt. Het
ERM-systeem kan niet in alle gevallen voor-
komen dat een wiel wordt opgetild of de
auto kantelt, met name niet wanneer de
rijbaan wordt verlaten of wanneer er objec-
ten of andere voertuigen worden geraakt.
Gebruik de mogelijkheden van een auto met
ERM nooit op een roekeloze of gevaarlijke
wijze die de veiligheid van de bestuurder of
anderen in gevaar brengt.
Elektronisch stabiliteitsregelsysteem (ESP)
Dit systeem verbetert de bestuurbaarheid en
stabiliteit van de auto onder diverse rijom-
standigheden. ESP corrigeert over- en onder-
sturen van het voertuig door het/de juiste
wiel(en) af te remmen. Zo wordt tegenge-
stuurd bij onder- of oversturen. Ook kan het
motorvermogen worden verminderd om het
voertuig te helpen bij het handhaven van de
juiste rijrichting.
ESC bepaalt met behulp van sensors in het
voertuig de door de bestuurder gewenste rij-
richting. Het systeem vergelijkt deze baan
dan met de werkelijke rijrichting van het
voertuig. Wanneer de werkelijke baan niet
overeenkomt met de gewenste baan, remt
ESC het juiste wiel af om over- of onderstuur
tegen te gaan.
• Overstuur — het voertuig draait meer dan
correct is voor de stand van het stuur.
• Onderstuur — het voertuig draait minder
dan correct is voor de stand van het stuur.
Het controle-/storingslampje ESC (in de in-
strumentengroep) begint te knipperen zodra
het ESC-systeem wordt geactiveerd. Hetcontrole-/storingslampje ESC knippert ook
wanneer het ASR-systeem actief is. Als het
controle-/storingslampje ESC gaat knipperen
tijdens het optrekken, neem dan gas terug en
rijd verder terwijl u zo min mogelijk gas geeft.
Pas uw snelheid en rijstijl altijd aan de toe-
stand van het wegdek aan.
WAARSCHUWING!
• De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) kan niet voorkomen dat de auto
onderhevig is aan de natuurkundige wet-
ten en kan evenmin zorgen voor meer
grip op het wegdek. ESC kan geen onge-
lukken voorkomen, zeker geen ongeluk-
ken die worden veroorzaakt door te hoge
snelheden in bochten, het rijden op zeer
glad wegdek, of aquaplaning. ESC kan
evenmin ongelukken voorkomen die het
gevolg zijn van het verlies van de con-
trole over het voertuig doordat het rijge-
drag niet is aangepast aan de omstan-
digheden. Alleen een oplettende en
bekwame bestuurder met een veilige rij-
stijl kan ongelukken voorkomen. Ge-
bruik de mogelijkheden van een auto
89