Handmatige
deactivering van
frontairbag
passagierszijde en
zijairbag borst-bekken
(voor bepaalde versies/markten, waar
voorzien)
Als een kind in een kinderzitje dat
achterstevoren op de voorstoel
is geplaatst vervoerd moet worden, dan
kunnen de frontairbag en de zijairbag
borst-bekken aan de passagierszijde
worden uitgeschakeld (voor bepaalde
markten/versies).
BELANGRIJK Voor het handmatig
uitschakelen van de frontairbag en de
zijairbag borst-bekken aan de
passagierszijde (voor bepaalde
versies/markten) wordt verwezen naar
de paragraaf “Display” in het hoofdstuk
“Kennismaking met het
instrumentenpaneel”.
Wanneer de frontairbag en zijairbag
borst-bekken aan de passagierszijde
(voor bepaalde versies/markten) weer
worden ingeschakeld, gaat het
waarschuwingslampje uit.
Het controlelampje
op het middelste
dashboard fig. 99 geeft de status van
de passagiersbescherming aan.Wanneer het voertuig wordt gestart
(sleutel in stand MAR), brandt het
waarschuwingslampje ongeveer 8
seconden, als ten minste 5 seconden
na de vorige uitschakeling zijn
verstreken. Als dit niet het geval is,
neem dan contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
Als het voertuig binnen 5 seconden
opnieuw wordt in-/uitgeschakeld, kan
het waarschuwingslampje gedoofd
blijven. Controleer in dit geval de
correcte werking van het lampjes:
schakel het voertuig uit, wacht
minstens 5 seconden en schakel weer
in.
Tijdens de eerste 8 seconden geeft het
branden van het lampje niet de
werkelijke toestand van de
passagiersbescherming aan, maar
wordt alleen de correcte werking ervan
gecontroleerd.Het controlelampje kan met
verschillende lichtsterkte branden,
afhankelijk van de voertuigcondities. De
lichtsterkte kan ook tijdens dezelfde
sleutelcyclus variëren.
Passagiersbescherming
ingeschakeld:de
LED is uit.
Passagiersbescherming
uitgeschakeld:de
LED gaat vast
branden.
99F0T0505
99
BELANGRIJK Reinig de stoelen niet
met water of stoom onder druk (met de
hand of in een automatisch
wasapparaat).
BELANGRIJKE
OPMERKINGEN
De frontairbags en/of zijairbags (voor
bepaalde versies/markten, waar
aanwezig) kunnen in werking treden bij
krachtige stoten aan de onderzijde
van de carrosserie, bijv. heftige botsing
tegen drempels, stoepranden of lage
obstakels, of als het voertuig in grote
gaten of verzakkingen in het wegdek
rijdt.
Als de airbag geactiveerd wordt,
ontsnapt een kleine hoeveelheid
poeder. Dit poeder is niet schadelijk en
duidt niet op het begin van een brand.
Verder kan het oppervlak van de
opgeblazen airbag en het interieur van
het voertuig met een fijn poederlaagje
bedekt zijn: dit poeder kan irriterend zijn
voor ogen en huid. Na aanraking
onmiddellijk wassen met water en
neutrale zeep.Als een of meerdere
veiligheidsvoorzieningen zijn
geactiveerd ten gevolge van een
ongeval, neem dan contact op met het
Fiat Servicenetwerk om deze
veiligheidsvoorzieningen te laten
vervangen en om de werking van het
systeem te laten controleren.
De controle, reparatie en vervanging
van airbags mogen uitsluitend door het
Fiat Servicenetwerk worden uitgevoerd.
Als het voertuig wordt gesloopt, moet
men het airbagsysteem onwerkzaam
laten maken door het Fiat
Servicenetwerk. Bij verkoop van de
auto moet de nieuwe eigenaar op de
hoogte worden gebracht van de
gebruiksmethode van de airbags en
bovenstaande waarschuwingen, en
moet dit instructieboek worden
overhandigd aan de nieuwe eigenaar.
Gordelspanners, front- en zijairbags
worden op verschillende manieren
geactiveerd, afhankelijk van het type
botsing. Als een of meerdere van deze
voorzieningen niet in werking treden,
dan duidt dat niet op een storing in het
systeem.
80) 81) 82) 83) 84) 85) 86) 87) 88) 89)
BELANGRIJK
80)Er kan sprake zijn van een afwijking van
het veiligheidssysteem zitten wanneer het
waarschuwingslampje
niet gaat
branden wanneer de sleutel naar MAR
wordt gedraaid of aanblijft tijdens het rijden
(op sommige versies met een bericht op
het display). In dat geval kunnen de
airbags of gordelspanners niet geactiveerd
worden bij een ongeval of, in een zeer
beperkt aantal gevallen, op verkeerde wijze
geactiveerd worden. Laat het systeem
onmiddellijk controleren door het Fiat
Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
81)Rijd altijd met de handen op de rand
van het stuurwiel zodat de airbag indien
nodig ongehinderd opgeblazen kan
worden. Rijd niet met uw bovenlichaam
over het stuurwiel gebogen, maar zit
rechtop met uw rug stevig tegen de
rugleuning.
82)Bij sommige versies gaat, in het geval
van een storing van de led
(bevindt zich
op het dashboard), de controlelampop
het instrumentenpaneel branden en
worden de airbags aan de passagierszijde
uitgeschakeld.
83)Bedek bij voertuigen met zijairbags de
rugleuning van de voorstoelen niet met
extra hoezen.
84)Reis niet met voorwerpen op schoot of
voor de borst en houd niets in de mond
(pijp, pen, enz.): deze kunnen ernstig letsel
veroorzaken als de airbag in werking
treedt.
102
VEILIGHEID
BELANGRIJK
96)Trap het koppelingspedaal helemaal in
om op juiste wijze te schakelen. Daarom
is het van fundamenteel belang dat er niets
onder het pedaal ligt: let erop dat de
matten vlak liggen en dat ze de slag van de
pedalen niet hinderen.
BELANGRIJK
29)Rijd niet met de hand op de
versnellingspook aangezien de
uitgeoefende druk, hoe licht ook, na
verloop van tijd kan leiden tot slijtage van
de interne onderdelen van de
versnellingsbak. Het koppelingspedaal
mag uitsluitend voor het schakelen
gebruikt worden. Laat tijdens het rijden de
voet nooit, zelfs niet licht, op het
koppelingspedaal rusten. Bij bepaalde
versies/markten kan de regelelektronica
van het koppelingspedaal een foutieve
rijstijl als een defect interpreteren.
“COMFORT-MATIC”-
VERSNELLINGSBAK
Het voertuig is voorzien van een
elektronisch geregelde handmatige
versnellingsbak, bekend als
COMFORT-MATIC, die op twee
manieren bediend kan worden:
MANUALenAUTO.
Het is mogelijk om de functieECO
(Economy) te gebruiken met de logica
AUTOdie het verbruik beperkt. Druk
op de knop Efig. 104 om deze functie
in te schakelen.
Als deECO-functie wordt gebruikt,
wordt op het display de letter E
(Economy) weergegeven, naast de
ingeschakelde versnellingfig. 105.
30)
AUTOMATISCHE MODUS
BELANGRIJK Voor een correct gebruik
van het systeem dient uitsluitend de
rechtervoet te worden gebruikt om de
pedalen te bedienen.
Trap het rempedaal in.
Start de motor.
Duw de versnellingspook naarA/M
fig. 106-om de automatische modus
in te schakelen of naarRfig. 107-om de
achteruitversnelling te kiezen.
Laat het rempedaal los en druk het
gaspedaal in.
HANDMATIGE BEDIENING
BELANGRIJK Bedien, voor een juist
gebruik van het systeem, het pedaal
uitsluitend met de rechtervoet.
Trap het rempedaal in.
Start de motor.
104F0T0223
105F0T0961
109
BELANGRIJK
31)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water
worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand.
START&STOP-
SYSTEEM
(voor bepaalde versies/markten, waar
voorzien)
101) 102) 103) 104)
IN HET KORT
Het Start&Stop-systeem zet
automatisch de motor af wanneer de
auto stilstaat en aan de voorwaarden
hiervoor is voldaan en start de motor
zodra de bestuurder wil wegrijden.
Dit verhoogt de efficiëntie van de
auto dankzij een reductie van het
brandstofverbruik, de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen en de
geluidsoverlast.
BEDIENINGSWIJZE
Afzetten van de motor
Versies met handmatige
versnellingsbak
Bij stilstaand voertuig, wordt de motor
afgezet als de versnellingspook in de
vrijstand staat en het koppelingspedaal
niet is ingetrapt.Versies met Comfort-matic
versnellingsbak
Met het stilstaande voertuig en het
ingetrapte gaspedaal, zal de motor
stoppen wanneer de versnellingspook
zich in standen anders danRbevindt.
In geval van stoppen op een opwaartse
helling wordt de uitschakeling van de
motor gedeactiveerd om de functie “Hill
Holder” beschikbaar te maken
(functioneert alleen met de draaiende
motor). Het lampje op het
instrumentenpaneel gaat branden om
aan te geven dat de motor is
uitgeschakeld.
De motor opnieuw starten
Versies met handmatige
versnellingsbak
Trap het koppelingspedaal in om de
motor weer te starten.
Versies met Comfort-matic
versnellingsbak
De motor start automatisch zodra het
rempedaal losgelaten wordt. Het
pictogram op het display schakelt uit.
Duw de pook naar (+), (-)ofRals
de motor met uitgeschakelde
“Hill Holder”-functie gestart is. De motor
zal weer worden gestart.
114
STARTEN EN RIJDEN
HANDMATIG IN- EN
UITSCHAKELEN
De voorziening kan in-/uitgeschakeld
worden door de knop weergegeven in
fig. 112 op het dashboard in te
drukken. Als deze functie inactief is,
brandt de led op de knop. Bovendien
wordt bij sommige versies extra
informatie over de deactivering of
activering van het Start&Stop-systeem
gegeven via een bericht op het display.VEILIGHEIDS-
INSTELLINGEN
Als het Start&Stop-systeem de motor
heeft afgezet en de bestuurder maakt
zijn veiligheidsgordel los en opent
het bestuurders- of het
passagiersportier, dan kan de motor
alleen weer gestart worden met de
contactsleutel. De bestuurder wordt
van deze toestand op de hoogte
gesteld door een zoemer, het
knipperende waarschuwingslampje op
het instrumentenpaneel fig. 113 en,
indien aanwezig, een displaybericht.LANGDURIGE STILSTAND
VAN DE AUTO
Bij langdurige stilstand van het voertuig,
moet bijzondere aandacht worden
besteed aan het loskoppelen van de
accu. Ga als volgt te werk: koppel
de stekker A fig. 114 (druk op knop B)
van de accutatus die sensor C
controleert, geinstalleerd op de
negatieve batterijpool D van de accu
los. Koppel deze sensor nooit van
de accu los, behalve bij vervanging van
de accu.
BELANGRIJK Wacht, nadat de
contactsleutel naar STOP is gedraaid,
minstens 1 minuut alvorens de
elektrische voeding naar de accu los te
koppelen.
100)
112F0T0426
113F0T0425
114F0T0428
115
AFSLUITSYSTEEM
BRANDS-
TOFTOEVOER
128)
Deze grijpt bij een botsing in en
veroorzaakt het volgende:
onderbreking van de
brandstoftoevoer met afzetten van de
motor als gevolg;
automatische ontgrendeling van de
portieren;
inschakeling van de
binnenverlichting.
Wanneer het systeem wordt
ingeschakeld, verschijnt bij sommige
versies op het display het bericht
“Afsluiter van de brandstoftoevoer, zie
instructieboek".
BELANGRIJK Controleer zorgvuldig op
brandstoflekkage, bijvoorbeeld in de
motorruimte, onder het voertuig of in de
buurt van de tank.
Draai na een botsing de contactsleutel
op STOP om te voorkomen dat de
accu leegloopt.
De volgende procedure moet
uitgevoerd worden om de correcte
werking van het voertuig te herstellen:
daai de contactsleutel naar de stand
MAR.
schakel de richtingaanwijzer rechts
in;
schakel de richtingaanwijzer rechts
uit;
schakel de richtingaanwijzer links in;
schakel de richtingaanwijzer links
uit;
schakel de richtingaanwijzer rechts
in;
schakel de richtingaanwijzer rechts
uit;
schakel de richtingaanwijzer links in;
schakel de richtingaanwijzer links
uit;
draai de contactsleutel op STOP.
Natural Power versies
In het geval de auto betrokken raakt bij
een botsing, wordt de benzine- en
injectortoevoer onmiddellijk afgesloten,
waardoor de motor afslaat en,
dientengevolge, de
veiligheidmagneetklep dichtgaat.
BELANGRIJK
128)Als na een botsing een brandstoflucht
wordt geroken of brandstoflekkage wordt
geconstateerd, dan mag het systeem
niet opnieuw ingeschakeld worden om
brand te voorkomen.
SLEPEN VAN HET
VOERTUIG
Het bij het voertuig geleverd sleepoog
bevindt zich in de gereedschapstas
achter de rugleuning van de linkerstoel
(Cargo-versies) of in de bagageruimte
(Combi-versies).
BEVESTIGING VAN HET
SLEEPOOG
Ga als volgt te werk:
maak de dop A los fig. 167 fig. 168;
neem het sleepoog Bfig. 167 fig.
168 uit de gereedschapstas;
draai het sleepoog stevig op de
achterste of voorste schroefdraadpen
vast.
129) 130) 131) 132)
41)
167F0T0085
146
NOODGEVALLEN
RADIO
(voor bepaalde versies/markten, waar
voorzien)
De radio is ontworpen volgens de
specificaties van de passagiersruimte,
met een gepersonaliseerd design
dat perfect past bij de stijl van het
dashboard.
TIPS
Verkeersveiligheid
Maak uzelf vertrouwd met de
verschillende functies van de radio (bijv.
het opslaan van stations) voordat u
gaat rijden.
Ontvangstomstandigheden
Tijdens het rijden veranderen de
ontvangstomstandigheden
voortdurend. De ontvangst kan
gestoord worden door de aanwezigheid
van bergen, gebouwen of bruggen,
vooral wanneer u ver verwijderd bent
van de zender.
BELANGRIJK Het volume kan
toenemen wanneer verkeersinformatie
of nieuws wordt ontvangen.
153)
Zorg en onderhoud
Maak het frontpaneel uitsluitend met
een zachte, antistatische doek schoon.
Reinigings- en polijstmiddelen kunnen
het oppervlak beschadigen.
DIEFSTALBEVEILIGING
De autoradio is uitgerust met een
diefstalbeveiliging die gebaseerd is op
de informatie-uitwisseling tussen de
autoradio en de elektronische
regeleenheid (Body Computer) in het
voertuig.
Dit systeem garandeert maximale
veiligheid en voorkomt dat elke keer dat
de stroomvoorziening van de autoradio
uitvalt, de geheime code opnieuw
ingevoerd moet worden.
Als de controle een positief resultaat
oplevert, dan begint de radio te werken.
Als de codes bij de vergelijking echter
niet overeenkomen of als de
elektronische regeleenheid (Body
Computer) wordt vervangen, dan zal
het toestel de gebruiker vragen om de
geheime code in te voeren op de
manier die in de volgende paragraaf is
beschreven.
De geheime code invoeren
Wanneer de radio wordt ingeschakeld,
toont de display, indien de geheime
code wordt gevraagd, ongeveer 2
seconden het woord "Code", gevolgd
door vier streepjes "- - -".De code bestaat uit vier cijfers van 1
t/m 6, waarbij elk streepje met een cijfer
overeenkomt.
Druk voor het invoeren van het eerste
cijfer op de betreffende knop van de
voorkeuzestations (1 t/m 6). Voer de
overige cijfers van de code op dezelfde
manier in.
Als de vier cijfers niet binnen 20
seconden worden ingevoerd, dan
verschijnt op het display "Enter code - -
- -". Als dit gebeurt, wordt dit niet als
het invoeren van een verkeerde code
beschouwd.
Na invoer van het vierde cijfer (binnen
20 seconden), begint de radio te
werken.
Als een verkeerde code wordt
ingevoerd, geeft de radio een geluid af
en toont het display het opschrift
"Radio blocked/ wait" om aan te geven
dat de juiste code moet worden
ingevoerd.
Elke keer dat de gebruiker een
verkeerde code invoert, neemt de
wachttijd geleidelijk aan toe (1 min, 2
min, 4 min, 8 min, 16 min, 30 min,
1 uur, 2 uur, 4 uur, 8 uur, 16 uur en 24
uur), tot een maximum van 24 uur.
De wachttijd wordt op het display
getoond met het opschrift "Radio
blocked/wait". Als dit opschrift is
verdwenen, kan de code opnieuw
worden ingevoerd.
192
MULTIMEDIA
ALGEMENE INFORMATIE
De autoradio biedt de volgende
functies:
Radiosectie
PLL-tuner met FM/AM/MW
golfbanden;
RDS (Radio Data System) met
TA-functie (verkeersinformatie) - TP
(verkeersprogramma's) - EON
(Enhanced Other Network) - REG
(regionale programma's);
AF: zoeken naar alternatieve
frequenties in RDS;
automatisch/handmatig afstellen op
stations;
FM Multipath detector;
handmatige opslag van 30 stations:
18 op FM-band (6 op FM1, 6 op FM2,
6 op FMT), 12 op MW-band;
automatische opslag (AUTOSTORE-
functie) van 6 stations op betreffende
FM-golfband;
SPEED VOLUME functie:
automatische volumeregeling op basis
van de voertuigsnelheid;
automatische Stereo/Mono selectie.
CD-gedeelte
Directe keuze van de CD;
Keuze van nummer (vooruit/
achteruit);
Nummers snel vooruit-/
terugspoelen;
CD Weergavefunctie: weergave van
CD-naam en verstreken tijd vanaf
begin van het nummer
Afspelen van audio CD, CD-R en
CD-RW.
51)
MP3 CD-gedeelte
Functie MP3-Info (ID3-TAG);
Keuze van map (vorige/volgende);
Keuze van nummer (vooruit/
achteruit);
Nummers snel vooruit-/
terugspoelen;
Functie MP3-Display: weergave van
mapnaam, ID3-TAG informatie,
verstreken tijd vanaf het begin van het
nummer, bestandsnaam;
Lezen van audio- of gegevens-CD,
CD-R en CD-RW.
Audiogedeelte
Mute/Pauze functie;
Soft-Mute functie;
Loudness functie
grafische 7-bands equalizer
Gescheiden regeling hoge/lage
tonen
Balansregeling linker/rechter
kanalen.FUNCTIES EN
INSTELLINGEN
INSCHAKELING AUTORADIO
De autoradio wordt ingeschakeld als er
kort op de toets/knop ON/OFF wordt
gedrukt.
Wanneer de radio wordt ingeschakeld
terwijl de sleutel uit het contactslot is
verwijderd, dan schakelt hij na
ongeveer 20 minuten automatisch uit.
UITSCHAKELING AUTORADIO
Houd de toets/knoip ON/OFF
ingedrukt.
RADIOFUNCTIES KIEZEN
Door kortstondig en herhaaldelijk op de
FM AS toets te drukken, kunnen achter
elkaar de volgende audiobronnen
geselecteerd worden:
TUNER (“FM1”, “FM2”, “FMA”).
Door kortstondig en herhaaldelijk op de
AM toets te drukken, kunnen achter
elkaar de volgende audiobronnen
geselecteerd worden:
TUNER (“MW1”, “MW2”).
FUNCTIES CD/CD-WISSELAAR
SELECTEREN
Door kort op de CD-toets te drukken,
kan de audiobron CD/CD-WISSELAAR
geselecteerd worden (alleen met een
geladen CD).
199