OPMERKING:
Alle portieren worden ontgrendeld wanneer
de handgreep van het voorste passagierspor-
tier wordt vastgepakt, ongeacht de voorkeurs-
instelling van de portierontgrendeling ("1st
Press of Key Fob Unlocks" (bestuurderspor-
tier ontgrendelen met één druk op de ont-
grendelknop) of "Unlock All Doors 1st Press"
(alle portieren ontgrendelen met één druk op
de ontgrendelknop)).
Voorkomen dat de sleutelhouder met Passive
Entry per ongeluk in de auto wordt ingesloten
(FOBIK-Safe)
Om te voorkomen dat een sleutelhouder met
Passive Entry per ongeluk wordt ingesloten in
de auto, is het Passive Entry-systeem uitge-
rust met een automatische portierontgrende-
lingsfunctie, die in werking treedt wanneer
de contactschakelaar in de stand OFF staat.
FOBIK-Safe wordt alleen uitgevoerd in voer-
tuigen met Passive Entry. Er zijn drie situa-
ties waarin FOBIK-Safe wordt uitgevoerd in
een voertuig met Passive Entry:• Als een portier niet geheel is gesloten,
wordt een vergrendelverzoek gedaan door
een geldige sleutelhouder met Passive En-
try.
• Als een portier niet geheel is gesloten,
wordt een vergrendelverzoek gedaan door
de portiergreep met Passive Entry.
• Als het portier niet geheel is gesloten, wordt
een vergrendelverzoek gedaan door de
schakelaar in het portierpaneel.
Als een van deze situaties zich voordoet,
nadat alle geopende portieren zijn gesloten,
wordt FOBIK-Safe uitgevoerd. Als het een
sleutelhouder met Passive Entry in het voer-
tuig detecteert, wordt het voertuig ontgren-
deld en de bestuurder gewaarschuwd.
OPMERKING:
De portieren worden alleen ontgrendeld als
een geldige sleutelhouder met Passive Entry
in het voertuig is gedetecteerd. De portieren
worden niet ontgrendeld onder de volgende
omstandigheden:
• De portieren zijn handmatig vergrendeld
met de portiervergrendelknoppen.• U heeft drie keer geprobeerd de portieren te
vergrendelen met de schakelaar in het
bekledingspaneel en vervolgens de portie-
ren te sluiten.
• Als de achterklep wordt geopend en vervol-
gens alle 4 portieren worden vergrendeld,
wordt de sleutelhouder vergrendeld in het
voertuig als de achterklep gesloten wordt
en wordt de klant niet gewaarschuwd.
Achterklep ontgrendelen/openen
De ontgrendelfunctie voor de achterklep van
Passive Entry is ingebouwd in de handgreep
van de achterklep. Met een geldige sleutel-
houder met Passive Entry binnen 1,5 m (5 ft)
van de achterklep drukt u op de elektronische
ontgrendeling van de achterklep om deze in
één vloeiende beweging te openen.
Achterklep vergrendelen
Met een geldige sleutelhouder met Passive
Entry binnen 1,5 m (5 ft) van de achterklep
drukt u op de vergrendeltoets met Passive
Entry die zich rechts naast de handgreep van
de achterklep bevindt.
25
OPMERKING:
• Nadat u de portiergreepknop hebt inge-
drukt, dient u twee seconden te wachten
voordat u de portieren kunt vergrendelen of
ontgrendelen met een Passive Entry-
portiergreep. Op deze wijze kunt u door aan
de portiergreep te trekken controleren of de
auto is afgesloten, zonder dat de auto rea-
geert en de portieren ontgrendelt.
• Als Passive Entry is uitgeschakeld via het
Uconnect systeem, blijft de toetsbeveili-
ging zoals beschreven in "Voorkomen dat de
sleutelhouder met Passive Entry per onge-
luk in het voertuig wordt ingesloten" actief/
functioneel.
• Het Passive Entry-systeem werkt niet als de
batterij van de sleutelhouder leeg is.
De portieren kunnen ook worden vergrendeld
met de vergrendelknop aan de binnenzijde
van de portieren.De portieren vergrendelen met een of
meer portieren open
Als op de schakelaar van de centrale portier-
vergrendeling is gedrukt terwijl het contact in
ACC of ON/RUN staat en het bestuurderspor-
tier is open, worden de portieren niet vergren-
deld.
Automatisch opnieuw vergrendelen
De automatische portiervergrendeling is
standaard ingeschakeld. Wanneer deze is in-
geschakeld, worden de portieren automatisch
vergrendeld zodra de rijsnelheid hoger is dan
24 km/u (15 mph). De automatische portier-
vergrendeling kan door uw erkende dealer in
of buiten werking worden gesteld. De auto-
matische portiervergrendeling kan worden
ingeschakeld/uitgeschakeld in de Uconnect
instellingen.
Kinderslot — achterportieren
Voor de veiligheid van kleine kinderen die op
de achterste zitplaatsen meerijden, zijn de
achterportieren voorzien van een kinderslot.Om het kinderslot in en uit te schakelen
opent u de achterportieren en draait u met
een platte schroevendraaier (of noodsleutel)
de draaiknop naar de stand lock of unlock
(vergrendelen of ontgrendelen). Als het sys-
teem is ingeschakeld, kunnen de achterpor-
tieren alleen vanaf de buitenzijde worden
geopend met de handgreep, zelfs als de ver-
grendelknop aan de binnenkant van het por-
tier in de ontgrendelde stand staat.
Functie van kinderslot
27
• De accuvoeding afsluiten naar de:
– Motor
– Elektromotor (indien aanwezig)
– Elektrische stuurbekrachtiging
– Rembekrachtiging
– Elektrische parkeerrem
– Automatische schakelhendel
– Claxon
– Ruitenwissers vóór
– Koplampsproeierpomp
OPMERKING:
Vergeet niet om na een ongeval het contact in
de stand STOP (OFF/LOCK) te zetten en de
sleutel uit de contactschakelaar te verwijde-
ren om te voorkomen dat de accu leegloopt.
Controleer zorgvuldig de auto op brandstof-
lekkage in de motorruimte en op de grond in
de buurt van de motorruimte en de brandstof-
tank voordat u het systeem reset en de motor
te star. Als er na een ongeval geen brandstof-
lekkage of schade aan de elektrische appara-
ten van het voertuig (bijv. koplampen) is,
reset u het systeem door de hierna beschre-
ven procedure te volgen.Resetprocedure uitgebreid ongelukkenres-
ponssysteem
Om de functies van het uitgebreide ongeluk-
kenresponssysteem na een incident te reset-
ten, moet u de contactschakelaar van de
stand contact START of ON/RUN in de stand
contact OFF zetten. Controleer zorgvuldig de
auto op brandstoflekkage in de motorruimte
en op de grond in de buurt van de motor-
ruimte en de brandstoftank voordat u het
systeem reset en de motor te star.
Onderhoud van het airbagsysteem
WAARSCHUWING!
• Wijzigingen aan onderdelen van het air-
bagsysteem kunnen tot gevolg hebben
dat het systeem bij een aanrijding niet
functioneert. U kunt letsel oplopen door-
dat de airbag niet werkt en u niet be-
schermt. Breng geen wijzigingen aan de
onderdelen of bedrading aan en plak
nooit badges of stickers op het afdekpa-
neel op het stuur of aan de rechterbo-
venzijde van het instrumentenpaneel.
Breng geen wijzigingen aan in de voor-
WAARSCHUWING!
bumper of de carrosseriestructuur en
monteer geen treden of treeplanken.
• Het is gevaarlijk zelf onderdelen van het
airbagsysteem te repareren. Waarschuw
iedereen die aan uw auto werkt dat de
auto is uitgerust met een airbagsysteem.
• Probeer geen onderdelen van het airbag-
systeem te wijzigen. De airbag kan per
ongeluk worden opgeblazen of werkt mo-
gelijk niet goed meer als deze is gewij-
zigd. Breng de auto naar een erkende
dealer voor onderhoud aan het airbag-
systeem. Breng de auto naar een er-
kende dealer als onderhoud nodig is aan
de autostoel, waaronder het afdekpaneel
en het kussen (ook voor het verwijderen
of losdraaien/aantrekken van stoelbou-
ten). Er mogen uitsluitend door de fabri-
kant goedgekeurde stoelaccessoires
worden gebruikt. Neem contact op met
een erkende dealer als het airbagsys-
teem moet worden aangepast aan perso-
nen met een handicap.
VEILIGHEID
120
STARTEN EN RIJDEN
DE MOTOR STARTEN.........141
Normaal starten — benzinemotor. . . .141
Extreem lage temperaturen (lager dan -22 °F
of -30 °C)...................141
Normaal starten — dieselmotor......141
AANBEVELINGEN VOOR
INRIJDEN.................143
HANDREM................144
Elektrische handrem (EPB)........144
HANDGESCHAKELDE VERSNEL-
LINGSBAK — INDIEN
AANWEZIG...............146
Schakelen..................147
Terugschakelen...............147
AUTOMATISCHE VERSNELLINGS-
BAK — INDIEN AANWEZIG. . . .149
Sleutelblokkering..............150
Blokkeersysteem rem/transmissie. . . .150
Negentraps automatische
versnellingsbak...............150
WERKING VAN DE VIERWIELAAN-
DRIJVING.................152
1-traps vierwielaandrijving (4X4) — indien
aanwezig...................152
2-traps vierwielaandrijving (4x4) — indien
aanwezig...................152
Schakelstanden...............153
Schakelprocedures.............154
Elektronisch sperdifferentieel achter
(E-Locker) — indien aanwezig......156
SELEC-TERRAIN............157
Omschrijving.................157
STOP/START-SYSTEEM — INDIEN
AANWEZIG................158
Automatische modus............158
Mogelijke oorzaken waarom de motor niet
automatisch stopt..............159
De motor starten in de stand autostop .159
Het Stop/Start-systeem handmatig
uitschakelen.................160
Het Stop/Start-systeem handmatig
inschakelen..................160
STOP/START-SYSTEEM - ALLEEN
DIESELMODELLEN...........161
Automatische modus............161
Mogelijke oorzaken waarom de motor niet
automatisch stopt..............161
De motor starten in de stand autostop .162
Het Stop/Start-systeem handmatig
uitschakelen.................163
Het Stop/Start-systeem handmatig
inschakelen..................163
CRUISECONTROL...........164
Activering...................164
De gewenste snelheid instellen.....164
De snelheid aanpassen...........164
Hervatten..................165
Accelereren om in te halen........165
Uitschakelen.................166
ADAPTIEVE CRUISECONTROL
(ACC) ....................166
Activering..................166
Gewenste ACC-snelheid instellen.....166
De snelheid aanpassen...........167
STARTEN EN RIJDEN
139
LET OP!
Wanneer u tijdens het terugschakelen een
versnelling overslaat, of terugschakelt bij
een te hoge voertuigsnelheid en dus de
koppeling laat opkomen terwijl u een te
lage versnelling heeft gekozen, kan dit
resulteren in een overmatig toerental van
de motor. Het overslaan van een versnel-
ling bij het terugschakelen, of terugscha-
kelen bij te hoge voertuigsnelheid kan lei-
den tot beschadiging van de koppeling en
de versnellingsbak, ook wanneer u het
koppelingspedaal ingedrukt houdt.
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK —
INDIEN AANWEZIG
WAARSCHUWING!
• Het is gevaarlijk de schakelhendel uit de
stand PARK of NEUTRAL te zetten wan-
neer het motortoerental hoger is dan
stationair. Als u het rempedaal niet ste-
vig ingetrapt houdt, kan de auto snel
WAARSCHUWING!
naar voren of achteren schieten. U loopt
in dat geval het risico de controle over de
auto te verliezen en een aanrijding te
veroorzaken. Schakel pas naar een ver-
snelling wanneer de motor normaal sta-
tionair draait en u met uw voet krachtig
het rempedaal ingetrapt houdt.
• Ongewenste beweging van de auto kan
lichamelijk letsel tot gevolg hebben van
mensen in en bij de auto. Net als bij alle
andere voertuigen, mag u een auto nooit
verlaten als de motor draait. Zorg ervoor
dat het voertuig altijd volledig tot stil-
stand is gekomen voordat u het voertuig
verlaat, zet het voertuig op de handrem
en zet de schakelhendel in de stand
PARK, schakel de motor uit en neem de
sleutelhouder uit het contact. Wanneer
het contact in de stand LOCK/OFF staat
(waarin de contactsleutel kan worden
verwijderd), (of, als uw voertuig is uitge-
rust met Keyless Enter-N-Go, wanneer
het contact in de stand OFF staat) wordt
de versnellingsbak in de stand PARK
WAARSCHUWING!
vergrendeld, waardoor het voertuig niet
ongewenst in beweging kan komen.
• Wanneer u het voertuig verlaat, moet u
zich er altijd van verzekeren dat de con-
tactschakelaar in de stand OFF staat.
Verwijder daarna de sleutelhouder uit de
auto en vergrendel de auto.
• Gebruik de stand PARK nooit als vervan-
ging voor de handrem. Trek de handrem
altijd volledig aan bij het uitstappen uit
het voertuig om te voorkomen dat het
voertuig gaat rollen en mogelijk letsel of
schade veroorzaakt.
• Uw auto kan zich in beweging zetten en
u en anderen verwonden wanneer hij
niet in de stand PARK staat. Controleer
dit door te proberen de schakelhendel
uit de stand PARK (parkeren) te bewe-
gen zonder het rempedaal in te trappen.
Zorg ervoor dat de schakelhendel in de
stand PARK staat voordat u het voertuig
verlaat.
• Laat nooit kinderen alleen in een auto
achter of in de buurt van een auto die
niet is afgesloten. Het achterlaten van
149
WAARSCHUWING!
kinderen zonder toezicht in een auto is
om verschillende redenen gevaarlijk.
Kinderen of derden lopen dan het risico
op ernstig of zelfs dodelijk letsel. Waar-
schuw kinderen dat ze niet aan de hand-
rem, het rempedaal of de schakelhendel
mogen komen.
• Laat de sleutelhouder niet achter in of in
de buurt van het voertuig (of op een voor
kinderen bereikbare plaats) en laat het
contact van een voertuig met Keyless
Enter-N-Go niet in de stand ACC of ON/
RUN staan. Een kind zou de knoppen
van de elektrische raambediening of an-
dere schakelaars kunnen bedienen of de
auto in beweging kunnen zetten.
LET OP!
De versnellingsbak kan beschadigd raken
indien de volgende voorzorgsmaatregelen
niet in acht genomen worden:
• Schakel alleen naar of uit PARK of RE-
VERSE als de auto volledig stilstaat.
LET OP!
• Schakel niet tussen PARK, REVERSE,
NEUTRAL of DRIVE bij een hoger motor-
toerental dan stationair.
• Als u naar een versnelling schakelt,
moet u het rempedaal stevig ingetrapt
houden.
OPMERKING:
U moet het rempedaal ingetrapt houden wan-
neer u uit PARK schakelt.
Sleutelblokkering
Omdat dit voertuig is uitgerust met een sleu-
telblokkering, moet de versnellingsbak in de
parkeerstand worden gezet voordat het con-
tact naar de stand LOCK/OFF (vergrendelen/
uit) (waarin de contactsleutel kan worden
verwijderd) kan worden geschakeld. De sleu-
telhouder kan alleen uit het contact worden
verwijderd wanneer het contact in de stand
LOCK/OFF (vergrendelen/uit) staat, en de
transmissie wordt vergrendeld in de stand
PARK wanneer het contact in de stand LOCK/
OFF (vergrendelen/uit) staat.
Blokkeersysteem rem/transmissie
Deze auto is voorzien van rem-/
schakelblokkering (BTSI) die ervoor zorgt dat
de schakelknop in de stand PARK blijft tenzij
het rempedaal wordt ingetrapt. Om de scha-
kelhendel uit de stand PARK te zetten, moet
de contactschakelaar in de stand ON/RUN
worden gezet (met draaiende motor of niet)
en moet het rempedaal zijn ingetrapt.
Het rempedaal moet ook worden ingetrapt
om van de neutraalstand naar de rij- of ach-
teruitrijstand te schakelen wanneer het voer-
tuig stilstaat of met lage snelheid rijdt.
Negentraps automatische versnellingsbak
De schakelgroep (PRND) wordt weergegeven
naast de versnellingshendel en in de instru-
mentengroep. Om te schakelen drukt u op de
ontgrendeltoets op de schakelhendel en be-
weegt u de schakelhendel naar voren of ach-
teren. U moet ook het rempedaal intrappen
om de schakelhendel uit de stand PARK te
halen (of uit NEUTRAL, als het voertuig stil-
staat of bij lage snelheid rijdt). Kies de stand
DRIVE voor normaal rijden.
STARTEN EN RIJDEN
150
De vierwielaandrijving is volledig automa-
tisch in de normale rijmodus. Met de Selec-
Terrain knoppen kunnen drie standen worden
gekozen:
• 4WD LOW
• REAR LOCK (indien aanwezig)
• NEUTRALAls extra tractie is vereist, kan de groep 4WD
LOW worden gebruikt voor een grotere over-
brengingsverhouding waardoor er meer kop-
pel aan zowel de voor- als achterwielen kan
worden geleverd. 4WD LOW is uitsluitend
bedoeld voor een onverhard, glad wegdek.
Rijden in 4WD LOW op droge, verharde we-
gen kan leiden tot overmatige slijtage van de
banden en schade aan de onderdelen van de
aandrijflijn.
Wanneer u bij een bepaalde rijsnelheid in
4WD LOW rijdt, is het motortoerental circa
driemaal zo hoog als het motortoerental in de
normale rijsstand. Laat de motor niet met te
hoge toerentallen draaien en rijd niet sneller
dan 40 km/u (25 mph).
Voor een juist gebruik van voertuigen met
vierwielaandrijving moeten alle banden van
hetzelfde type zijn en dezelfde maat en om-
trek hebben. Het gebruik van verschillende
banden beïnvloedt het schakelgedrag en kan
de onderdelen van de aandrijflijn beschadi-
gen.Aangezien vierwielaandrijving de tractie ver-
betert, heeft men de neiging de veilige snel-
heden voor bochten en stoppen te overschrij-
den. Rij niet harder dan de
verkeersomstandigheden toelaten.
Schakelstanden
Voor meer informatie over het gebruik van
elke stand van het 4WD-systeem, zie onder-
staande informatie:
NEUTRAL
In deze groep wordt de aandrijflijn losgekop-
peld van de aandrijving.
WAARSCHUWING!
Als u de auto zonder toezicht achterlaat
terwijl de verdeelbak in de stand NEU-
TRAL (N) staat en de handrem niet hele-
maal is aangetrokken, kunnen u of ande-
ren (dodelijk) gewond raken. In de
NEUTRAL-stand (N) wordt het contact
met de aandrijflijn van zowel de aandrijfas
voor als achter verbroken, zodat de auto
kan gaan rollen, zelfs als de automatische
versnellingsbak in de stand PARK (of de
Schakelaar 2-traps 4X4 (met achterste
vergrendeling)
153
7. Nadat het schakelen voltooid is en het
NEUTRAL (N)-lampje blijft branden, laat
u de knop NEUTRAL (N) los.
8. Start de motor.
9. Zet de handrem vrij.
10. Schakel de versnellingsbak in REVERSE
(achteruit).
11. Laat gedurende vijf seconden het rem-
pedaal los (en het koppelingspedaal bij
een handgeschakelde versnellingsbak)
en verzeker u ervan dat het voertuig niet
beweegt.
12. Schakel de versnellingsbak in
NEUTRAL.
13. Trek de handrem aan.
14. Zet de automatische versnellingsbak in
de stand PARK of de handgeschakelde
versnellingsbak in een versnelling (NIET
in NEUTRAAL). Zet de motor uit en
verwijder de sleutelhouder.
Herhaal stappen 1 tot en met -7 om uit
NEUTRAAL te schakelen.Elektronisch sperdifferentieel achter
(E-Locker) — indien aanwezig
Het E-Locker-systeem achter is een mecha-
nisch sperdifferenteel dat zorgt voor meer
tractie in de stand 4WD LOW. De knop REAR
LOCK bevindt zich op de knop Selec-Terrain.
Activeren van E-Locker achter
Om het E-Locker-systeem achter te active-
ren, moet aan de volgende voorwaarden wor-
den voldaan:
1. Het 4WD-systeem moet in de stand 4WD
LOW staan.
2. Het contact moet in de stand ON staan en
de motor moet draaien.
3. De voertuigsnelheid moet lager zijn dan
24 km/u (15 mph).
4. Om E-Locker achter in te schakelen, drukt
u eenmaal op de knop REAR LOCK.
Deactiveren van E-Locker-systeem achter
Om het E-Locker-systeem achter te deactive-
ren, moet aan de volgende voorwaarden wor-
den voldaan:1. E-Locker achter moet zijn ingeschakeld
en het controlelampje REAR LOCK moet
branden.
2. Het contact moet in de stand ON staan en
de motor moet draaien.
3. Om E-Locker achter uit te schakelen,
drukt u eenmaal op de knop REAR LOCK.
OPMERKING:
• Het kan ook nodig zijn om langzaam te
rijden en het stuurwiel heen en weer te
bewegen voordat E-Locker volledig wordt
ingeschakeld of uitgeschakeld.
• Als E-Locker achter wordt ingeschakeld,
gaat het controlelampje in de instrumen-
tengroep en op de knop REAR LOCK knip-
peren. Na het schakelen gaan de REAR
LOCK-controlelampjes continue branden.
• Als E-Locker achter wordt uitgeschakeld,
gaat het controlelampje in de instrumen-
tengroep en op de knop REAR LOCK knip-
peren. Na het schakelen gaan de REAR
LOCK-controlelampjes uit.
STARTEN EN RIJDEN
156