FRONTAIRBAG
BESTUURDERSZIJDE
Deze bestaat uit een onmiddellijk
opblaasbaar kussen dat in een speciale
ruimte in het midden van het stuurwiel
is geplaatst fig. 117.
FRONTAIRBAG
PASSAGIERSZIJDE
(voor bepaalde versies/markten)
Deze bestaat uit een onmiddellijk
opblaasbaar kussen dat in een speciale
ruimte in dashboard fig. 118 is
opgeborgen, deze airbag heeft een
groter volume dan de
bestuurdersairbag.FRONTAIRBAG
PASSAGIER EN
KINDERZITJES
101)
PlaatsNOOITeen kinderzitje tegen de
rijrichting in op de voorstoel met een
actieve passagiersairbag. Als bij een
botsing de airbag wordt opgeblazen,
kan dit leiden tot dodelijk letsel van het
kind.NeemALTIJDde aanwijzingen vermeld
op het label op de zonneklep aan
passagierszijde fig. 119 in acht.
Handmatige
uitschakeling van
frontairbag en zijairbag
aan passagierszijde
(voor bepaalde versies/markten)
Als een kind in een kinderzitje dat
achterstevoren op de voorstoel
is geplaatst vervoerd moet worden, dan
kunnen de frontairbag en de zijairbag
aan de passagierszijde worden
uitgeschakeld (voor bepaalde
markten/versies).
BELANGRIJK Voor het handmatig
uitschakelen van de frontairbag en de
zijairbag aan de passagierszijde (voor
bepaalde versies/markten) wordt
verwezen naar de paragraaf “Display” in
het hoofdstuk “Kennismaking met het
instrumentenpaneel”. De led op de
knop gaat branden om aan te geven
dat het systeem uitgeschakeld is.
De led die bij het symbool
fig. 120
op het dashboard hoort, geeft de
toestand van de
passagiersbescherming aan. Als de led
niet brandt, is de
passagiersbescherming ingeschakeld.
117F1A0312
118F1A0159
119F0T0950
117
BELANGRIJK De frontairbags en/of
zijairbags kunnen geactiveerd worden
bij krachtige stoten aan de onderzijde
van de carrosserie (bijv. heftige botsing
tegen drempels of stoepranden, grote
gaten of verzakkingen in het wegdek
etc.).
BELANGRIJK Als de airbag geactiveerd
wordt, ontsnapt een kleine hoeveelheid
poeder. Dit poeder is niet schadelijk
en duidt niet op het begin van een
brand. Verder kan het oppervlak van de
opgeblazen airbag en het interieur van
het voertuig met een fijn poederlaagje
bedekt zijn: dit poeder kan irriterend zijn
voor ogen en huid. Na aanraking
onmiddellijk wassen met water en
neutrale zeep.
BELANGRIJK Als een of meerdere
veiligheidsvoorzieningen zijn
geactiveerd ten gevolge van een
ongeval, neem dan contact op met het
Fiat Servicenetwerk om deze
veiligheidsvoorzieningen te laten
vervangen en om de werking van het
systeem te laten controleren.
De controle, reparatie en vervanging
van airbags mogen uitsluitend door het
Fiat Servicenetwerk worden uitgevoerd.Als het voertuig wordt gesloopt, moet
men het systeem onwerkzaam laten
maken door het Fiat Servicenetwerk. Bij
verkoop van de auto moet de nieuwe
eigenaar op de hoogte worden
gebracht van de gebruiksmethode van
de airbags en bovenstaande
waarschuwingen, en moet dit
instructieboek worden overhandigd aan
de nieuwe eigenaar.
BELANGRIJK Gordelspanners, front-
en zijairbags worden op verschillende
manieren geactiveerd, afhankelijk van
het type botsing. Als een of meerdere
van deze voorzieningen niet in werking
treden, dan duidt dat niet op een
storing in het systeem.
BELANGRIJK
100)Breng geen stickers of andere
voorwerpen op het stuurwiel, op
het dashboard in de zone van de
passagiersairbag en op de stoelen aan.
Plaats nooit voorwerpen (bijv. mobiele
telefoons) op het dashboard aan
passagierszijde, omdat deze het correct
openen van de passagiersairbag kunnen
hinderen en tevens de inzittenden ernstig
kunnen verwonden.101)Plaats NOOIT een kinderzitje tegen
de rijrichting in op de passagiersstoel
van auto's met een actieve
passagiersairbag. Bij een ongeval, hoe
klein ook, kan de airbag ernstig letsel en
zelfs de dood van het kind tot gevolg
hebben. Daarom moet de passagiersairbag
altijd uitgeschakeld worden als een
kinderzitje tegen de rijrichting in
gemonteerd wordt op de voorste
passagiersstoel. Bovendien moet de
voorste passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.
102)Laat het hoofd, de armen en elbogen
nooit rusten op de deuren, de ramen en
in het beschermingsgebied van de
zij-airbag (Hoofdairbag) om mogelijk letsel
tijdens het opblazen te voorkomen.
103)Steek nooit het hoofd, de armen of
ellebogen uit het raam.
104)Als de contactsleutel naar MAR wordt
gedraaid en het lampje
gaat niet
branden of blijft branden tijdens het rijden
(samen met het bericht op het display, voor
bepaalde versies/markten), dan is er
mogelijk een storing in de
veiligheidssystemen; in dat geval kunnen
de airbags of gordelspanners niet
geactiveerd worden bij een ongeval of, in
een zeer beperkt aantal gevallen, op
verkeerde wijze geactiveerd worden. Laat
het systeem onmiddellijk controleren door
het Fiat Servicenetwerk alvorens verder
te rijden.
121
DE AUTO PARKEREN
117)
22)
Ga als volgt te werk bij het parkeren en
het verlaten van het voertuig:
schakel een versnelling in (de eerste
versnelling als de auto heuvel op is
geparkeerd, de achteruit als de auto
heuvel af is geparkeerd) en zet de
voorwielen iets uitgestuurd;
zet de motor af en trek de handrem
aan;
verwijder altijd de contactsleutel.
Als het voertuig op een steile helling
wordt geparkeerd, is het tevens
raadzaam om de wielen met wiggen of
stenen te blokkeren.
Wacht op versies uitgerust met een
automatisch versnellingsbak (Comfort
matic) tot dePop het display wordt
weergegeven, voordat u het rempedaal
loslaat.
BELANGRIJK Verlaat de autoNOOIT
met de versnellingsbak in de vrijstand
(of, bij versies met automatische
versnellingsbak (Comfort matic), zonder
eerst de keuzehendel opPte hebben
geplaatst).VERSIES MET HANDMATIGE
VERSNELLINGSBAK
Ga als volgt te werk:
schakel een versnelling in (de eerste
versnelling als de auto omhoog is
geparkeerd, de achteruit als de auto
omlaag is geparkeerd) en zet de
voorwielen iets uitgestuurd.
zet de motor af en trek de handrem
aan;
Als het voertuig op een steile helling
wordt geparkeerd, is het tevens
raadzaam om de wielen met wiggen of
stenen te blokkeren.
Laat de contactsleutel niet in de
startinrichting om te voorkomen dat de
accu leeg raakt. Verwijder altijd de
contactsleutel als het voertuig wordt
verlaten.
VERSIES MET COMFORT MATIC
Om veilig te parkeren is het van
essentieel belang de 1e versnelling of
de achteruit (R) in te schakelen, met uw
voet op het rempedaal en, als de weg
hellend is, met de handrem
aangetrokken; het is ook essentieel te
wachten tot de ingeschakelde
versnelling van het herconfigureerbare
multifunctionele display verdwijnt
voordat u het rempedaal loslaat.
BELANGRIJK Laat de auto NOOIT
achter met de versnellingsbak in de
vrijstand (N).BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Houd het rempedaal altijd ingetrapt
bij stilstaand voertuig en ingeschakelde
versnelling, totdat wordt weggereden;
laat vervolgens het rempedaal los en
geef een klein beetje gas;
houd de versnellingsbak in de
vrijstand (N) als de auto lang stilstaat
met een draaiende motor;
om de koppeling te beschermen
dient het gaspedaal niet te worden
gebruikt om de auto stil te houden (als
bijv. op een helling is gestopt); de
koppeling zou kunnen beschadigen
door oververhitting. Gebruik in dit geval
het rempedaal en bedien het gaspedaal
alleen als u gereed bent om weg te
rijden;
gebruik de 2e versnelling alleen voor
meer controle over de auto als op
glad wegdek wordt weggereden;
als de eerste versnelling moet
worden ingeschakeld vanuit de
ingeschakelde achteruitversnelling (R),
of omgekeerd, dan mag dit pas gedaan
worden als de auto volledig stil staat
en het rempedaal is ingetrapt;
126
STARTEN EN RIJDEN
AUTOMATISCHE MODUS
BELANGRIJK Voor een correct gebruik
van het systeem dient uitsluitend de
rechtervoet te worden gebruikt om de
pedalen te bedienen.
Trap het rempedaal in;
de motor starten;
duw de versnellingspook naarA/M
fig. 127 om de automatische werking in
te schakelen; duw de versnellingspook
naar(+)(opschakelen) om de eerste
versnelling in te schakelen (vanuitNof
Rkan de pook in de middelste stand
worden geplaatst) of naarRom de
achteruit in te schakelen.
Laat het rempedaal los en druk het
gaspedaal in.
AUTOMATISCHE
WERKING (AUTO met
UP-functie
ingeschakeld)
DeUP-functie kan worden
ingeschakeld door op deUPfig.
128-knop te drukken die onderdeel is
van de bedieningsorganen op het
dashboard. Wanneer deze functie is
ingeschakeld, gaat het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel branden en wordt
een bevestigingsbericht op het
herconfigureerbare multifunctionele
display weergegeven.Met deUP-functie ingeschakeld,
selecteert het systeem de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de
voertuigsnelheid, het motortoerental
en de intensiteit waarmee het
gaspedaal wordt ingetrapt, met als doel
steile hellingen soepel en comfortabel
te kunnen berijden.
Indien nodig, (bijvoorbeeld bij inhalen),
schakelt het systeem, na het volledig
intrappen van het gaspedaal, een
of meer versnellingen terug om een
geschikt koppel en vermogen te bieden
voor de door de bestuurder verzochte
acceleratie (dit vindt automatisch plaats
of deUP-functie nou aan of uit staat).24)
BELANGRIJK
24)Houd de hand niet langer op de
versnellingspook dan strikt noodzakelijk is
voor het schakelen of voor de Auto/Manual
bediening.
128F0N0348M
130
STARTEN EN RIJDEN
START&STOP-
SYSTEEM
IN HET KORT
Het Start&Stop-systeem zet
automatisch de motor af wanneer de
auto stilstaat en aan de voorwaarden
hiervoor is voldaan en start de motor
zodra de bestuurder wil wegrijden.
Dit verhoogt de efficiëntie van de
auto dankzij een reductie van het
brandstofverbruik, de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen en de
geluidsoverlast.
BEDIENINGSWIJZE
Afzetten van de motor
Versies met handmatige
versnellingsbak
Bij stilstaand voertuig, wordt de motor
afgezet als de versnellingspook in de
vrijstand staat en het koppelingspedaal
niet is ingetrapt.
Versies met Comfort-matic
versnellingsbak
Bij stilstaande auto en ingetrapt
rempedaal wordt de motor
uitgeschakeld als de versnellingspook
in een andere stand danRstaat.Als de auto heuvelopwaarts tot stilstand
wordt gebracht, wordt het uitschakelen
van de motor verhindert om de "Hill
Holder"-functie beschikbaar te houden
(die alleen bij draaiende motor werkt).
Het lampje op het instrumentenpaneel
gaat branden om aan te geven dat
de motor is uitgeschakeld.
De motor opnieuw starten
Versies met handmatige
versnellingsbak
Trap het koppelingspedaal in om de
motor weer te starten.
Versies met Comfort-matic
versnellingsbak
De motor start automatisch zodra het
rempedaal losgelaten wordt. Het
pictogram
op het display schakelt
uit.
Duw de pook naar (+), (-)ofRals de
motor met uitgeschakelde “Hill
Holder”-functie gestart is. De motor zal
weer worden gestart.
HET SYSTEEM
HANDMATIG IN- EN
UITSCHAKELEN
Druk op de knop
op het
bedieningspaneel van het dashboard
om het systeem handmatig in of uit
te schakelen.
25)
VEILIGHEIDS-
Als het Start&Stop-systeem de motor
heeft afgezet en de bestuurder maakt
zijn veiligheidsgordel los en opent
het bestuurders- of het
passagiersportier, dan kan de motor
alleen weer gestart worden met de
contactsleutel. De bestuurder wordt
van deze toestand op de hoogte
gesteld door een zoemer, het
knipperende waarschuwingslampje op
het instrumentenpaneel
en, indien
aanwezig, een displaybericht.
119) 120)
BELANGRIJK
25)Indien het voertuig handbediende
klimaatregeling heeft en een comfortabele
temperatuur nodig is, kan het
Start&Stop-systeem worden uitgeschakeld
zodat de klimaatregeling kan blijven
werken.
BELANGRIJK
119)Alle inzittenden moeten altijd uit de
auto stappen nadat de contactsleutel
is uitgenomen of naar de STOP-stand is
gedraaid. Controleer tijdens het tanken of
de motor is afgezet en of de contactsleutel
in de STOP-stand staat.
131
INSTELLINGEN
Inschakelen van het systeem
Om het systeem in te schakelen de ring
A fig. 131 in de stand
draaien.
Als het systeem is ingeschakeld, gaat
het waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel branden en, bij
sommige versies, verschijnen een
bericht en de laatst geprogrammeerde
snelheid op het display.
Automatisch uitschakelen van
systeem
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld in geval van een
systeemstoring.
BELANGRIJK
121)Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook nooit in
de vrijstand worden gezet.
122)Draai bij een defect van het systeem
de draaischakelaar A naarO, controleer
de zekering en neem contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
SPEED BLOCK
(voor bepaalde versies/markten)
Het voertuig is voorzien van een functie
voor snelheidsbeperking die door de
gebruiker ingesteld kan worden op een
van de 4 mogelijke waarden: 90, 100,
110, 130 km/h.
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk om deze functie in/uit
te schakelen.
Na inschakeling wordt er op de voorruit
een sticker aangebracht waarop de
ingestelde maximum snelheid is
aangegeven.
WAARSCHUWING De snelheidsmeter
kan conform de wettelijke voorschriften,
een hogere snelheid aangegeven dan
de feitelijke maximum snelheid die door
het Servicenetwerk is ingesteld.
131F1A0363
134
STARTEN EN RIJDEN
PARKEERSENSOREN
De parkeersensoren bevinden zich in
de achterbumper fig. 132 en detecteren
de aanwezigheid van obstakels achter
het voertuig en waarschuwen de
bestuurder hiervoor met een
geluidssignaal.
INSCHAKELING
De sensoren worden automatisch
ingeschakeld zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate het obstakel
achter het voertuig dichterbij komt.GELUIDSSIGNAAL
Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt automatisch een
geluidssignaal geactiveerd.
Geluidssignaal:
neem toe naarmate de afstand
tussen het voertuig en het obstakel
afneemt;
wordt ononderbroken wanneer de
afstand tussen het voertuig en het
obstakel minder dan 30 cm bedraagt
en stopt onmiddellijk als de afstand
toeneemt;
het blijft constant als de afstand
ongewijzigd blijft; als deze situatie de
zijsensoren betreft, zal de zoemer
na circa 3 seconden stoppen om
bijvoorbeeld signalen te voorkomen
tijdens manoeuvres langs muren.
Wanneer de sensoren meerdere
obstakels signaleren, dan wordt alleen
rekening gehouden met het
dichtstbijzijnde obstakel.STORINGSMELDINGEN
Wanneer de achteruit is ingeschakeld
worden storingen van de parkeersensor
aangegeven door het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel of door het
symbool
op het display en door
het bericht op het multifunctionele
display (voor bepaalde
versies/markten).
WERKING MET EEN
AANHANGER
De werking van de sensoren wordt
automatisch uitgeschakeld zodra de
elektrische stekker van de aanhanger in
het stopcontact van de trekhaak van
het voertuig wordt gestoken.
De sensoren worden automatisch
ingeschakeld zodra de stekker van de
aanhangerkabel verwijderd wordt.
123)
26)
BELANGRIJK Als de trekhaak
gemonteerd moet blijven, ook als er
geen aanhanger is, wordt geadviseerd
zich tot het Fiat Servicenetwerk te
wenden om het systeem te laten
bijwerken, aangezien de trekhaak door
de middelste sensoren als een obstakel
gedetecteerd kan worden.
132F1A0134
135
CAMERA ACHTER
(PARKVIEW®
ACHTERUITRIJ-
CAMERA)
(voor bepaalde versies/markten)
124)
27)
Het voertuig kan voorzien zijn van een
ParkView®-achteruitrijcamera,
waarmee de bestuurder via het display
als de achteruitversnelling is
ingeschakeld of de achterklep is
geopend het gebied achter het voertuig
in de gaten kan houden fig. 133.
SYMBOLEN EN
BERICHTEN OP HET
DISPLAY
Wanneer weergegeven, toont het
statische lijnenrooster de breedte van
de auto.
Het rooster toont afzonderlijke zones
waardoor de afstand vanaf de
achterzijde van de auto kan worden
ingeschat.
In de volgende tabel worden de
afstanden bij benadering voor elke zone
getoond:
Zone (referentie
fig. 133)Afstand vanaf de
achterkant van het
voertuig
Rood (A) 0-30 cm
Geel (B) 30-100 cm
Groen (C) 1 m of meer
BELANGRIJKE
OPMERKINGEN
BELANGRIJK Onder bepaalde
omstandigheden, zoals bij ijs, sneeuw
of modder op het oppervlak van de
camera, kan de gevoeligheid van de
camera afnemen.
BELANGRIJK Als de achterdeuren na
reparaties opnieuw gelakt moeten
worden, zorg er dan voor dat de verf
niet in contact komt met de plastic
camerahouder.
BELANGRIJK Let tijdens
parkeermanoeuvres in het bijzonder op
obstakels die zich boven of onder het
bereik van de camera kunnen
bevinden.
BELANGRIJK
124)De aansprakelijkheid voor het
parkeren en andere manoeuvres ligt altijd
en in elk geval bij de bestuurder. Controleer
tijdens deze manoeuvres altijd of er geen
mensen (vooral kinderen) of dieren in
het betreffende gebied aanwezig zijn. De
camera dient als hulp voor de bestuurder,
die echter nooit zijn aandacht mag laten
verslappen tijdens potentieel gevaarlijke
manoeuvres, ook al worden ze met lage
snelheden verricht. Houd altijd een lage
snelheid aan, zodat meteen geremd kan
worden in geval van obstakels.
133F1A0360
137