3-103
Kenmerken van uw auto
3
Auto zonder mistlampen voor
Inschakelen van het mistachterlicht:
Zet de lichtschakelaar in de stand
koplampen en draai hem vervolgens
in de stand mistachterlicht (1).
Voer een van de onderstaande handelingen uit om het mistachter-
licht uit te schakelen:
• Schakel de koplampschakelaar uit.
• Draai de lichtschakelaar nogmaalsin de stand mistachterlicht.
Energiebesparingsfunctie
Deze functie voorkomt dat de accu
ontladen raakt. Het systeem schakelt
automatisch de parkeerlichten uit
wanneer de bestuurder de motor
uitschakelt en het bestuurdersportieropent.
De parkeerlichten worden
automatisch uitgeschakeld als de
auto in het donker langs de kant van
de weg wordt geparkeerd.
Volg onderstaande procedure als
de parkeerlichten moeten blijven
branden wanneer de motor is
uitgeschakeld:
1) Open het portier aan bestuurders- zijde.
2) Schakel de parkeerlichten uit en weer in met de lichtschakelaar op
de stuurkolom.
Follow me home-functie
(indien van toepassing)
Als u het contact in stand ACC of
OFF zet met ingeschakelde
koplampen, blijven de koplampen
(en/of parkeerlichten) gedurende
ongeveer 5 minuten branden. Alsechter de motor uit is en het
bestuurdersportier wordt geopend
en gesloten, worden de koplampen
(en/of de parkeerlichten) na 15
seconden uitgeschakeld.
De koplampen (en/of parkeerlichten)
kunnen worden uitgeschakeld door
tweemaal op de vergrendeltoets van
de Smart Key te drukken of door de
lichtschakelaar in de stand OFF of
AUTO te zetten. De koplampen
worden echter niet uitgeschakeld
wanneer het donker is en u de
lichtschakelaar in de stand AUTO
zet.
U kunt de Follow me home-functie
in- of uitschakelen met de modus
Gebruikersinstellingen op het LCD-
display. Zie “LCD-display” in dit
hoofdstuk voor meer informatie.
OTLE045285
3-104
Kenmerken van uw auto
Wanneer de bestuurder het
voertuig via een ander portier dan
het bestuurdersportier verlaat,
werkt de energiebesparings-
functie niet en wordt de Follow me
home-functie niet automatisch
uitgeschakeld. Hierdoor kan de
accu ontladen raken. Schakel in
dit geval de lampen uit voordat u
het voertuig verlaat.
Dagrijverlichting (DRL) (indien van toepassing)
De dagrijverlichting (DRL) zorgt
ervoor dat medeweggebruikers uw
auto overdag beter zien, met name
na zonsopgang en voor
zonsondergang.
Het DRL-systeem zorgt ervoor
dat de dagrijverlichting wordt
uitgeschakeld als:
1. De koplampen of de mistlampen voor zijn ingeschakeld.
2. De parkeerlichten zijn ingescha- keld.
3. De motor is uitgeschakeld.
Koplampverstelling (indien van toepassing)
Handmatig
De koplamphoogte kan worden
afgesteld en worden aangepast aanhet aantal inzittenden en de
hoeveelheid bagage in de auto door
de schakelaar voor de
koplamphoogte te verdraaien.
Hoe hoger het nummer op de
schakelaar, hoe lager de hoogte van
de lichtbundel. Zorg ervoor dat de
koplampen niet te hoog staan om
verblinding van andere wegge-
bruikers te voorkomen.
AANWIJZING
OOS047049
3-105
Kenmerken van uw auto
3
Hieronder staan voorbeelden van de
juiste afstelling van de schakelaar
voor verschillende belastingen. Stel
bij een andere mate van belasting
dan hieronder vermeld de
schakelaar af volgens de meest
vergelijkbare situatie.Automatisch
automatisch aangepast aan het
aantal passagiers en de hoeveelheid
bagage in de auto.
Hij stelt de koplampen ook automatisch op de juiste hoogte af
voor verschillende omstandigheden.
Statische verlichting Low Beam Assist
(indien van toepassing)
Wanneer u door een bocht rijdt,
wordt de statische verlichting van de
Low Beam Assist links of rechts
automatisch ingeschakeld voor een
beter zicht en meer veiligheid. De
statische verlichting van de Low
Beam Assist gaat aan als een van de
volgende omstandigheden zich
voordoet.
• De rijsnelheid is lager dan 10 km/hen het stuurwiel is gedraaid over
een hoek van ongeveer 80 graden
met ingeschakeld dimlicht.
• De rijsnelheid ligt tussen 10 km/h en 90 km/h en het stuurwiel is
gedraaid over een hoek van
ongeveer 35 graden met
ingeschakeld dimlicht.
• Wanneer de auto achteruitrijdt waarbij aan één van de
bovenstaande voorwaarden is
voldaan, wordt het licht, dat
tegengesteld is aan de richting
waarnaar het stuurwiel wordt
gedraaid, ingeschakeld.
We adviseren u het systeem te
laten controleren door eenofficiële Hyundai-dealer als de
functie niet goed werkt. Probeer
de bedrading niet zelf te
controleren of vervangen.
WAARSCHUWING Beladingstoestand
Stand
schakelaar
Alleen bestuurder 0 Bestuurder +
voorpassagier 0
Alle zitplaatsen bezet 1 Alle zitplaatsen bezet +Maximaal toelaatbarebelading 2
Bestuurder + Maximaaltoelaatbare belading 3
3-111
Kenmerken van uw auto
3
• Zet de schakelaar tijdens hetwassen van de auto in stand O
(OFF) om te voorkomen dat de
ruitenwissers automatisch
worden ingeschakeld. Als de
ruitenwissers tijdens het
wassen worden ingeschakeld,
raken ze mogelijk beschadigd.
• Verwijder de behuizing van de regensensor boven aan de
voorruit aan passagierszijde niet.
Eventuele schade aan
onderdelen die hierdoor kan
ontstaan, valt niet onder de
fabrieksgarantie.
Ruitensproeiers voorruit
Trek de hendel naar u toe om de
ruitensproeiers in te schakelen. Als
de ruitenwisserschakelaar in standOFF (O) staat, zullen de
ruitenwissers 1 - 3 wisslagen maken. De ruitensproeiers en de
ruitenwissers blijven werken tot u dehendel loslaat.
Als de ruitensproeiers niet werken,
moet u mogelijk ruitensproeiervloeistofbijvullen.
Indien uw auto is uitgerust met
koplampsproeiers wordt er, terwijl u
de ruitensproeiers voor de voorruit
bedient, ruitensproeiervloeistof op de
koplampen gesproeid wanneer:
1. Het contact in stand ON staat.
2. De lichtschakelaar in de stand
koplampen staat.
AANWIJZING
OTLE045163
OTLE045164
■Type A
■Type B
Wanneer de buitentemperatuur beneden het vriespunt is,
verwarm de voorruit dan
ALTIJD door deze te
ontwasemen om te voorkomen
dat de ruitensproeiervloeistof
op de ruit bevriest en uw zicht
belemmert, waardoor een
ongeval met ernstig letsel tot
gevolg kan ontstaan.
WAARSCHUWING
Informatie
• Als u achteraf HID-koplampen monteert, treden er mogelijk
storingen op in het audiosysteem en
de elektronische onderdelen van uw
auto.
• Voorkom dat chemicaliën als parfum, cosmetische oliën,
zonnebrandcrème, handenreiniger
en luchtverfrisser in aanraking
komen met onderdelen van het
interieur, omdat ze beschadiging of
verkleuring kunnen veroorzaken.AUX-, USB- en iPod ®
-aansluiting
U kunt de AUX-aansluiting gebruiken
voor het aansluiten van een extern
audioapparaat en de USB-
aansluiting voor het aansluiten van
een USB-apparaat of een iPod®.
Informatie
Als er een draagbaar audioapparaat
op de elektrische aansluiting wordt
aangesloten, is er tijdens het afspelen
mogelijk ruis hoorbaar. Gebruik in
dat geval de voedingsbron van het
draagbare apparaat. ❈ iPod ®
is een handelsmerk van
Apple Inc.
Antenne
Dakantenne
De dakantenne ontvangt
doorgegeven gegevens.
(bijvoorbeeld: AM/FM, DAB,GPS/GNSS)
Draai de dakantenne linksom om
hem te verwijderen. Draai hem
rechtsom om hem weer aan tebrengen.
i
i
MULTIMEDIASYSTEEM
4-2
Multimediasysteem
OOS047074OOS047071
4-35
Multimediasysteem
4
Instellingen
Toegang tot de instellingen voor
display, geluid, datum/tijd, Bluetooth,
systeem en uitschakelen display.
Druk op de toets [SETUP/CLOCK]
van het audiosysteem.
Scherm
Druk op de toets [SETUP/CLOCK]
van het audiosysteem Selecteer
[Scherm].
• Verlichting: De helderheid wordt automatisch aangepast
overeenkomstig het gebruik van de
koplampen.
• Helderheid: De helderheid van het audioscherm kan worden
gewijzigd.
• Screensaver: Stel de informatie in die wordt weergegeven wanneer
het audiosysteem of het scherm
wordt uitgeschakeld.
Geluid
Druk op de toets [SETUP/CLOCK]
van het audiosysteem Selecteer
[Geluid].
• Balans: De balans van het geluid en de fader kunnen worden afgesteld.
• Equalizer: De toonkleur van het geluid kan worden afgesteld. • Snelheidsafhankelijke volume: Het
volume wordt automatisch
aangepast aan de rijsnelheid.
• Voorrang voor parkeersensoren achter: Het geluidsvolume van het
audiosysteem wordt automatisch
lager bij het achteruitrijden.
Klok
Druk op de toets [SETUP/CLOCK]
van het audiosysteem Selecteer
[Klok].
• Tijd instellen: Stel de tijd in die op het audioscherm wordt
weergegeven.
• Tijdnotatie: Kies tussen een 12- uursweergave en een 24-
uursweergave.
• Datum instellen: Stel de datum in die op het audioscherm wordt
weergegeven.
5-87
Rijden met uw auto
5
• Er wordt plotseling aan hetstuurwiel gedraaid.
Beperkingen van het systeem
Het LKA-systeem treedt mogelijk
vroegtijdig in werking, ook al verlaat
de auto de rijstrook niet OF het LKA-
systeem waarschuwt u mogelijk niet
als de auto de rijstrook onder de
volgende omstandigheden verlaat:
Als de rijstrook- en wegcondities
slecht zijn
• De rijstrookmarkering is lastig teonderscheiden ten opzichte van
het wegdek of de
rijstrookmarkering is vervaagd ofonduidelijk.
• De kleur van de rijstrookmarkering is lastig te onderscheiden ten
opzichte van het wegdek.
• Er bevinden zich markeringen op het wegdek die lijken op een
rijstrookmarkering. Deze worden
onbedoeld door de cameragesignaleerd. • De rijstrookmarkering gaat op in
een andere of splitst zich
(bijvoorbeeld bij een tolpoort).
• Het aantal rijstroken neemt toe of af of de rijstrookmarkeringen lopendoor elkaar heen.
• Er zijn meer dan twee rijstrookmarkeringen op de weg
voor u.
• De rijstrookmarkering is zeer breed of smal.
• De rijstroken voor de auto zijn niet zichtbaar als gevolg van regen,
sneeuw, water op de weg, een
beschadigd of vuil wegdek, enz.
• Er valt dankzij een middenberm, bomen, enz. een schaduw over de
rijstrookmarkering.
• De rijstroken zijn incompleet of er zijn wegwerkzaamheden.
• Er zijn zebrapadmarkeringen of andere symbolen op het wegdek
aangebracht.
• De rijstrookmarkering in een tunnel is vervuild door olie, enz.
• De rijstrook houdt plotseling op, zoals op een kruising. Als externe condities wijzigen
• De helderheid van het omgevings-
licht verandert plotseling, bijvoor-
beeld wanneer u een tunnel in of
uit rijdt of onder een brug door rijdt.
• De helderheid van het omgevingslicht is te laag, zoals
wanneer de koplampen in het
donker uitgeschakeld zijn of als de
auto door een tunnel rijdt.
• Er bevindt zich een rijstrookafbakening, zoals
betonblokken, een geleiderail en
reflectorpaal op de weg, die
onbedoeld door de camera wordtgesignaleerd.
• Wanneer licht van een straatlan- taarn of tegemoetkomende auto op
een nat wegdek of een plas op de
weg wordt gereflecteerd.
• Het blikveld voor wordt gehinderd door de schittering van de zon.
• Er is onvoldoende ruimte tussen u en uw voorligger om de
rijstrookmarkering te kunnen
signaleren of de voorligger rijdt op
de rijstrookmarkering.
5-102
Rijden met uw auto
Informatie
Het ESC-systeem (indien van toe-
passing) moet worden uitgeschakeld
alvorens te proberen de auto door
schommelen los te krijgen. Als de auto na enkele
schommelpogingen nog vastzit,dient u de auto los te laten trekken
om oververhitting van de motor en
beschadiging van de transmissie
en banden te voorkomen. Zie
“Slepen” in hoofdstuk 6.Vloeiend nemen van bochten
Pas uw snelheid zo aan dat u in bochten niet hoeft te remmen of te
schakelen, vooral op een nat
wegdek. Het beste is licht
accelererend de bocht uit te rijden.
Rijden in het donker
Het rijden in het donker levert meer
gevaren op dan het rijden bij
daglicht. Hier volgt een aantal
belangrijke tips om te onthouden:
• Rijd langzamer en houd meer afstand tussen u en uw voorliggers
omdat het zicht in het donker
beperkter is, vooral in gebieden
waar geen straatverlichting is.
• Stel uw spiegels bij om verblinding door de koplampen van andere
auto's te beperken.
• Houd uw koplampen schoon en op de juiste wijze afgesteld. Vuile of
verkeerd afgestelde koplampen
beperken het zicht in het donker.
AANWIJZING
i
Als de auto vast is komen te
zitten en de wielen hevig
spinnen, kan de temperatuur
van de banden zeer snel
oplopen. Als de banden
beschadigd raken, kunnen de
banden klappen. Dit is een
gevaarlijke situatie; uzelf en
anderen kunnen gewond raken.
Voer deze procedure niet uit alser mensen of obstakels in de
directe nabijheid van de autoaanwezig zijn.
Als u de auto vrij probeert te
krijgen, kan de auto snel
oververhit raken, waardoor er inde motorruimte brand of andere
schade kan ontstaan. Probeer
het spinnen van de wielen zo
veel mogelijk te vermijden, om
oververhitting van de banden of
de motor te voorkomen. Laat de
wielen NIET doorslippen bij
snelheden hoger dan 56 km/h.
WAARSCHUWING