Standen versnellingspook
"P" PARKEREN
In deze stand is de versnellingsbak
vergrendeld om te voorkomen dat het
voertuig in beweging komt. De motor
kan vanuit deze stand worden gestart.
"R" ACHTERUIT
Deze stand is om achteruit te rijden.
116)
"N" VRIJSTAND
In deze stand is de versnellingsbak
uitgeschakeld. Deze stand is dezelfde
als de vrijstand van een
handgeschakelde versnellingsbak en
dient alleen te worden gebruikt als het
voertuig langere tijd stilstaat tijdens het
rijden, in bijv. een file.
117) 118) 119)
"D" VOORUIT
Deze stand wordt meestal in de stad en
op de weg gebruikt. De versnellingsbak
verandert automatisch van versnelling,afhankelijk van de weg- en
rijomstandigheden.
120)
Sport modus
Als het voertuig nu stilstaat of rijdt, de
sportmodus kan worden geselecteerd
door de versnellingspook zachtjes
vanuit de stand "D" (vooruit) in de
handmatige schakelingang te duwen.
Duw de versnellingspook zachtjes terug
in de hoofdingang (B), om terug te
schakelen naar de stand "D".
In de sportmodus kan snel en
eenvoudig worden geschakeld door de
versnellingspook naar voren en naar
achteren te bewegen. Op voertuigen
met schakelpeddels kunnen de
schakelpeddels ook worden gebruikt
om te schakelen. In tegenstelling tot bij
een handgeschakelde versnellingsbak,
kan met de sportmodus van versnelling
worden veranderd terwijl het gaspedaal
is ingetrapt.
Opmerking Als uw voertuig is uitgerust
met schakelpeddels kunt u in de
sportmodus ook met de
schakelpeddels schakelen als de
versnellingspook in de hoofdingang
staat. Bovendien kunt u op een van de
volgende manieren terugschakelen naar
werking in stand "D". Als naar stand "D"
wordt geschakeld, verandert de
weergave van de stand van de
versnellingspook naar "D" (vooruit).
Trek schakelpeddel "+"
(opschakelen) langer dan 2 seconden
naar u toe.
Breng het voertuig tot stilstand.
Duw de versnellingspook vanuit de
stand "D" (vooruit) in de handmatige
ingang (A) en duw de versnellingspook
weer terug naar de hoofdingang (B).
Opschakelen +
De versnellingsbak schakelt bij iedere
bediening één versnelling omhoog.
Terugschakelen —
De versnellingsbak schakelt bij iedere
bediening één versnelling omlaag.
121) 122) 123)
Opmerking Er kunnen maar
5 vooruitversnellingen worden
geselecteerd. Zet de versnellingspook
in "R" (achteruit) of "P" (parkeren) om
het voertuig, respectievelijk, in zijn
achteruit of in de parkeerstand te
zetten.
266AHA103592
267AHA106056
172
STARTEN EN RIJDEN
en gaat het enkele seconden later weer
uit.
125)
Werking van de automatische
versnellingsbak
126) 127) 128) 129) 130) 131)
Versnelling om in te halen
Trap het gaspedaal volledig in, om extra
te versnellen in de stand "D" (vooruit).
De automatische versnellingsbak
schakelt automatisch terug.
In de sportmodus wordt niet
teruggeschakeld als het gaspedaal
volledig wordt ingetrapt.
Wachten
Tijdens korte wachtperiodes, voor bijv.
verkeerslichten, kan het voertuig in de
versnelling blijven staan en stationair
draaien, zolang het rempedaal is
ingetrapt. Zet de versnellingspook in de
stand "N" (vrijstand) en schakel deparkeerrem in, terwijl het voertuig stil
wordt gehouden met de bedrijfsrem, als
langere tijd met draaiende motor moet
worden gewacht.
132)
Parkeren
Zet het voertuig eerst volledig stil,
schakel de parkeerrem in en zet de
versnellingspook op de stand "P"
(parkeren) om het voertuig te parkeren.
Zet altijd de motor af en neem de
sleutel mee, als u het voertuig
onbeheerd achterlaat.
Zorg er op hellingen voor dat de
parkeerrem wordt ingeschakeld,
voordat de versnellingspook in de stand
"P" (parkeren) wordt gezet. Als de
versnellingspook in de stand "P"
(parkeren) wordt gezet, voordat de
parkeerrem wordt ingeschakeld, zou
het lastig kunnen zijn de
versnellingspook uit de stand "P"
(parkeren) te halen, als u weer met het
voertuig gaat rijden, waardoor een grote
kracht op de versnellingspook moet
worden uitgeoefend om hem uit de
stand "P" (parkeren) te krijgen.
Als de automatische
versnellingsbak niet van versnelling
verandert
Als de versnellingsbak tijdens het rijden
niet van versnelling verandert of uw
voertuig heuvelopwaarts niet snel
genoeg optrekt, is het mogelijk dat er
iets aan de versnellingsbak mankeert,waardoor een veiligheidsinrichting is
ingeschakeld. Laat uw voertuig
onmiddellijk nakijken bij een Fiat
Servicepunt.
1. Zet de versnellingspook in de tweede
versnelling van de sportmodus, als uw
voertuig moeite heeft om
heuvelopwaarts te rijden. Het is
mogelijk dat deze methode niet werkt,
afhankelijk van de storing in de
versnellingsbak.
2. Zet de versnellingspook terug in
stand "D" (vooruit), zodra het voertuig
op een vlakke weg rijdt.
Als de weergave van de stand van de
versnellingspook op het
instrumentenpaneel knippert, betekent
dit dat er sprake is van een storing in de
versnellingsbak. Raadpleeg "Als de
weergave van de stand van de
versnellingspook knippert".
BELANGRIJK
115)Trap altijd het rempedaal in als u de
versnellingspook uit de stand "P" (parkeren)
of "N" (vrijstand) schakelt. Zet nooit uw voet
op het gaspedaal als u de versnellingspook
uit de stand "P" (parkeren) of "N" (vrijstand)
schakelt.
116)Schakel nooit naar de stand "P"
(parkeren) of "R" (achteruit) terwijl het
voertuig in beweging is, om schade aan de
versnellingsbak te voorkomen.
270AHA103622
174
STARTEN EN RIJDEN
117)Zet de versnellingspook tijdens het
rijden nooit in de stand "N" (vrijstand). Dit
zou kunnen leiden tot een ernstig ongeval,
doorat u de versnellingspook per ongeluk in
de stand "P" (parkeren) of "R" (achteruit)
zou kunnen zetten, of de motorrem niet
meer kan worden gebruikt.
118)Als het voertuig op een helling staat,
moet de motor worden gestart in de stand
"P" (parkeren) en niet in de stand "N"
(vrijstand).
119)Houd uw voet op het rempedaal, als
het voertuig in de stand "N" (vrijstand) staat
of als naar of vanuit de stand "N" (vrijstand)
wordt geschakeld, om te voorkomen dat
het voertuig wegzakt.
120)Schakel nooit vanuit de stand "R"
(achteruit) naar de stand "D" (vooruit), als
het voertuig in beweging is, om schade aan
de versnellingsbak te voorkomen.
121)In de sportmodus moet de bestuurder
opschakelen naargelang de overheersende
wegomstandigheden, en moet het
motortoerental onder de rode zone
gehouden worden.
122)Door herhaald gebruik van de
versnellingspook of schakelpeddels, wordt
voortdurend van versnelling veranderd.
123)Gebruik op voertuigen met
schakelpeddels niet voortdurend de linker
en rechter schakelpeddels tegelijkertijd.
Hierdoor zou de overbrengingsverhouding
onverwacht kunnen veranderen.
124)Als de weergave van de stand van de
versnellingspook knippert tijdens het rijden,
is de kans groot dat een
veiligheidsinrichting is geactiveerd door een
storing in de automatische versnellingsbak.
Laat het voertuig zo snel mogelijk nakijken
bij een Fiat Servicepunt.125)Verlaag het motortoerental en zet het
voertuig op een veilige plek stil, als dit
lampje gaat branden. Zet de
versnellingspook vervolgens in de stand "P"
(parkeren) en laat de motor stationair
draaien tot het waarschuwingslampje
uitgaat. Als het waarschuwingslampje
uitgaat, kunt u normaal verder rijden. Als
het waarschuwingslampje niet uitgaat,
raden we u aan uw voertuig te laten
nakijken door een Fiat Servicenetwerk.
126)Trap het rempedaal volledig in,
voordat met draaiende motor een
versnelling wordt geselecteerd, terwijl het
voertuig stilstaat, om te voorkomen dat het
voertuig wegrolt. Het voertuig begint te
bewegen, zodra de versnelling is
ingeschakeld, vooral als het motortoerental
hoog is, hoog stationair is of als de
airconditioning is ingeschakeld; in dit geval
hoeft u alleen het rempedaal los te laten als
u klaar bent om weg te rijden.
127)Trap het rempedaal altijd met de
rechtervoet in. Gebruik van de linkervoet
zou kunnen leiden tot een vertraagde
reactie van de bestuurder in noodgevallen.
128)Laat de motor nooit razen als vanuit
de stand "P" (parkeren) of "N" (vrijstand)
wordt geschakeld, om een plotselinge
versnelling te voorkomen.
129)Gebruik van het gaspedaal, terwijl de
andere voet op het rempedaal rust, kan de
remwerking nadelig beïnvloeden en leiden
tot een vroegtijdige slijtage van de
remblokken.130)Gebruik de versnellingspook in de
juiste schakelstand, naargelang de
rijomstandigheden. Laat het voertuig nooit
achteruit heuvelafwaarts rollen met de
versnellingspook in stand "D" (vooruit) of de
sportmodus, of vooruit heuvelafwaarts
rollen met de versnellingspook in stand "R"
(achteruit). De motor zou af kunnen slaan
en de grotere kracht die onverwachts op
het rempedaal en op het stuurwiel moet
worden uitgeoefend, zou kunnen leiden tot
een ongeval.
131)Laat de motor niet razen met het
rempedaal ingetrapt, terwijl het voertuig
stilstaat. Hierdoor kan de automatische
versnellingsbak beschadigen. Bovendien
lopen de motortoeren wellicht niet zo hoog
op als het gaspedaal wordt ingetrapt terwijl
het rempedaal wordt ingetrapt en de
versnellingspook in de stand "P" (parkeren),
"N" (vrijstand) of "D" (vooruit) staat, als
wanneer dezelfde handeling wordt verricht
terwijl de versnellingspook in de stand "N"
(vrijstand) staat.
132)Houd het voertuig nooit met het
gaspedaal stil, als u op een helling staat
(zonder het rempedaal te gebruiken).
Gebruik altijd de parkeerrem en/of de
bedrijfsrem.
175
EASY SELECT 4WD
(indien aanwezig)
Met gebruik van de rijmodusschakelaar
(A) kan worden overgeschakeld van
achterwielaandrijving naar
vierwielaandrijving. Zet de
rijmodusschakelaar in de geschikte
stand, naargelang de
wegomstandigheden. Het
indicatielampje van de 2WD-/4WD-
besturing en het indicatielampje van de
lage gearing duiden de instelling van de
rijmodusschakelaar aan. Raadpleeg
"Indicatielampje 2WD-/4WD-besturing
en indicatielampje lage gearing".
Stand rijmodusschakelaar en
indicatielampje 2WD-/4WD-
besturingStand
rijmodus-
schakelaarIndicatie-
lampjeRij-
omstandig.
2HAchter-
wielaan-
drijving
Als over
een droog,
verhard
wegdek
wordt
gereden.
4HVier-
wielaan-
drijving
Als over
ruige,
zanderige
of
besneeuwde
wegen
wordt
gereden.
4LLage
gearing
vier-
wielaan-
drijving
en
Als steile
hellingen op
of af
worden
gereden, of
op ruige of
modderige
wegen
wordt
gereden
(vooral als
extra
koppel
vereist is).
Brandt
Blijft uit
133) 134)
Werking rijmodusschakelaar
De rijmodus wordt weergegeven op de
rijmodusschakelaar.
Draai de rijmodusschakelaar.
Houd de rijmodusschakelaar
ingedrukt en draai eraan.
De rijmodusschakelaar moet worden
geplaatst naargelang de volgende
bedrijfsomstandigheden:
271AHA103635
272AHA106131
176
STARTEN EN RIJDEN
Schakelaar-
standIndicatie-
lampjeRij-
omstandig.
4LLcVier-
wielaan-
drijving
met inge-
schakeld
centraal
differentieelslot
lage
gearingen
Als steile
hellingen
op of af
worden
gereden,
of op ruige
of
modderige
wegen
wordt
gereden
(vooral als
extra
koppel
vereist is).
— Brandt
— Blijft uit
137) 138)
Werking rijmodusschakelaar
De rijmodus wordt weergegeven op de
rijmodusschakelaar.
Draai de rijmodusschakelaar
Houd de rijmodusschakelaar
ingedrukt en draai eraan
De rijmodusschakelaar moet worden
geplaatst naargelang de volgende
bedrijfsomstandigheden:
275AHA103648
182
STARTEN EN RIJDEN
Super Select 4WD II
Het indicatielampje van de
2WD-/4WD-besturing gaat ook een
paar seconden branden, als de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" wordt gezet.
Raadpleeg "Indicatielampjes
2WD-/4WD-besturing*. De status van
het achterste differentieelslot (als gevolg
van het indrukken van de schakelaar
van het achterste differentieelslot) wordt
weergegeven doordat het
indicatielampje van het achterste
differentieelslot gaat knipperen of blijft
branden.
Bedrijfsstatus
achterste
differentieel-
slotIndicatielampje
achterste
differentieelslot
Easy
Select
4WDSuper
Select
4WD II
Achterste
differentieelslot
uitgeschakeld
Bezig met
inschakeling
Achterste
differentieelslot
ingeschakeld
Knippert
Brandt
Blijft uit
Het indicatielampje knippert terwijl het
achterste differentieelslot wordt
overgeschakeld tussen ingeschakeld en
uitgeschakeld. Als het overschakelen is
voltooid, blijft het indicatielampje ofwel
constant aan of uit.
De werking van de ESC en het ABS
wordt geannuleerd zolang het achterste
differentieelslot is ingeschakeld. Het
indicatielampje ESC, het indicatielampje
ESC OFF en het waarschuwingslampjeABS branden zolang de werking is
geannuleerd. Dit duidt niet op een
probleem. Als het achterste
differentieelslot is uitgeschakeld, gaan
de lampjes uit en treden de systemen
weer in werking. Raadpleeg
"Waarschuwingslampje
antiblokkeersysteem (ABS)" en
"Indicatielampje ESC, Indicatielampje
ESC OFF".
Houd het stuurwiel in de stand recht
vooruit en druk enkele keren langzaam
op het gaspedaal en laat het weer los,
als het indicatielampje blijft knipperen
nadat de knop is ingedrukt om het
achterste differentieelslot uit te
schakelen.
Volg de volgende instructies, als het
indicatielampje blijft knipperen nadat de
schakelaar is ingedrukt om het
achterste differentieelslot in te
schakelen:Breng de voertuigsnelheid terug tot
een snelheid van 2,5 km/u of lager, als
de voertuigsnelheid hoger is dan
12 km/u. Het indicatielampje gaat
constant branden en het achterste
differentieelslot wordt ingeschakeld.
Draai met een voertuigsnelheid van
12 km/u of lager het stuurwiel van de
ene naar de andere kant, tot het
indicatielampje constant blijft branden.
Controleer eerst of de omgeving
rondom het voertuig vrij is en probeer
dan naar voren en naar achteren te
281AHA104993
189
WERKING VAN DE
VIERWIELAAN-
DRIJVING
Als vierwielaandrijving wordt
geselecteerd, zijn beide assen van het
voertuig star met elkaar verbonden.
Hierdoor verbeteren de tractie-
eigenschappen. Als echter herhaaldelijk
scherpe bochten moeten worden
genomen of naar voren en naar
achteren moet worden gereden, komt
de aandrijflijn onder druk te staan, wat
aan kan voelen als een remwerking.
Een voertuig met vierwielaandrijving kan
sneller en soepeler versnellen.
Houd er echter rekening mee dat de
remafstand niet korter is dan die van
een voertuig met achterwielaandrijving.
Als met vierwielaandrijving over ruig
terrein (sneeuw, modder, zand, enz.)
wordt gereden, is het van belang dat
het voertuig correct wordt bestuurd.
Opmerking De bestuurder moet
rechtop en dichterbij het stuurwiel zitten
dan normaal; zet de stoel in een goede
stand om het stuur en de pedalen
eenvoudig te kunnen bedienen. Draag
altijd een veiligheidsgordel.
Opmerking Controleer na het
terreinrijden ieder onderdeel van het
voertuig en was het voertuig grondig
met water. Raadpleeg
"Voertuigverzorging" en "Inspectie en
onderhoud na terreinrijden".Op een droog, verhard wegdek en
op de weg rijden
Selecteer de stand "2H" (Easy Select
4WD), “2H” of “4H” (Super Select 4WD
II) om op een droog, verhard wegdek te
rijden. Zet de rijmodusschakelaar,
vooral op een droge weg, nooit in de
stand "4H" of "4L" (Easy Select 4WD),
of "4HLc" of "4LLc" (Super Select 4WD
II).
144)
Op besneeuwde of bevroren wegen
rijden
Zet de rijmodusschakelaar in de stand
"4H" (Easy Select 4WD), "4H" of "4HLc"
(Super Select 4WD II), naargelang de
wegomstandigheden, en trap dan
geleidelijk het gaspedaal in voor een
soepele start. Houd de druk op het
gaspedaal zo constant mogelijk en rijd
met een lage snelheid.
Opmerking We raden aan
winterbanden en/of sneeuwkettingen te
gebruiken.
Opmerking Bewaar een veilige afstand
tot het overige verkeer, voorkom
plotseling remmen en rem op de motor
(terugschakelen).
145)
Op zanderige of modderige wegen
rijden
Zet de rijmodusschakelaar in de stand
"4H" of "4L" (Easy Select 4WD), "4HLc"
of "4LLc" (Super Select 4WD II) en trap
geleidelijk het gaspedaal in voor een
soepele start. Houd de druk op het
gaspedaal zo constant mogelijk en rijd
met een lage snelheid.
146) 147)
239)
Opmerking Vermijd plotseling remmen,
versnellen en sturen; hierdoor zou het
voertuig vast kunnen komen te zitten.
Opmerking Als het voertuig vast komt
te zitten in zanderige of modderige
wegen, kan het vaak worden verplaatst
door een schommelbeweging. Schakel
de versnellingspook in een ritmische
beweging over tussen "D" (vooruit) en
"R" (achteruit) (bij een handgeschakelde
versnellingsbak tussen de 1e en de
achteruitversnelling), terwijl u een lichte
druk op het gaspedaal uitoefent.
Opmerking We raden aan het voertuig
te starten met de parkeerrem
gedeeltelijk, maar niet volledig,
ingeschakeld, door zachtjes aan de
parkeerrem te trekken. Als het voertuig
loskomt, vergeet dan niet de
parkeerrem uit te schakelen.
Opmerking Als onder bijzonder
modderige omstandigheden moet
worden gereden, raden we gebruik van
sneeuwkettingen aan. Doordat de ernst
192
STARTEN EN RIJDEN
van modderige omstandigheden
moeilijk in te schatten is en het voertuig
heel diep in de modder zou kunnen
komen te zitten, moet een lage snelheid
gebruikt worden. Stap, indien mogelijk,
uit het voertuig en controleer eerst de
omstandigheden voor u, voordat u
verder rijdt.
Opmerking Als op wegen in
kustgebieden wordt gereden of op
wegen die tegen slippen zijn
behandeld, kan het voertuig gaan
roesten; was het voertuig daarom zo
snel mogelijk grondig na ieder gebruik.
Steile hellingen oprijden
Zet de rijmodusschakelaar in de stand
"4L" (Easy Select 4WD), "4LLc" (Super
Select 4WD II), voor een maximaal
motorkoppel.
240) 241)
Opmerking Kies een zo vlak mogelijke
helling met weinig stenen of andere
obstakels.
Opmerking Loop, voordat u probeert
de helling op te rijden, eerst zelf de
helling op om te controleren of het
voertuig de hellingsgraad aan kan.
Steile hellingen afrijden
Zet de rijmodusschakelaar in de stand
"4L" (Easy Select 4WD), "4LLc" (Super
Select 4WD II), rem op de motor
(terugschakelen) en rijd langzaam de
helling af.
242)
Opmerking Als u een steile helling
afrijdt en plotseling moet remmen,
omdat u een obstakel tegenkomt, zou u
de controle over het voertuig kunnen
verliezen. Loop eerst zelf de helling af
om het pad te controleren, voordat u de
helling afrijdt.
Opmerking Voordat u een helling afrijdt,
moet de juiste versnelling worden
gekozen. Probeer niet te schakelen of
het koppelingspedaal in te trappen, als
u van een helling afrijdt.
Opmerking FCA is verantwoordelijk
noch aansprakelijk voor enige schade
of letsel veroorzaakt door oneigenlijk of
nalatig gebruik van een voertuig. Alle
technieken voor gebruik van het
voertuig die hierin worden beschreven,
zijn afhankelijk van de rijvaardigheid en
-ervaring van de bestuurder en andere
deelnemende partijen, en enige
afwijkingen van de aanbevolen
instructies voor gebruik, zijn voor eigen
risico.
Scherpe bochten nemen
Als bij lage snelheid en in de stand "4H"
of "4L" (Easy Select 4WD), "4HLc" of
"4LLc" (Super Select 4WD II) een
scherpe bocht wordt genomen, kan
een klein verschil in de stuurwerking
worden ervaren, die lijkt op de
stuurwerking als de rem wordt
ingetrapt. Dit afremmen in scherpe
bochten wordt veroorzaakt doordat
ieder afzonderlijk wiel een andere
afstand tot de bocht heeft.Een beek oversteken
Voertuigen met vierwielaandrijving zijn
niet per definitie waterdicht. Als de
elektrische circuits nat worden, kan het
voertuig niet meer bestuurd worden;
voorkom daarom het oversteken van
beekjes, tenzij het echt niet anders kan.
Als het onvermijdelijk is dat u door een
beekje rijdt, volg dan de volgende
procedure:
1 – Controleer de diepte van het beekje
en de geografische eigenschappen,
voordat u tracht het beekje over te
steken, en steek het beekje over waar
het water zo ondiep mogelijk is.
2 – Zet de rijmodusschakelaar in de
stand "4L" (Easy Select 4WD) of "4LLc"
(Super Select 4WD II).
3 – Rijd langzaam, met een snelheid
van ca. 5 km/h om te voorkomen dat
teveel water omhoog spettert.
148) 149)
Inspectie en onderhoud na
terreinrijden
Voer de volgende inspectie- en
onderhoudsprocedures uit, nadat met
het voertuig over ruig terrein is gereden:
Controleer het voertuig op schade
door stenen, grind, enz.
Was het voertuig zorgvuldig met
water. Rijd langzaam met het voertuig
en trap daarbij zachtjes het rempedaal
in om de remmen te laten drogen.
Neem zo snel mogelijk contact op met
het Fiat Servicenetwerk als de remmen
193