3-112
Kenmerken van uw auto
Schakelaar achterruitenwisser
en -sproeier
(indien van toepassing)De schakelaar voor de
achterruitenwisser en -sproeier
bevindt zich aan het uiteinde van de
ruitenwisser- en sproeierschakelaar.
Zet de schakelaar in de gewenste
stand om de achterruitenwisser en -sproeier te bedienen. 2 / HI – Hoge wissersnelheid1 / LO – Lage wissersnelheidO / OFF – Uit
•Gebruik de ruitensproeiers
niet wanneer het reservoir
leeg is, om beschadiging van
de ruitensproeierpomp te
voorkomen.
•Schakel de ruitenwissers niet
in als de voorruit droog is, om
beschadiging van de wissers
en de voorruit te voorkomen.
•Probeer de ruitenwissers nooit met de hand te
bewegen, om beschadiging
van de ruitenwisserarmen en
van andere onderdelen te
voorkomen.
•Gebruik om mogelijke schade
aan het ruitenwisser- en
ruitensproeiersysteem te
voorkomen in de winter of bij
lage buitentemperaturenspeciale
ruitensproeiervloeistof.
OPMERKING
OTLE045167
OTLE045165
■Type A
■Type B
3-113
Kenmerken van uw auto
3
RIJHULPSYSTEEM
Rear View Monitor
(indien van toepassing)
Druk de hendel van u af om vloeistof
op de ruit te sproeien en de
achterruitenwissers 1 - 3 cycli te
laten wissen. De ruitensproeier en de
ruitenwisser blijft werken tot u de
hendel loslaat. (indien vantoepassing)
Automatische ruitenwisserachter (indien van toepassing)
De achterruitenwisser wordt inges-
chakeld als de auto achteruit rijdt
terwijl de ruitenwissers voor AAN zijn
als deze functie geselecteerd is op
het LCD-display.
Gebruikersinstellingen →
Handig →
Automatische ruitenwisser achter
(achteruit)
.
OTLE045168
OTLE045166
■ Type A
■Type B
OOS047046
OOS047091
5-103
Rijden met uw auto
5
• Kijk niet rechtstreeks in dekoplampen van tegemoetkomende
auto's. U kunt daardoor tijdelijk
verblind raken en het duurt enkele
seconden voordat uw ogen weer
aan de duisternis gewend zijn.
Rijden in de regen
Regen en natte wegen kunnen het
rijden gevaarlijk maken. Hier volgt
een aantal aandachtspunten voor
het rijden in de regen of op een glad
wegdek:
• Verlaag uw snelheid en bewaarmeer afstand tot uw voorligger.
Door hevige regenval zal het zicht
beperkt worden en de remweg
groter worden.
• Schakel de cruise control (indien van toepassing) UIT.
• Vervang de ruitenwisserbladen als ze strepen achterlaten of bepaalde
stukken overslaan. • Zorg ervoor dat de banden
voldoende profiel hebben.
Wanneer uw banden niet
voldoende profiel hebben, kunnende wielen bij hard remmen op een
nat wegdek gaan slippen waardoor
een ongeval kan ontstaan. Zie
“Profiel" in hoofdstuk 7.
• Schakel uw koplampen in zodat anderen u beter kunnen zien.
• Te snel door grote waterplassen rijden kan uw remmen aantasten.
Als u door plassen moet rijden,probeer dit dan langzaam te doen.
• Trap het rempedaal tijdens het rijden licht in totdat de remmen
weer normaal werken wanneer u
vermoedt dat uw remmen nat
geworden zijn.
Aquaplaning
Als er voldoende water op het
wegdek ligt en u hard genoeg rijdt,kan het contact tussen uw auto en
het wegdek grotendeels of geheel
verloren gaan, waardoor op het
water rijdt. Het beste advies is
LANGZAMER te gaan rijden als de
weg nat is. De kans op aquaplaning neemt
toe naarmate de profieldiepte van
de banden vermindert, zie
“Profiel” in hoofdstuk 7.
7
Onderhoud
7
Onderhoud
Motorruimte ............................................................7-3
Onderhoudswerkzaamheden ................................7-4Verantwoordelijkheid van de eigenaar ........................7-4
Voorzorgsmaatregelen voor onderhoud
uitgevoerd door eigenaar................................................7-4
Door de eigenaar uit te voeren
onderhoudswerkzaamheden ................................7-5 Schema voor door de eigenaar uit te
voerenonderhoudswerk-zaamheden ...........................7-6
Uitleg bij onderhoudsschema ...............................7-7
Motorolie ...............................................................7-10 Motoroliepeil controleren (benzinemotor) ...............7-10
Motorolie verversen en filter vervangen..................7-12
Koelvloeistof .........................................................7-12 Controleren van het koelvloeistofpeil........................7-12
Vervangen van de koelvloeistof ..................................7-14
Rem-/koppelingsvloaeistof ................................7-15 Controle van niveau rem-/koppelingsvloeistof .......7-15
Ruitensproeiervloeistof.......................................7-16 Ruitensproeiervloeistofniveau controleren ..............7-16
Parkeerrem ...........................................................7-17 Controleer de parkeerrem ............................................7-17
Luchtfilter .............................................................7-17 Filter vervangen ..............................................................7-17 Interieurfilter ........................................................7-18
Controle filter .....................................................................718
Filter vervangen ..............................................................7-18
Ruitenwisserbladen ..............................................7-19 Controle bladen ...............................................................7-19
Vervangen van bladen ...................................................7-20
Accu .......................................................................7-22 Voor een optimale werking van de accu...................7-23
Accucapaciteitsticker .....................................................7-24
Accu opladen ....................................................................7-24
Te resetten onderdelen .................................................7-26
Banden en velgen ................................................7-26 Aandacht voor de banden ............................................7-27
Aanbevolen bandenspanning bij koude banden .....7-27
Bandenspanning controleren .......................................7-28
Wielen verwisselen .........................................................7-29
Wielen uitlijnen en balanceren ....................................7-29
Banden vervangen ..........................................................7-30
Velgen vervangen............................................................7-31
Grip .....................................................................................7-32
Onderhoud van banden .................................................7-32
Informatie op de wang van de band ..........................7-32
Banden met een kleine hoogte-/
breedteverhouding ..........................................................7-35
7
7-7
7
Onderhoud
Twee keer per jaar:(in het voorjaar en in het najaar)
• Controleer de radiateurslangen en de slangen van de verwarming en de airconditioning op lekkage enbeschadigingen.
• Controleer de werking van de ruitenwissers en -sproeiers. Reinig
de ruitenwisserbladen met een
schone, met ruitensproeiervloei-stof doordrenkte doek.
• Controleer de stand van de koplampen.
• Controleer de dempers, de uitlaatpijpen, de hitteschilden en
de bevestigingen van de uitlaat.
• Controleer de werking van de veiligheidsgordels en controleer op
slijtage.
Ten minste eenmaal per jaar:
• Reinig de afvoeropeningen aan deonderzijde van de portieren en de
dorpels.
• Smeer alle portierscharnieren en motorkapscharnieren.
• Smeer de portier- en motorkapsloten, - vergrendelingen.
• Smeer de portierrubbers.
• Controleer vóór de zomer de werking van de airconditioning.
• Controleer en smeer het bedieningsmechanisme van de.
• Reinig de accu en de accupolen.
• Controleer het remvloeistofniveau.Motorolie en oliefilter
De motorolie moet worden ververst
en het filter moet worden vervangen
volgens de intervallen van het
onderhoudsschema. Als er onderongunstige omstandigheden
gereden wordt, moet de olie vaker
ververst en het filter vaker vervangen
worden.
Aandrijfriemen
Controleer alle aandrijfriemen op
tekenen van sneetjes, scheurtjes,
overmatige slijtage of verzadiging
met olie en vervang indien nodig.
De spanning van de aandrijfriemen
moet periodiek wordengecontroleerd en indien nodig
worden afgesteld.
UITLEG BIJ
ONDERHOUDSSCHEMA
Wanneer u de riem controleert,
zet dan het contact in stand
LOCK/OFF of ACC.
OPMERKING
7-19
7
Onderhoud
2.Verwijder de steunband (1).
3. Verwijder het interieurfilterhuisdoor op de vergrendeling rechts
op het afdekkapje te drukken 4. Vervang het interieurfilter.
5. Plaats de onderdelen in omge-
keerde volgorde van verwijderen.
Plaats het interieurfilter in de juiste
stand, met het pijlsymbool (
) naar
beneden, anders kunnen er te veel
bijgeluiden ontstaan en kan het
filter minder effectief zijn.
Controle bladen
Verontreiniging van de voorruit of de
ruitenwisserbladen door bepaalde
substanties kan het effect van de
uitenwissers verminderen.
Bekende vormen van verontreiniging
zijn insecten, sap van bomen en hot
waxbehandelingen gebruikt in
sommige wasstraten. Indien de
bladen niet goed wissen, reinig dan
zowel de ruit als de bladen met eengoed schoonmaakmiddel of eenzacht reinigingsmiddel en spoel
grondig na met schoon water.
Om schade aan de
ruitenwisserbladen, - armen of
andere onderdelen te voorkomen
is het niet toegestaan om:
• Benzine, petroleum, thinner of andere oplosmiddelen op of in
de buurt van deze onderdelen te
gebruiken.
• Te proberen de ruitenwissers met de hand te bewegen.
• Niet-voorgeschreven ruitenwis- serbladen te gebruiken.
AANWIJZINGAANWIJZING
OOS077017
OOS077019
OPD076026
RUITENWISSERBLADEN
7-20
Onderhoud
Informatie
In de handel verkrijgbare hot wax
zoals gebruikt in wasstraten
bemoeilijkt het reinigen van de
voorruit.
Informatie
Ruitenwisserbladen zijn verbruiksar-
tikelen en normale slijtage van de
ruitenwissers valt mogelijk niet onder
de garantie van uw auto.
Vervangen van bladen
Als de ruitenwissers de ruit niet
langer goed schoonmaken, kan het
zijn dat ze versleten of gescheurd zijn
en dienen ze te worden vervangen.
Probeer de ruitenwissers nooit
met de hand te bewegen om
beschadiging van de
ruitenwisserarmen en van andere
onderdelen te voorkomen. Probeer de ruitenwissers nooit
met de hand te bewegen om
beschadiging van de
ruitenwisserarmen en van andere
onderdelen te voorkomen.
• Om schade aan de motorkap en
de ruitenwisserarmen te
voorkomen, mogen de
ruitenwisserarmen alleen van de
ruit getrokken worden als ze in
de bovenste wispositie staan.
• Plaats de ruitenwisserarmen altijd voor het rijden weer in hun
oorspronkelijke positie.
Type A
1. Til de wisserbladklem omhoog. Til vervolgens het ruitenwisserblad
op.
AANWIJZING
AANWIJZING
AANWIJZING
i
i
OGSR076067
OGSR076066
7-21
7
Onderhoud
2. Druk de vergrendeling in (1) entrek tegelijkertijd het
ruitenwisserblad omlaag (2).
3. Verwijder het ruitenwisserblad van de ruitenwisserarm (5).
4. Plaats een nieuw ruitenwisserblad in de omgekeerde volgorde van
het verwijderen.
5. Plaats de ruitenwisserarm terug op de voorruit.Type B
1. Trek de ruitenwisserarm omhoog.
2. Til de wisserbladklem omhoog. Trekvervolgens het ruitenwisserblad
omlaag en verwijder dit. 3. Plaats het nieuwe
ruitenwisserblad in de
omgekeerde volgorde van het
verwijderen.
4. Plaats de ruitenwisserarm terug op de voorruit.
OGSR076068
OLF074017
OLF074018
OLF074019